23

Een kopie van het verslag van het incident lag op mijn bureau toen ik eindelijk op mijn werk kwam, en ik realiseerde me dat iemand van me verwachtte dat ik vandaag er ondanks alles hard tegenaan zou gaan. Er was in de afgelopen paar uren zoveel gebeurd dat ik maar amper aan het idee kon wennen dat het grootste deel van de werkdag nog met zijn lange scherpe tanden voor me opdoemde, dus ging ik een kop koffie halen voor ik me aan de dwangarbeid zou onderwerpen. Ik had half gehoopt dat iemand wellicht wat donuts of koekjes had meegenomen, maar uiteraard was dat een dwaze gedachte. Er was slechts anderhalve kop ingekookte, heel zwarte koffie. Ik schonk er wat van in een mok – de rest achterlatend voor iemand die waarachtig wanhopig was – en sjokte weer naar mijn bureau.

Ik pakte het rapport op en begon te lezen. Kennelijk had iemand een voertuig van ene meneer Darius Starzak in het kanaal gereden en was toen van de plek des onheils weggevlucht. Meneer Starzak zelf was dientengevolge niet beschikbaar voor ondervraging. Ik moest lang met mijn ogen knipperen en van de beroerde koffie nippen voor ik me realiseerde dat dit een verslag was van het incident waarmee ik vanochtend was geconfronteerd, en nog wat langer om te besluiten wat ik eraan ging doen.

Ik kon niet afgaan op de naam van de autobezitter, dat was te weinig, of bijna niets eigenlijk, want de kans was groot dat de auto gestolen was. Maar als ik daarvan zou uitgaan en niets zou doen, was dat erger dan er tevergeefs achteraan gaan, dus ging ik maar weer eens met mijn computer aan het werk.

Eerst de standaarddingen: kentekenregistratie, waar een adres op Old Cutler Road in een nogal prijzige buurt bij stond. Daarna de politiegegevens: verkeersboetes, lopende gerechtsbevelen, kinderalimentatie. Niets. Meneer Starzak was kennelijk een modelburger die nog nooit in aanraking was geweest met de lange arm der wet.

Goed dan, de naam zelf: ‘Darius Starzak’. Darius was geen veelvoorkomende naam, althans niet in de Verenigde Staten. Ik trok de immigratiegegevens na. En tot mijn verbazing was het meteen raak.

Om te beginnen was het dr. Starzak, niet meneer. Hij had een graad in de religieuze filosofie aan de universiteit van Heidelberg, en tot een paar jaar geleden was hij vaste hoogleraar aan de universiteit van Krakau. Nog wat dieper graven onthulde dat hij was ontslagen vanwege een of ander onduidelijk schandaal. Pools is niet echt een van mijn sterkste talen, hoewel ik kielbasa kan zeggen wanneer ik in een delicatessenwinkel lunch bestel. Maar tenzij de vertaling er helemaal naast zat, was Starzak ontslagen omdat hij lid van een illegale vereniging was geweeest.

Het dossier vermeldde niet waarom een Europese wetenschapper die om zo’n obscure reden zijn baan was kwijtgeraakt mij zou willen volgen en vervolgens zijn auto in een kanaal reed. