39

Het gebouw was ongeveer zo groot als een groot strandhuis in Miami. Ik sloop behoedzaam door een lange gang die bij net zo’n deur eindigde als waarmee ik zonet stierenvechtertje had gespeeld. Ik liep er op mijn tenen heen en legde mijn oor ertegen. Ik hoorde helemaal niets, maar de deur was zo dik dat dat eigenlijk niets betekende.

Ik legde mijn hand op de knop en draaide er langzaam aan. Hij was niet op slot en ik duwde de deur open.

Ik gluurde voorzichtig om de deur en zag niets alarmerends, behalve dan wat meubels die van echt leer leken, en ik maakte een geestelijke notitie om dit aan een dierenrechtenorganisatie te melden. Het was een heel elegant vertrek, en toen ik de deur verder opende, zag ik in de verste hoek een heel mooie mahoniehouten bar.

Maar veel interessanter was de vitrinekast naast de bar. Die besloeg zeven meter van de muur en achter het glas kon ik nog net de rijen zien die klaarblijkelijk bestonden uit een verzameling aardewerken stierenkoppen. Elk exemplaar glansde onder zijn eigen minispotje. Ik telde ze niet, maar het moesten er meer dan honderd zijn. En nog voor ik de kamer in kon stappen, hoorde ik een stem, zo kil en droog als maar zijn kon en toch menselijk.

‘Trofeeën,’ zei de stem, en ik maakte een sprongetje, terwijl ik het pistool in de richting van het geluid richtte. ‘Een herdenkingsmuur ter ere van de god. Elk ervan vertegenwoordigt een ziel die we naar hem toegestuurd hebben.’ Er zat een oude man die me eenvoudigweg aankeek, maar toen ik hem zag was het bijna alsof ik een fysieke klap kreeg. ‘Voor elk offer creëren we een nieuw exemplaar,’ zei hij. ‘Kom binnen, Dexter.’

De oude man leek niet erg dreigend. Sterker nog, hij was nagenoeg onzichtbaar, zoals hij daar achterovergeleund in een van de grote leren fauteuils zat. Hij stond langzaam op, met de voorzichtigheid van een oude man, en wendde een gezicht naar me toe dat zo koud en glad was als een rots in een rivier.

‘We hebben op je gewacht,’ zei hij, hoewel hij voor zover ik kon zien alleen was in de kamer, op de meubels na. ‘Kom erin.’

Ik weet echt niet of hij dit zei of dat het kwam door de manier waarop hij het zei… of iets volslagen anders. Hoe dan ook, toen hij me recht aankeek, kreeg ik plotseling het gevoel alsof er niet genoeg lucht in de kamer was. De hele krankzinnige stormachtige ontsnapping leek uit me weg te bloeden en poeltjes om mijn enkels te vormen. En een enorme, oorverdovende leegte scheurde door de heen, alsof er in de wereld niets anders was dan zinloze pijn, en hij was daarvan de meester.

‘Je hebt ons een hoop last bezorgd,’ zei hij zacht.

‘Dat geeft tenminste nog enige troost,’ zei ik. Ik bracht het er met heel veel moeite uit en zelfs mij klonk het futiel in de oren, maar de oude man leek daardoor tenminste enigszins geïrriteerd. Hij deed een stap in mijn richting en ik merkte dat ik probeerde weg te kruipen. ‘Trouwens,’ zei ik, in de hoop dat ik nonchalant overkwam over het feit dat ik het gevoel had dat ik smolt, ‘wie zijn wij?’

Hij hield zijn hoofd schuin. ‘Volgens mij weet je dat wel,’ zei hij. ‘Je hebt ons toch zeker lang genoeg in je buurt gezien.’ Hij deed nog een stap voorwaarts en mijn knieën knikten licht. ‘Maar in het belang van een goed gesprek,’ zei hij, ‘wij zijn de volgelingen van Moloch. De erfgenamen van koning Salomo. Drieduizend jaar hebben we de verheerlijking van de god levend gehouden en zijn tradities bewaakt, evenals zijn macht.’

