Het eten was klaar toen ik bij Rita’s huis aankwam. Als je bedacht waar ik doorheen was gegaan en wat ik ervan vond, zou je hebben gedacht dat ik nooit meer zou eten. Maar toen ik door de voordeur naar binnen liep, werd ik door geuren bestormd; Rita had gebraden varkensvlees met rijst en bonen klaargemaakt en er zijn maar heel weinig dingen in deze wereld die te vergelijken zijn met Rita’s gebraden varkensvlees. En dus schoof een enigszins bedaarde Dexter ten slotte zijn bord weg en stond van tafel op. En eerlijk gezegd was de rest van de avond ook wel vertroostend. Ik speelde tot bedtijd verstoppertje met Cody, Astor en de andere buurtkinderen en daarna zaten Rita en ik op de bank naar een tv-serie over een norse dokter te kijken voordat we het voor gezien hielden.
Het was eigenlijk niet zo erg dat alles normaal was, niet als Rita’s gebraden varkensvlees erin voorkomt en Cody en Astor me bij de les houden. Misschien kon ik indirect via hen leven, als een oude baseballspeler die coach wordt wanneer hij zelf is uitgespeeld. Ze hadden zoveel te leren, en door middel van lesgeven kon ik mijn vergane glorietijd herleven. Treurig, ja, maar het was tenminste een kleine compensatie.
En toen ik in de slaap wegdreef, ondanks het feit dat ik wel degelijk beter wist, hield ik aan de gedachte vast dat het allemaal misschien toch niet zo erg was.
Dat dwaze idee duurde tot middernacht, toen ik wakker werd en Cody aan mijn voeteneind zag staan. ‘Er staat iemand buiten,’ zei hij.
‘Oké,’ zei ik, terwijl ik nog half in slaap was en helemaal niet benieuwd naar waarom hij me dat zo nodig moest vertellen.
‘Ze willen naar binnen,’ zei hij.
Ik ging rechtop zitten. ‘Waar?’ zei ik.
Cody draaide zich om, liep de gang in en ik ging achter hem aan. Ik was er half en half van overtuigd dat hij gewoon een akelige droom had gehad, maar toch, dit was Miami en het is algemeen bekend dat dit soort dingen gebeuren, hoewel zelden vaker dan vijf- of zeshonderd keer in een gemiddelde nacht.
Cody bracht me naar de deur van de achtertuin. Ongeveer drie meter van de deur bleef hij stokstijf staan en ik deed dat ook.
‘Daar,’ zei Cody zachtjes.
Inderdaad. Het was geen akelige droom, althans niet het soort dat je in je slaap kreeg.
De deurknop bewoog, wiebelde alsof buiten iemand hem probeerde om te draaien.
‘Maak je moeder wakker,’ fluisterde ik tegen Cody. ‘Zeg tegen haar dat ze het alarmnummer belt.’ Hij keek naar me alsof hij teleurgesteld was dat ik niet met een handgranaat de deur uit stormde en er zelf mee afrekende, maar toen draaide hij zich om en liep door de gang naar de slaapkamer.
Ik liep stilletjes en behoedzaam naar de deur. Op de muur ernaast zat een schakelaar voor een schijnwerper die de achtertuin verlichtte. Toen ik mijn hand naar de schakelaar uitstak, hield de deurknop op met draaien. Maar ik deed het licht toch aan.
Alsof het door de schakelaar kwam, begon onmiddellijk daarna iemand op de voordeur te bonzen.
Ik draaide me om en rende naar de voorkant van het huis, en halverwege stapte Rita de gang in en botste tegen me aan. ‘Dexter,’ zei ze. ‘Wat… Cody zei…’
‘Bel de politie,’ zei ik tegen haar. ‘Iemand probeert in te breken.’ Ik keek naar Cody die achter haar stond. ‘Haal je zus en ga allemaal de badkamer in. Doe de deur op slot.’
‘Maar wie zou nou… we zijn niet…’ zei Rita.
‘Schiet op,’ zei ik en ik drong me langs haar heen naar de voordeur.
Opnieuw deed ik het buitenlicht aan en opnieuw hield het geluid onmiddellijk op.
Alleen maar om verderop in de gang weer te beginnen, blijkbaar aan het keukenraam.
En het behoeft geen betoog dat toen ik de keuken inrende, het geluid alweer was opgehouden, nog voordat ik de schijnwerper had aangeknipt.
Ik liep langzaam op het raam boven de gootsteen af en gluurde voorzichtig naar buiten.
Niets. Alleen de nacht, de heg en het huis van de buren, verder helemaal niets.
Ik richtte me op en bleef daar even staan wachten tot het geluid opnieuw ergens anders in huis zou beginnen. Dat gebeurde niet. Ik merkte dat ik m’n adem inhield en ademde uit. Wat het ook was, het was opgehouden. Ik ontspande mijn vuisten en haalde diep adem.
En toen gilde Rita het uit.
Ik draaide me zo snel om dat ik m’n enkel verzwikte, maar hobbelde toch zo snel als ik kon naar de badkamer. De deur zat op slot, maar binnen hoorde ik iets aan het raam krabbelen. Rita schreeuwde: ‘Ga weg!’
