33

Deborah sleurde ons door het verkeer met de snelheid van een stuntman die met een voertuig een ravijn over wilde springen. Ik deed mijn best een beleefde manier te vinden om haar erop te wijzen dat we naar een lijk gingen dat waarschijnlijk niet zou ontsnappen, dus of ze alsjeblieft wat langzamer wilde rijden, maar ik kon niets verzinnen waardoor ze niet haar handen van het stuur zou halen en die om mijn nek zou leggen.

Cody en Astor waren te jong om te beseffen dat ze in doodsgevaar verkeerden en leken zich op de achterbank kostelijk te vermaken. Ze kregen zelfs de smaak te pakken door opgewekt de begroetingen van de andere weggebruikers te beantwoorden door elke keer wanneer we iemand de pas afsneden eensgezind hun eigen middelvinger omhoog te steken.

Op de US 1 was bij LeJeune een kettingbotsing van drie auto’s waardoor het verkeer even werd vertraagd en we gedwongen waren om stapvoets te rijden. Omdat ik niet langer kreten van afgrijzen hoefde te onderdrukken en weer adem kon halen, probeerde ik van Deborah te weten te komen waar we zo hard naartoe raceten.

‘Hoe is hij vermoord?’ vroeg ik.

‘Net als de anderen,’ zei ze. ‘Verbrand. En het hoofd is weg.’

‘Weet je zeker dat het Kurt Wagner is?’ vroeg ik.

‘Of ik het kan bewijzen? Nog niet,’ zei ze. ‘Of ik het zeker weet? Shit, ja.’

‘Waarom?’

‘Zijn auto is in de buurt gevonden,’ zei ze.

Ik was er vrij zeker van dat ik normaal gesproken precies zou begrijpen waarom iemand een fetisj voor hoofden leek te hebben, en zou weten waar ik ze kon vinden en waarom. Maar nu ik vanbinnen helemaal alleen was, was natuurlijk niets meer normaal.

‘Dit slaat helemaal nergens op, weet je dat,’ zei ik.

Deborah gromde en sloeg met de muis van haar hand op het stuur. ‘Vertel mij wat,’ zei ze.

‘Kurt moet de andere slachtoffers hebben vermoord,’ zei ik.

‘Wie heeft hém dan vermoord? Z’n hopman?’ zei ze terwijl ze op de claxon leunde en via de tegemoetkomende rijbaan om de verkeersopstopping heen reed. Ze ontweek een bus, trapte op het gaspedaal en zigzagde zo’n vijftig meter door het verkeer tot we langs de kettingbotsing waren. Ik concentreerde me op het me herinneren hoe ik ook weer moest ademhalen en bedacht dat we op een dag allemaal doodgingen, dus binnen het grote plaatje maakte het toch niet echt uit als Deborah ons vermoordde? Het was niet heel erg opbeurend, maar het weerhield me ervan om te schreeuwen en uit het autoraampje te duiken tot Deborah een stuk verder op de US 1 op de goede rijbaan terug was.

‘Dat was leuk,’ zei Astor. ‘Zullen we dat nog een keer doen?’

Cody knikte enthousiast.

‘En de volgende keer doen we de sirene aan,’ zei Astor. ‘Waarom gebruik je de sirene niet, brigadier Debbie?’

‘Noem me geen Debbie,’ snauwde Deborah. ‘Ik hou niet van de sirene.’

‘Waarom niet?’ hield Astor vol.

Deborah slaakte een reusachtige zucht en keek vanuit haar ooghoek naar mij. ‘Het is een eerlijke vraag,’ zei ik.

‘Hij maakt te veel lawaai,’ zei Deborah. ‘Laat me nu maar rijden, oké?’

‘Oké,’ zei Astor, maar ze klonk niet overtuigd.

We reden in stilte helemaal naar Grand Avenue en ik probeerde er zelf over na te denken, duidelijk om iets te opperen wat kon helpen. Dat lukte niet, maar ik bedacht wel iets wat de moeite van het vermelden waard was.

‘Stel dat Kurts moord gewoon toeval is?’ zei ik.