‘Je hebt het steeds maar over “wij”,’ zei ik.

Hij knikte en die beweging deed me pijn. ‘Er zijn hier nog anderen,’ zei hij. ‘Maar de wij is, zoals je vast wel weet, Moloch. Hij bestaat in mij.’

‘Dus jíj hebt die meisjes vermoord? En me overal achtervolgd?’ zei ik en ik geef toe dat ik verbaasd was te bedenken dat deze bejaarde man dat allemaal had gedaan.

Hij glimlachte werkelijk, maar er zat geen humor in en ik voelde me er geen spat beter door. ‘Niet persoonlijk, nee. Dat waren de Wakers.’

‘Dus… je bedoelt dat hij weer uit je weg kan gaan?’

‘Natuurlijk,’ zei hij. ‘Moloch kan zich naar believen tussen ons bewegen. Hij is niet één persoon en hij is niet ín één persoon. Hij is een god. Hij verlaat mij en neemt voor speciale taken bezit van een paar van de anderen. Om te waken.’

‘Nou, het is geweldig om een hobby te hebben,’ zei ik. Ik wist niet precies waar dit gesprek heen ging, of dat mijn dierbare leven op het punt stond te eindigen, dus ik stelde de eerste vraag die in me opkwam. ‘Waarom heb je de lijken bij de universiteit achtergelaten?’

‘We wilden jou natuurlijk vinden.’ Bij deze woorden van de oude man verstarde ik ter plekke.

‘Je had onze aandacht getrokken, Dexter,’ vervolgde hij, ‘maar we moesten het zeker weten. We moesten je observeren om te kijken of je ons ritueel herkende of op onze Waker reageerde. En uiteraard kwam het goed uit om de politie naar Halpern te leiden zodat ze zich op hem concentreerden,’ zei hij.

Ik wist niet waar ik moest beginnen. ‘Hoort hij dan niet bij jullie?’ zei ik.

‘O nee,’ zei de man vriendelijk. ‘Zodra hij wordt vrijgelaten, komt hij daar terecht, bij de anderen.’ Hij knikte naar de vitrinekast met aardewerken stierenkoppen.

‘Dan heeft hij de meisjes dus niet echt vermoord.’

‘Jawel,’ zei hij. ‘Maar hij is inwendig daartoe overgehaald door een van de Kinderen van Moloch.’ Hij hield zijn hoofd weer schuin. ‘Ik weet zeker dat van alle mensen uitgerekend jij dat wel begrijpt, toch?’

Dat was zo, natuurlijk. Maar daarmee had ik geen antwoord op de belangrijkste vraag. ‘Kunnen we alsjeblieft teruggaan naar het moment waarop je zei dat “ik de aandacht had getrokken”?’ vroeg ik beleefd, terwijl ik bedacht hoe hard ik had gewerkt om juist niet op te vallen.

De man keek me aan alsof ik een uitzonderlijk dikke schedel had. ‘Jij hebt Alexander Macauley vermoord,’ zei hij.

Nu vielen de duikelaars in het verzwakte stalen slot dat Dexters brein was. ‘Was Sander dan een van jullie?’

Hij schudde licht zijn hoofd. ‘Een onbeduidende helper. Hij leverde materiaal voor onze riten.’

‘Hij bracht de zuiplappen naar jullie en jullie vermoordden ze,’ zei ik.

Hij haalde zijn schouders op. ‘We houden een offerplechtigheid, Dexter, het is geen moord. Hoe dan ook, toen je Sander te grazen had genomen, zijn we je gevolgd en ontdekten we wat je bent.’

‘Wat ben ik dan?’ flapte ik eruit, terwijl ik er enigszins van opkikkerde te bedenken dat ik oog in oog stond met iemand die de vragen kon beantwoorden waarover ik het grootste deel van mijn gelukzalig hakkend leven heb gepiekerd. Maar toen kreeg ik een droge mond en terwijl ik op zijn antwoord wachtte, kwam er vanbinnen een sensatie in me op die akelig veel op echte angst leek.

