Toen ik heel klein was, heb ik op tv eens een variétéact gezien. Een man zette een aantal borden op het uiteinde van een stel buigzame stokken en hield ze in de lucht door met de stokken de borden te laten ronddraaien. Als hij het langzamer deed of zijn rug ernaartoe keerde, ook al was het maar voor even, dan wankelde een van de borden en viel op de grond aan diggelen, waarna alle andere volgden.
Wat een verschrikkelijke metafoor voor het leven, vind je niet? We proberen allemaal onze borden in de lucht draaiende te houden en wanneer je ze eenmaal daarboven hebt, mag je je ogen er niet van afhouden en moet je zonder uit te kunnen rusten doorgaan. Behalve dat in het leven iemand er steeds meer borden bij doet, de stokken verstopt en wanneer je even niet oplet de wet van de zwaartekracht verandert. Dus elke keer dat je denkt dat al je borden netjes draaien, hoor je achter je plotseling een afschuwelijk gekletter en tuimelt een hele reeks borden, waarvan je niet eens van het bestaan wist, op de grond.
Ik had stom genoeg verondersteld dat door de tragische dood van Manny Borque er één bord minder was waar ik me zorgen over hoefde te maken, aangezien ik nu verder kon met de catering voor de trouwerij zoals het hoorde, met voor vijfenzestig dollar koud vlees en een koeler vol frisdrank. Ik kon me concentreren op het werkelijke en belangrijke probleem hoe ik mezelf weer heel kon maken. En omdat ik dacht dat het aan het thuisfront rustig was, keerde ik heel eventjes mijn rug ernaartoe en prompt werd ik beloond met een spectaculair gekletter achter me.
Het metaforische bord in kwestie viel aan diggelen toen ik na mijn werk bij Rita kwam. Het was er zo stil dat ik veronderstelde dat er niemand thuis was, maar een snelle blik naar binnen leerde me iets veel verontrustenders. Cody en Astor zaten bewegingsloos op de bank en Rita stond achter hen met een blik in haar ogen waardoor verse melk zomaar in yoghurt kon veranderen.
‘Dexter,’ zei ze, en het laatste bazuingeschal klonk in haar stem door, ‘we moeten praten.’
‘Uiteraard,’ zei ik en terwijl haar gezichtsuitdrukking me deed duizelen, verschrompelde zelfs al de gedachte aan een luchthartige reactie tot stof, dat in de ijzige lucht werd weggeblazen.
‘Deze kinderen,’ zei Rita. Kennelijk was dat alles, want ze staarde alleen maar en zei niets meer.
Maar natuurlijk wist ik welke kinderen ze bedoelde, dus ik knikte haar bemoedigend toe. ‘Ja,’ zei ik.
‘Oo,’ zei ze.
Nou, als Rita er zo lang over deed om een complete zin te vormen, was het gemakkelijk te begrijpen waarom het zo stil was in huis toen ik binnenkwam. Het was duidelijk dat de kwijtgeraakte kunst der conversatie door Diplomatieke Dexter wat moest worden opgepept, als we er tenminste ooit nog voor het avondmaal meer dan zeven woorden uit wilden krijgen. ‘Rita,’ zei ik, ‘is er een probleem of zo?’
‘Oo,’ zei ze opnieuw, wat niet bemoedigend was.
Werkelijk, er zijn grenzen aan wat je met eenlettergrepige woorden kunt doen, zelfs voor een begaafd causeur als ik. Aangezien ik van Rita geen hulp hoefde te verwachten, keek ik naar Cody en Astor, die zich niet hadden verroerd sinds ik binnen was. ‘Oké,’ zei ik. ‘Kunnen jullie me vertellen wat er met je moeder aan de hand is?’
Ze wisselden een van hun beroemde blikken uit en wendden zich toen weer naar mij. ‘Het was onze bedoeling niet,’ zei Astor. ‘Het ging per ongeluk.’
Het was niet veel, maar het was tenminste een hele zin. ‘Ik ben heel blij dat te horen,’ zei ik. ‘Wát ging per ongeluk?’