‘Zelfs jij gelooft dat niet echt,’ zei ze.

‘Maar als hij op de vlucht was,’ zei ik, ‘probeerde hij misschien bij de verkeerde mensen een vals identiteitsbewijs te krijgen, of het land uit gesmokkeld te worden. Er zijn genoeg slechteriken die hij in deze omstandigheden tegen het lijf zou kunnen lopen.’

Het klonk niet echt aannemelijk, zelfs niet voor mij, maar Deborah dacht er toch even over na, terwijl ze op haar onderlip kauwde en afwezig op de claxon drukte toen ze een hotelbusje inhaalde.

‘Nee,’ zei ze uiteindelijk. ‘Hij was gebraden, Dexter. Net als de eerste twee. Dat konden ze absoluut niet kopiëren.’

Opnieuw was ik me bewust van een kleine beroering in de sombere leegte vanbinnen, de plek waar ooit de Zwarte Ruiter had gewoond. Ik sloot mijn ogen en deed mijn best om een zweempje van mijn vroegere trouwe metgezel te vinden, maar er was niets. Ik opende net op tijd mijn ogen om te zien dat Deborah gas gaf en een felrode Ferrari inhaalde.

‘Mensen lezen de krant,’ zei ik. ‘Er zijn altijd copycatmoorden.’

Ze dacht er verder over na en schudde toen haar hoofd. ‘Nee,’ zei ze ten slotte. ‘Ik geloof niet in toeval. Niet met zoiets als dit. Zowel gebraden als onthoofd, en dat zou toeval zijn? Geen sprake van.’

Hoop vervliegt nooit zomaar, maar toch moest ik toegeven dat ze waarschijnlijk gelijk had. Onthoofding en verbranding waren niet echt de standaardprocedures voor de normale handwerksmoordenaar, en het was veel aannemelijker dat de meeste mensen je domweg een dreun op je hoofd gaven, een anker aan je voeten bonden en je in de baai gooiden.

Dus naar alle waarschijnlijkheid waren we op weg naar een lijk van iemand die volgens ons zeker een moordenaar was, en op dezelfde manier was vermoord als zijn eigen slachtoffers. Als ik mijn opgewekte oude zelf was geweest, zou ik zonder meer hebben genoten van de verrukkelijke ironie, maar in mijn huidige toestand leek het gewoon de zoveelste belediging van een ordelijk bestaan.

Maar Deborah gaf me nauwelijks de tijd om hierover na te denken en chagrijnig te worden; ze zwiepte door het verkeer in het centrum van Coconut Grove en reed het parkeerterrein naast Bayfront Park op, waar het bekende circus al aan de gang was. Er stonden drie politiewagens en Camilla Figg nam vingerafdrukken van een gedeukte rode Geo die bij een van de parkeermeters stond, waarschijnlijk Kurt Wagners auto.

Ik stapte uit en keek rond, en zelfs zonder dat een innerlijke stem aanwijzingen fluisterde, zag ik meteen dat er met dit plaatje iets mis was. ‘Waar is het lijk?’ vroeg ik aan Deborah.

Ze liep al naar het hek van de jachtclub. ‘Op het eiland verderop,’ zei ze.

Ik knipperde met mijn ogen. Om de een of andere reden, waar ik de vinger niet op kon leggen, gingen bij de gedachte aan het lijk op het eiland mijn nekharen rechtovereind staan, maar toen ik op zoek naar het antwoord over het water uitkeek, was er alleen maar de middagbries die door de naaldbomen op de barrière-eilanden van Dinner Key blies en regelrecht door de leegte in mij.

Deborah gaf me een por met haar elleboog. ‘Kom mee,’ zei ze.

Ik keek naar Cody en Astor op de achterbank, die zich nu pas uit de ingewikkelde gordels hadden weten te bevrijden en uit de auto stapten. ‘Hier blijven,’ zei ik tegen ze. ‘Ik ben zo terug.’

‘Waar ga je heen?’ vroeg Astor.

‘Ik moet naar dat eiland,’ zei ik.