De oude man keek me nu scherp aan. ‘Je bent een doling,’ zei hij. ‘Iets wat niet hoort te bestaan.’

Ik zal toegeven dat er momenten zijn geweest dat ik het met die gedachte eens was, maar daar hoorde dit moment niet bij. ‘Ik wil niet onbeleefd zijn,’ zei ik, ‘maar ik vind het fijn dat ik besta.’

‘Daar ga je niet langer over,’ zei hij. ‘Er zit iets in je wat een bedreiging voor ons vormt. We zijn van plan ons ervan te ontdoen, en van jou.’

‘Eigenlijk,’ zei ik, er zeker van dat hij het over mijn Zwarte Ruiter had, ‘is dat ding er niet meer.’

‘Dat weet ik,’ zei hij enigszins geërgerd, ‘maar oorspronkelijk is hij naar je toe gekomen vanwege een groot trauma. Hij is op jou afgestemd. Maar hij is ook een bastaardkind van Moloch, en daarmee ben jíj op óns afgestemd.’ Hij zwaaide met een vinger naar me. ‘Dat is de reden waarom je de muziek kon horen. Via de verbinding die jouw Waker maakte. En wanneer we je op heel korte termijn maar voldoende kwellen, zal hij weer naar je terugkomen, als een mot naar het vuur.’

Dat klonk me helemaal niet goed in de oren, en ik merkte dat ons gesprek me al snel door de vingers glipte, maar net op tijd herinnerde ik me dat ik tenslotte een pistool had. Ik richtte hem op de oude man en hees mezelf tot mijn volle, sidderende lengte op.

‘Ik wil mijn kinderen,’ zei ik.

Hij leek zich niet echt zorgen te maken over het op zijn navel gerichte pistool, wat mij hetzelfde toescheen als het toppunt van zelfvertrouwen. Hij had zelfs een groot akelig uitziend mes aan zijn heup, maar hij maakte geen aanstalten dat met een vinger aan te raken.

‘De kinderen zijn jouw zorg niet meer,’ zei hij. ‘Ze behoren nu Moloch toe. Moloch vindt kinderen lekker smaken.’

‘Waar zijn ze?’ vroeg ik.

Hij wuifde afwerend met zijn hand. ‘Ze zijn hier op Toro Key, maar je bent te laat om het ritueel tegen te houden.’

Toro Key bevond zich ver van het vasteland en lag volkomen geïsoleerd. Maar ondanks het feit dat het over het algemeen heel plezierig is te weten waar je bent, kwam er een aantal uitermate prangende vragen in me op, zoals: waar waren Cody en Astor en hoe kon ik voorkomen dat er spoedig een einde kwam aan het leven zoals ik dat kende?

‘Als je het niet erg vindt,’ zei ik en ik wuifde met het pistool zodat hij het snapte, ‘denk ik dat ik ze ophaal en dan naar huis ga.’

Hij bewoog niet. Hij keek me alleen maar aan en in zijn ogen kon ik haast zien dat enorme zwarte vleugels zich uitsloegen en zich de kamer in bewogen. En nog voor ik de trekker kon overhalen, ademhalen of met mijn ogen knipperen, begonnen de trommels aan te zwellen en rezen de hoorns mee op het ritme, dat het stemmenkoor de hoogte en het geluk in leidde, en ik stond stokstijf stil.

Mijn gezichtsvermogen leek normaal en er leek niets aan de hand met mijn andere zintuigen, maar ik kon niets anders horen dan de muziek en niets anders doen dan wat de muziek me opdroeg. En die vertelde me dat vlak buiten deze kamer het waarachtige geluk wachtte. Die vertelde me daarheen te gaan en het op te scheppen, mijn handen en hart te vullen met eeuwigdurende gelukzaligheid, vreugde tot het einde van alle dingen. En ik merkte dat ik me naar de deur omdraaide terwijl mijn voeten me naar mijn gelukkige bestemming droegen.