‘Doe de deur open,’ zei ik en even later deed Astor die wijd open.
‘Het is bij het raam,’ zei ze, behoorlijk kalm, vond ik.
Rita stond midden in de badkamer met gebalde vuisten tegen haar mond. Cody stond beschermend met een afvoerontstopper voor haar en ze staarden beiden naar het raam.
‘Rita,’ zei ik.
Ze draaide zich met wijd open ogen vol angst naar me toe. ‘Maar wat willen ze dan?’ vroeg ze op hoge toon, alsof ze dacht dat ik haar dat kon vertellen. En misschien kon ik dat ook wel, wanneer de dingen normaal waren geweest; ‘normaal’ in de zin van het hele vorige gedeelte van mijn leven, toen de Ruiter me gezelschap had gehouden en me vreselijke geheimen had toegefluisterd. Maar nu wist ik alleen dat ze naar binnen wilden en niet waarom.
Ik wist ook niet wat ze wilden, maar dat leek momenteel niet zo belangrijk als het feit dat ze overduidelijk iets wilden waarvan ze dachten dat wij het hadden. ‘Kom mee,’ zei ik. ‘Allemaal eruit.’ Rita draaide zich om en keek me aan, maar Cody verzette geen stap. ‘Schiet op,’ zei ik en Astor pakte Rita bij de hand en snelde de deur door. Ik legde een hand op Cody’s schouder en duwde hem achter zijn moeder aan, wurmde zachtjes de ontstopper uit zijn handen en draaide me toen om naar het raam.
Het geluid hield aan, een hard, schrapend geluid alsof iemand zich door het glas probeerde te klauwen. Zonder dat ik precies wist wat ik deed, stapte ik naar voren en sloeg met de rubberen kop van de ontstopper tegen het raam.
Het geluid hield op.
Een lang ogenblik klonk er geen ander geluid dan mijn ademhaling, die enigszins snel en onregelmatig ging, merkte ik. En toen, niet te ver weg, hoorde ik een politiesirene door de stilte snijden. Ik liep achteruit de badkamer uit terwijl ik het raam in de gaten hield.
Rita zat op bed met Cody aan haar ene kant en Astor aan de andere. De kinderen leken heel kalm, maar Rita zat duidelijk op het randje van hysterie. ‘Het is al goed,’ zei ik. ‘De politie is er bijna.’
‘Is het brigadier Debbie?’ vroeg Astor aan me, en ze voegde er hoopvol aan toe: ‘Denk je dat ze iemand gaat neerschieten?’
‘Brigadie Debbie ligt in bed te slapen,’ zei ik. De sirene was nu vlak in de buurt en de wagen kwam slingerend en met piepende remmen mopperend voor ons huis tot stilstand. ‘Ze zijn er,’ zei ik tegen ze, en Rita sprong van het bed en greep de kinderen bij de hand.
Gedrieën liepen ze achter me aan de slaapkamer uit en tegen de tijd dat we bij de voordeur waren, werd er al op het hout geklopt, beleefd maar resoluut. Maar toch, het leven leert ons voorzichtig te zijn, dus riep ik: ‘Wie is daar?’
‘Politie,’ zei een strenge mannenstem. ‘We hebben een melding gekregen van een mogelijke inbraak.’ Het klonk betrouwbaar, maar voor de zekerheid liet ik de ketting op de deur toen ik die opendeed en naar buiten keek. En ja hoor, er stonden twee smerissen in uniform, de een keek naar de deur en de ander had zich omgedraaid om de tuin en de straat in te kijken.
Ik deed de deur dicht, haalde de ketting eraf en maakte hem weer open. ‘Kom binnen, agent.’ Op zijn naamplaatje stond Ramirez en ik realiseerde me dat ik hem vaag kende. Maar hij maakte geen aanstalten om het huis binnen te gaan; hij staarde eenvoudigweg naar mijn hand.
‘Wat is dit voor noodgeval, baas?’ zei hij terwijl hij naar mijn hand knikte. Ik keek en realiseerde me dat ik nog altijd de ontstopper vasthield.
‘O,’ zei ik. Ik zette de ontstopper achter de deur in de paraplubak. ‘Sorry. Dit was uit zelfverdediging.’
‘Uh-huh,’ zei Ramirez. ‘Dat hangt af van wat die andere kerel had, vermoed ik.’ Hij liep het huis in, terwijl hij over zijn schouder naar zijn partner riep: ‘Kijk jij even in de tuin rond, Williams.’
‘Yo,’ zei Williams, een pezige man van een jaar of veertig. Hij liep de tuin in en verdween om de hoek van het huis.
Ramirez ging in het midden van de kamer staan en keek naar Rita en de kinderen. ‘Zo, wat is het verhaal?’ vroeg hij en voor ik kon antwoorden keek hij me met toegeknepen ogen aan. ‘Ken ik jou niet ergens van?’ vroeg hij.
‘Dexter Morgan,’ zei ik. ‘Ik werk bij de technische recherche.’
‘Juist,’ zei hij. ‘Wat is hier gebeurd, Dexter?’
Ik vertelde het hem.