‘Ligt daar een dood iemand?’ vroeg ze.

‘Ja,’ zei ik.

Ze keek naar Cody en toen weer naar mij. ‘We willen mee,’ zei ze.

‘Nee, geen sprake van,’ zei ik. ‘De laatste keer heb ik al genoeg problemen gekregen. Als ik jullie nog een lijk laat zien, maakt je moeder een lijk van mij.’

Cody vond dat heel grappig, hij slaakte een geluidje en schudde zijn hoofd.

Ik hoorde een kreet en keek door het hek naar de haven. Deborah stond al op de steiger, op het punt om in de politieboot te stappen die daar lag aangemeerd. Ze gebaarde naar me en riep: ‘Dexter!’

Astor stampte met haar voet om mijn aandacht te trekken, en ik keek haar weer aan. ‘Jullie moeten hier blijven,’ zei ik, ‘en ik moet nu gaan.’

‘Maar Dexter, we willen met de boot mee,’ zei ze.

‘Nou, dat gaat niet,’ zei ik. ‘Maar als jullie je gedragen, neem ik jullie dit weekend op mijn boot mee.’

‘Om naar een lijk te kijken?’ vroeg Astor.

‘Nee,’ zei ik. ‘We gaan een tijdje niet meer naar lijken kijken.’

‘Maar dat heb je beloofd!’ zei ze.

‘Dexter!’ riep Deborah nogmaals. Ik zwaaide naar haar, wat niet de reactie was die ze wilde, want ze wenkte als een uitzinnige naar me.

‘Astor ik moet nu gaan,’ zei ik. ‘Blijf hier. We hebben het er later wel over.’

‘Het is altijd later,’ sputterde ze.

Op de weg door het hek bleef ik even staan om daar met de smeris in uniform te praten, een grote, zware man met zwart haar en een heel laag voorhoofd. ‘Kun jij een oogje op mijn kinderen houden?’ vroeg ik hem.

Hij staarde me aan. ‘Wat denk je wel niet dat ik ben, een kinderdagverblijfpatrouille?’

‘Een paar minuutjes maar,’ zei ik. ‘Ze gedragen zich keurig.’

‘Moet je horen, maat,’ zei hij, maar voor hij zijn zin kon afmaken, kwam Deborah als een wervelwind naast ons staan.

‘Godverdómme, Dexter!’ zei ze. ‘Maak als de donder dat je op die boot komt!’

‘Sorry,’ zei ik. ‘Ik moet iemand zien te vinden die op de kinderen kan passen.’

Deborah knarste met haar tanden. Toen keek ze naar de grote politieman en las zijn naam op zijn badge. ‘Suchinsky,’ zei ze. ‘Pas op die verdomde kinderen.’

‘Ah, kom op, brigadier,’ zei hij. ‘Jezus christus.’

‘Blijf bij die kinderen, godverdomme,’ zei ze. ‘Misschien leer je nog wat. Dexter… stap nú in die verdomde boot!’

Ik draaide me gedwee om en haastte me naar die verdomde boot. Deborah beende langs me heen en zat al toen ik erin sprong, en de smeris die de boot bestuurde voer tussen de voor anker liggende zeilboten door naar een van de kleinere eilanden.

Aan de buitenkant van de Dinner Key Marina lagen verscheidene eilandjes die bescherming bieden tegen de wind en golfslag, een van de redenen waarom je er zo goed voor anker kunt liggen. Uiteraard gaat dat alleen op voor normale omstandigheden, zoals op de eilanden zelf goed te zien was. Ze lagen bezaaid met kapotte boten en andere zeerommel die daar door de vele recente orkanen waren achtergebleven, en zo nu en dan strijkt er een kraker neer die een hut bouwt van de verspreid liggende bootwrakken.

Wij gingen naar een van de kleinere eilanden. Op het strand lag de helft van een veertigvoets sportvissersboot in een krankzinnige hoek en de naaldbomen verder op het strand hingen vol stukken piepschuim, gescheurde kleren en slierten van plastic afdekmateriaal en vuilniszakken. Verder was het er precies zoals de indianen het hadden achtergelaten, een vredig stuk land vol Australische naaldbomen, condooms en bierblikjes.

Met uitzondering uiteraard van Kurt Wagners lijk, dat hoogstwaarschijnlijk door iemand anders dan de indianen was achtergelaten. Het lag op een kleine open plek midden op het eiland, en net als de anderen was hij in een formele houding neergelegd, met de armen over zijn borst gevouwen en de benen tegen elkaar gedrukt. Het lichaam was onthoofd en naakt, verschroeid door verbranding, precies als de anderen, behalve dat er deze keer iets kleins was toegevoegd. Rond de hals lag een leren koordje met een tinnen medaillon ongeveer ter grootte van een ei. Ik boog me dichter voorover om te kijken: het was een stierenkop.

Opnieuw voelde ik een vreemde steek in de leegte, alsof een deel van me erkende dat dit van belang was, maar niet wist hoe het dat moest vertellen… niet alleen, niet zonder de Ruiter.

Vince Masuoka zat naast het lijk op z’n hurken een sigarettenpeuk te bestuderen en Deborah knielde naast hem. Ik liep een keer om ze heen terwijl ik het tafereel vanuit alle hoeken bekeek: stilleven met smerissen. Ik denk dat ik een kleine, maar significante aanwijzing hoopte te vinden. Misschien het rijbewijs van de moordenaar of een ondertekende bekentenis. Maar er was niets van dat al, niets dan het van talloze voeten en de wind pokdalige zand.

Ik ging op een knie naast Deborah zitten. ‘Je hebt naar de tattoo gezocht, hè?’ vroeg ik haar.

‘Als eerste,’ zei Vince. Hij stak een in rubber handschoen gestoken hand uit en tilde het lijk iets op. Daar was hij, half onder het zand, maar nog zichtbaar, alleen de bovenste rand was afgesneden en zat waarschijnlijk op het vermiste hoofd.

‘Hij is het,’ zei Deborah. ‘De tattoo, zijn auto bij de haven… hij is het, Dexter. En ik wou verdomme dat ik wist wat de tattoo betekende.’

‘Het is Aramees,’ zei ik.

‘Hoe weet jij dat verdomme?’ zei Deborah.

‘Heb ik onderzocht,’ zei ik en ik ging naast het lijk op m’n hurken zitten. ‘Kijk.’ Ik pakte een twijgje uit het zand en wees ernaar. Een deel van de eerste letter was weg, samen met het hoofd afgesneden, maar de rest was duidelijk zichtbaar en kwam overeen met mijn taalles. ‘Daar is de M, wat ervan over is althans. En de L en de K.’

‘Wat moet dat in godsnaam betekenen?’ vroeg Deborah op hoge toon.

‘Moloch,’ zei ik, terwijl ik alleen al bij het uitspreken van het woord een absurde rilling voelde, hier in de heldere zonneschijn. Ik probeerde die af te schudden, maar er bleef een onbehaaglijk gevoel achter. ‘Het Aramees heeft geen klinkers. Dus MLK wordt Moloch.’

‘Of melk,’ zei Deborah.

‘Echt, Debs, als je denkt dat onze moordenaar melk op zijn nek zou tatoeëren, ben je nodig aan rust toe.’

‘Maar als Wagner Moloch is, wie heeft hem dan vermoord?’

‘Wagner vermoordt de anderen,’ zei ik, en ik deed mijn uiterste best om bedachtzaam en tegelijk zelfverzekerd over te komen, geen sinecure. ‘En dan, eh…’

‘Ja,’ zei ze. ‘ “Eh” heb ik al ontdekt.’

‘En je houdt Wilkins in de gaten.’

‘We houden Wilkins in de gaten, in godsnaam, zeg.’

Ik keek weer naar het lijk, maar er was niets meer wat me iets kon vertellen wat ik niet al wist, wat nagenoeg niets was. Mijn hersens draaiden in cirkeltjes rond, ik kon er niks aan doen: als Wagner Moloch was geweest, en Wagner nu dood was, en vermoord door Moloch…

Ik stond op. Even was ik duizelig alsof felle lichten op me inbeukten, in de verte hoorde ik die afschuwelijke muziek in de middag aanzwellen en even twijfelde ik er niet aan dat ergens in de buurt de god me riep… de echte god en niet een of andere psychotische grappenmaker.

Ik schudde mijn hoofd om hem het zwijgen op te leggen en viel bijna om. Ik voelde dat een hand me vastgreep om me tegen te houden, maar of dat Debs, Vince of Moloch zelf was, wist ik niet. Uit de verte riep een stem mijn naam, maar hij werd gezongen, de cadans rees en daalde op dat veel te vertrouwde ritme van de muziek. Ik sloot mijn ogen, voelde hitte op mijn gezicht en de muziek werd luider. Iets schudde aan me en ik opende mijn ogen.

De muziek hield op. De hitte kwam gewoon van de zon in Miami, terwijl de wind door de middagregenwolken sloeg. Deborah hield me bij beide ellebogen vast en schudde me door elkaar, terwijl ze steeds maar weer geduldig mijn naam riep.

‘Dexter,’ zei ze. ‘Hé, Dex, kom op. Dexter. Dexter.’

‘Ik ben hier,’ zei ik, hoewel ik daar niet helemaal zeker van was.

‘Alles goed, Dex?’ vroeg ze.

‘Ik denk dat ik te snel ben opgestaan,’ zei ik.

Ze keek me vertwijfeld aan. ‘Ja ja,’ zei ze.

‘Echt, Debs, het gaat wel weer,’ zei ik. ‘Nou ja, dat denk ik.’

‘Dat denk je,’ zei ze.

‘Ja. Ik bedoel, ik ben gewoon te snel opgestaan.’

Ze keek me nog even aan, liet het toen gaan en stapte achteruit. ‘Oké,’ zei ze. ‘Als je het redt tot de boot, gaan we terug.’

Misschien kwam het doordat ik nog steeds dizzy was, maar haar woorden schenen nergens op te slaan, bijna alsof het zelfverzonnen lettergrepen waren. ‘Teruggaan?’ zei ik.

‘Dexter,’ zei ze. ‘We hebben zes lijken en onze enige verdachte ligt hier zonder hoofd op de grond.’

‘Oké,’ zei ik en ik hoorde een verre trommelslag onder mijn stem. ‘Waar gaan we dan naartoe?’

Deborah balde haar vuisten en klemde haar tanden op elkaar. Ze keek naar het lichaam omlaag en even dacht ik dat ze werkelijk zou gaan spuwen. ‘Wat dacht je van die kerel die je het kanaal in hebt gejaagd?’ zei ze ten slotte.

‘Starzak? Nee, hij zei…’ Ik hield me in en maakte het niet af, maar niet snel genoeg, want Deborah greep me vast.

‘Hij zéí? Wanneer heb je verdomme met hem gepraat?’

Laten we wel eerlijk zijn, ik was echt nog steeds een beetje dizzy en had niet nagedacht voor ik iets zei, en nu zat ik in een enigszins penibel parket. Ik kon mijn zuster bepaald niet vertellen dat ik hem de vorige avond nog had gesproken terwijl ik hem op zijn werkbank had vastgetapet en had geprobeerd hem in nette stukjes te snijden. Maar het bloed stroomde vast weer in mijn hersens terug, want ik zei razendsnel: ‘Ik bedoel, dat leek zo,’ zei ik. ‘Hij scheen gewoon een… ik weet het niet,’ zei ik. ‘Ik denk dat het persoonlijk was, dat ik hem in het verkeer had afgesneden.’

Deborah keek me even boos aan, maar toen leek ze wat ik had gezegd te accepteren, draaide zich om en schopte in het zand. ‘Nou, we hebben niets anders,’ zei ze. ‘Het kan geen kwaad hem aan de tand te voelen.’

Het leek me geen echt goed idee haar te zeggen dat ik hem al vrij grondig aan de tand had gevoeld, ver voorbij de grenzen van de normale politieroutine, maar ik knikte instemmend.

Загрузка...