‘We zijn betrapt,’ zei Cody en Astor porde hem met een elleboog.
‘Het was onze bedoeling niet,’ herhaalde ze nadrukkelijk, en Cody draaide zich om om haar aan te kijken voordat hij zich herinnerde wat ze hadden afgesproken; ze keek hem boos aan en hij knipperde een keer met zijn ogen voor hij traag naar me knikte.
‘Per ongeluk,’ zei hij.
Het was mooi om te zien dat de gelederen stevig tot één front gesloten waren, maar ik was nog geen stap dichter bij waar ze het nu over hadden, en dat terwijl we er al een paar minuten over praatten, min of meer dan. Tijd was een belangrijke factor, aangezien etenstijd naderde en Dexter op geregelde tijden gevoed moest worden.
‘Dat is het enige wat ze erover zeggen,’ ze Rita. ‘En dat is bij lange na niet genoeg. Ik begrijp niet hoe jullie in hemelsnaam de kat van de Villegas per ongeluk hebben vastgebonden.’
‘Hij is niet doodgegaan,’ zei Astor met het kleinste stemmetje dat ik ooit van haar had gehoord.
‘En waar was die heggenschaar dan voor?’ vroeg Rita op dwingende toon.
‘We hebben hem niet gebruikt,’ zei Astor.
‘Maar dat was je anders wel van plan,’ zei Rita.
Twee hoofdjes draaiden zich naar mij en vier ogen keken me aan, en even later deed Rita dat ook.
Het ging onwillekeurig, dat weet ik zeker, maar gaandeweg ontstond er een beeld over wat er was gebeurd, en het was geen vredig stilleven. Klaarblijkelijk hadden de jongelui een poging gedaan om zonder mij een onafhankelijk onderzoek in te stellen. En erger nog, ik zag zo dat het op een of andere manier mijn probleem was geworden; de kinderen verwachtten van mij dat ik ze hieruit zou redden, en Rita stond duidelijk op scherp om het vuur op me te openen. Dat was natuurlijk niet eerlijk, het enige wat ik tot nu toe had gedaan was thuiskomen van mijn werk. Maar zoals ik al vaker had gemerkt, was het leven zelf oneerlijk, en er bestaat geen klachtenbureau, dus we kunnen wellicht maar beter de gebeurtenissen accepteren zoals ze zijn, de puinhoop opruimen en verder gaan.
En dat probeerde ik te doen, hoe nutteloos dat in mijn ogen ook mocht zijn. ‘Ik weet zeker dat er een heel goede verklaring voor is,’ zei ik en Astor klaarde onmiddellijk op en begon driftig te knikken.
‘Het ging per ongeluk,’ hield ze blij vol.
‘Niemand bindt per óngeluk een kat vast, tapet hem op een werkbank en staat er met een heggenschaar overheen gebogen!’ zei Rita.
Eerlijk gezegd werden de zaken ietwat ingewikkeld. Aan de ene kant was ik heel blij dat ik eindelijk een duidelijk beeld had van het probleem. Maar aan de andere kant leken we op een terrein te zijn beland dat enigszins moeilijk uit te leggen viel, en onwillekeurig vond ik dat Rita wellicht een pietsje beter af was als ze over deze zaken in het ongewisse werd gelaten.
Ik dacht dat ik Astor en Cody glashelder duidelijk had gemaakt dat ze niet in hun eentje uit vliegen mochten gaan voordat ik ze had uitgelegd waar hun vleugels zaten. Maar ze hadden het kennelijk liever niet willen begrijpen en, ook al moesten ze lijden onder een paar uitermate verdiende gevolgen van hun daad, lag het nog steeds op mijn bordje om ze uit de brand te helpen. Als ik ze niet aan het verstand kon peuteren dat ze dit absoluut niet nog een keer mochten doen – en dat ze niet van het Pad van Harry zouden afdwalen zodra ik ze daarop had gezet – zou ik ze met alle liefde tot in het oneindige in de wind laten ronddwarrelen.