De deur zwaaide open toen ik erheen liep en professor Wilkins kwam binnen. Hij had ook een pistool en keek me nauwelijks aan. In plaats daarvan knikte hij naar de oude man en zei: ‘We zijn zover.’ Door de wilde stroom gevoelens en het aanzwellende geluid kon ik hem amper horen en ik bewoog me gretig naar de deur.

Ergens diep onder dit alles klonk het schrille stemmetje van Dexter, dat schreeuwde dat de dingen niet waren zoals ze zouden moeten zijn en eiste dat ik van koers zou veranderen.

Maar het was zo’n klein stemmetje en de muziek was zo groot, groter dan al het andere in deze eindeloos prachtige wereld, en eigenlijk was er geen twijfel aan wat ik zou gaan doen.

Ik liep naar de deur op het ritme van de alomtegenwoordige muziek, me vaag bewust dat de oude man met me meeliep, die niet echt in dat feit of in iets anders geïnteresseerd was. Ik had het pistool nog in mijn hand… ze namen niet de moeite het me af te nemen, en het kwam niet in me op het te gebruiken. Niets anders deed ertoe dan de muziek te volgen.

De oude man liep om me heen en opende de deur, de wind blies heet in mijn gezicht toen ik naar buiten stapte en de god zag, het ding zelf, de bron van de muziek, de bron van alles, de grootse en schitterende, met stierenhoorns getooide fontein van extase daar voor me. Hij torende boven al het andere uit, zijn grote bronzen kop was ruim negen meter hoog, hij strekte zijn armen naar me uit en er brandde een verbazingwekkend hete gloed in zijn open buik. Mijn hart zwol op en ik bewoog me erheen, zonder dat ik echt de handvol mensen zag die daar stond toe te kijken, ook al was een van die mensen Astor. Ze zette grote ogen op toen ze me zag, en haar mond bewoog, maar ik kon niet horen wat ze zei.

En diep binnen in me schreeuwde kleine Dexter harder, maar slechts net hard genoeg om gehoord te worden, bij lange na niet genoeg om gehoorzaamd te worden. Ik liep naar de god, zag de gloed van het vuur erbinnenin, keek naar de vlammen in de buik, die opflakkerden en sprongen op de wind die om ons heen sloeg. En toen ik zo dichtbij was als maar kon, vlak naast de open oven van zijn buik aankwam, bleef ik staan en wachtte. Ik wist niet waar ik op wachtte, maar ik wist dat het kwam en dat het me mee zou nemen naar een schitterende eeuwigheid, dus wachtte ik.

Starzak kwam in beeld, en hij hield Cody bij de hand, sleurde hem mee om naast ons te gaan staan, en Astor worstelde om los te komen van haar bewaker naast haar. Maar het maakte niet uit, want de god was daar en zijn armen bewogen zich nu omlaag, spreidden zich uit en reikten naar me om me te omhelzen en in zijn warme, prachtige greep te omklemmen. Ik sidderde van vreugde, hoorde niet langer de schrille, nutteloze protesterende stem van Dexter, hoorde niets dan de stem van de god die me vanuit de muziek toeriep.

De wind zwiepte het vuur tot leven en Astor sprong naast me, duwde me naar de zijkant van het beeld en de enorme hitte die van de buik van de god afsloeg. Ik richtte me met slechts een ogenblik van ergernis op en opnieuw zag ik de wonderbaarlijke armen van de god omlaag komen. De bewaker schoof Astor naar voren om ook aan de bronzen omhelzing deel te nemen, en ik rook de stank van iets wat brandde en voelde een explosie van pijn langs mijn benen, ik keek omlaag en zag dat mijn broek in brand stond.