‘Weten jullie dat het verkeerd is wat jullie hebben gedaan?’ vroeg ik aan hen. Ze knikten eensgezind.
‘Weten jullie ook waaróm het verkeerd is?’
Astor keek heel onzeker, keek naar Cody en flapte er toen uit: ‘Omdat we betrapt zijn!’
‘Nou, zie je wel?’ zei Rita, en er kroop een hysterisch toontje in haar stem.
‘Astor,’ zei ik en ik keek haar heel omzichtig en zonder een echt knipoogje aan, ‘dit is niet het moment om grapjes te maken.’
‘Ik ben blij dat iemand vindt dat dit een grapje is,’ zei Rita. ‘Maar toevallig denk ik er niet zo over.’
‘Rita,’ zei ik, met alle vertroostende kalmte die ik kon opbrengen, en vervolgens voegde ik er met de gladde sluwheid die ik in mijn jaren als ogenschijnlijk menselijke volwassene had ontwikkeld aan toe: ‘Ik denk dat dit misschien een van die momenten is waar de eerwaarde Gilles het over had, dat ik hun mentor moet zijn.’
‘Dexter, die twee hebben zonet – ik heb geen flauw idee – en jij…!’ zei ze, en ook al barstte ze bijna in tranen uit, ik was blij te merken dat ze weer op haar oude manier ging praten. En ik was net zo blij dat me net op tijd een scène uit een oude film te binnen schoot, en ik wist precies wat een echt menselijk wezen moest doen.
Ik liep naar Rita toe en met mijn ernstigste gezicht legde ik een hand op haar schouder.
‘Rita,’ zei ik, en ik was er heel trots op dat mijn stem zo gewichtig en mannelijk klonk, ‘jij zit hier te dicht op en je laat je oordeel door je emoties vertroebelen. Die twee moet iets duidelijk worden gemaakt en ik kan dat met ze doen. Tenslotte,’ zei ik, terwijl die zin in me opkwam en ik blij was te merken dat ik nog steeds op koers zat, ‘moet ik nu hun vader zijn.’
Ik had kunnen weten dat dit de opmerking was die Rita over de streep trok waardoor ze in een poel van tranen zou belanden; en dat was ook zo, want onmiddellijk nadat ik het had gezegd, begonnen haar lippen te trillen, viel de woede van haar gezicht weg en begon over elke wang een beekje te stromen.
‘Oké,’ snikte ze, ‘alsjeblieft, ik… práát met ze.’ Ze snufte luidruchtig en snelde de kamer uit.
Ik gunde Rita haar dramatische vertrek en liet het even bezinken voordat ik voor de bank ging staan en op mijn twee ontaarde kinderen neerkeek. ‘Nou,’ zei ik. ‘Wat is er gebeurd met We begrijpen het, We beloven het, We wachten?’
‘Het duurt te lang,’ zei Astor. ‘We hebben verder niets gedaan, alleen dit, bovendien heb jij niet altijd gelijk en wij vonden dat we niet langer hoefden te wachten.’
‘Ik ben er klaar voor,’ zei Cody.
‘O ja,’ zei ik. ‘Dan moet je moeder wel de beste detective ter wereld zijn, want je bent er klaar voor en ze heeft je toch betrapt.’
‘Dex-terrr,’ jammerde Astor.
‘Nee, Astor, je houdt nu even je mond en luistert naar mij.’ Ik staarde haar met mijn ernstigste gezicht aan en even dacht ik dat ze iets anders wilde zeggen, maar toen voltrok zich daar in onze zitkamer een wonder. Astor bedacht zich en hield haar mond.
‘Goed dan,’ zei ik. ‘Ik heb van begin af aan gezegd dat jullie het op mijn manier doen. Je hoeft niet te geloven dat ik altijd gelijk heb,’ en Astor maakte een geluid, maar zei niets. ‘Maar jullie moeten doen wat ik zeg. Anders help ik jullie niet, en eindig je in de gevangenis. Het kan niet anders. Oké?’
Het zou zomaar kunnen dat ze niet wisten wat ze aan moesten met de nieuwe toon die ik aansloeg en mijn nieuwe rol. Ik was niet langer Speelkwartiertje Dexter, maar iets heel anders, Dexter van de Donkere Discipline, wat ze nooit eerder hadden meegemaakt. Ze keken elkaar onzeker aan, dus ging ik nog een stapje verder.
‘Jullie zijn betrapt,’ zei ik. ‘Wat gebeurt er als je betrapt wordt?’
‘Time-out?’ zie Cody onzeker.
‘Uh-huh,’ zei ik. ‘En als je dertig bent?
Waarschijnlijk had Astor voor het eerst in haar leven daar geen antwoord op, en Cody had voorlopig zijn quota van twee woorden opgebruikt. Ze keken elkaar aan en toen naar hun voeten.
‘Mijn zus, brigadier Deborah, en ik zijn de hele dag bezig om mensen te vangen die dit soort dingen doen,’ zei ik. ‘En wanneer we ze betrappen, gaan ze naar de gevangenis.’ Ik glimlachte naar Astor. ‘Time-out voor volwassenen. Maar heel wat erger. Je zit in een kamertje zo groot als je badkamer, opgesloten, dag en nacht. Je plast in een gat in de vloer. Je eet oudbakken vullis, er zijn ratten en heel veel kakkerlakken.’
‘We weten heus wel wat de gevangenis is, Dexter,’ zei ze.
‘O ja? Waarom hebben jullie dan zo’n haast om daarin terecht te komen?’ zei ik. ‘En weet je wat Old Sparky is?’
Astor keek weer naar haar voeten; Cody had nog niet opgekeken.
‘Old Sparky is de elektrische stoel. Als ze je vangen, binden ze je op Old Sparky vast, plakken wat draden op je hoofd en bakken je als bacon. Klinkt dat je leuk in de oren?’
Ze schudden hun hoofd, nee.
‘Dus de allereerste les is dat je niet wordt gepakt,’ zei ik. ‘Weten jullie de piranha’s nog?’ Ze knikten. ‘Ze zien er fel uit, zodat mensen weten dat ze gevaarlijk zijn.’
‘Maar Dexter, wij zien er niet fel uit,’ zei Astor.
‘Nee, dat klopt,’ zei ik. ‘En dat willen jullie ook niet. We worden geacht mensen te zijn, geen piranha’s. Maar het is hetzelfde idee, je moet eruitzien als iets wat je niet bent. Want wanneer er iets ergs gebeurt, kijkt iedereen daar als eerste naar, naar de felle mensen. Jullie moeten eruitzien als lieve, aardige, normale kinderen.’
‘Mag ik dan make-up op?’ vroeg Astor.
‘Als je wat ouder bent,’ zei ik.
‘Dat zeg je over álles!’ zei ze.
‘En zo bedoel ik het ook,’ zei ik. ‘Deze keer ben je betrapt omdat je in je eentje aan de gang bent gegaan en niet wist wat je aan het doen was. En je wist niet wat je aan het doen was omdat je niet naar me hebt geluisterd.’
Ik besloot dat de marteling lang genoeg had geduurd en ging tussen hen in op de bank zitten. ‘Geen gedoe meer zonder mij, oké? En wanneer jullie het deze keer beloven, kun je het maar beter menen.’
Ze keken allebei langzaam naar me op en knikten toen. ‘We beloven het,’ zei Astor zachtjes, en Cody zei, zelfs nog zachter: ‘Beloofd.’
‘Mooi zo,’ zei ik. ‘Dan gaan jullie nu je excuses aan mam aanbieden.’ Ze sprongen beiden op, straalden van opluchting dat de afschuwelijke beproeving voorbij was en ik liep achter ze aan de kamer uit, terwijl ik dichter bij een zelfvoldaan gevoel was dan ik me ooit kon herinneren.
Misschien was dat hele vaderschapsgedoe toch zo gek nog niet.