De pijn van het vuur op mijn benen schoot door me heen met de kreet van honderdduizenden verontwaardigde zenuwen, en de spinnenwebben werden ogenblikkelijk weggevaagd. Plotseling was de muziek slechts herrie uit een luidspreker, Cody en Astor stonden naast me en liepen reusachtig gevaar. Het was alsof er een dam doorbrak en Dexter door het gat weer in me terugstroomde. Ik draaide me naar de bewaker om en gooide hem bij Astor vandaan. Hij keek me stomverbaasd aan en wankelde, terwijl hij me in zijn val bij de arm greep en me met hem op de grond trok. Maar hij viel tenminste bij Astor vandaan en doordat hij op de grond viel, schokte het mes uit zijn hand. Dat stuiterde mijn kant op, ik pakte het op en stak het netjes in zijn plexus solaris.

Toen werd de pijn in mijn benen nog een graadje erger en ik concentreerde me snel op het uitdoven van mijn smeulende broekspijpen, rolde heen en weer en sloeg erop tot ze niet langer brandden. En hoewel het heel fijn was dat ik niet meer in de fik stond, gaven die seconden Starzak en Wilkins de tijd om op me af te stormen. Ik greep het pistool van de grond en sprong overeind om ze het hoofd te bieden.

Harry had me heel lang geleden leren schieten. Nu kon ik bijna zijn stem horen toen ik in schietpositie ging staan, uitademde en kalm de trekker overhaalde. Richt op het midden en schiet twee keer. Starzak gaat neer. Richt op Wilkins, herhalen. En toen lagen er lijken op de grond, en ontstond er een verschrikkelijk gedrang van de andere toeschouwers die als een haas de veiligheid opzochten, en ik stond naast de god, alleen op een plotseling heel stille plek, op de wind na. Ik draaide me om om te kijken hoe dat kwam.

De oude man had Astor gegrepen en hield haar bij haar nek vast, in een veel krachtiger greep dan waar hij met zijn fragiele lijf toe in staat leek te zijn. Hij duwde haar dicht naar de open oven. ‘Laat het pistool vallen,’ zei hij, ‘of ze zal branden.’

Ik zag geen reden eraan te twijfelen dat hij zou doen wat hij zei, en ik zag ook geen enkele manier om hem tegen te houden. Alle overlevenden waren weggestoven, behalve wij.

‘Als ik het pistool laat vallen,’ zei ik en ik hoopte dat ik redelijk klonk, ‘hoe weet ik dan dat je haar niet toch in het vuur zult gooien?’

Hij grijnsde gemeen naar me en dat bracht nog steeds een steek van pijn met zich mee. ‘Ik ben geen moordenaar,’ zei hij. ‘Het moet correct gebeuren, anders is het ordinaire moord.’

‘Ik geloof niet dat ik het verschil zie,’ zei ik.

‘Dat kun je ook niet. Jij bent een doling,’ zei hij.

‘Hoe weet ik of je ons sowieso niet doodt?’ vroeg ik.

‘Ik heb jou nodig om het vuur te voeden,’ zei hij. ‘Laat het pistool vallen, dan kun je het meisje redden.’

‘Niet bepaald overtuigend,’ zei ik, tijd rekkend, hopend dat er dan een oplossing zou komen.

‘Dat hoeft ook niet,’ zei hij. ‘Dit is geen patstelling, er zijn andere mensen op dit eiland en zij zullen hier gauw genoeg zijn. Je kunt ze niet allemaal neerschieten. En de god is nog steeds hier. Maar aangezien je duidelijk overtuigd moet worden, wat dacht je ervan als ik je meisje een paar keer snijd en haar bloed laat vloeien, raak je dan overtuigd?’ Hij reikte naar zijn heup, maar vond niets, en hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Mijn mes,’ zei hij en toen ging zijn verwarde gezichtsuitdrukking over in enorme verbazing. Hij gaapte me zonder iets te zeggen aan, hield domweg zijn mond wijd open alsof hij op het punt stond een aria weg te geven.

Daarna viel hij met gefronst voorhoofd op zijn knieën en tuimelde voorover op zijn gezicht, waardoor het mes dat uit zijn rug stak zichtbaar werd. Cody, die achter hem stond, glimlachte een beetje toen hij toekeek hoe de oude man viel. Daarna keek hij mij aan.

‘Zei toch dat ik er klaar voor was,’ zei hij.

Загрузка...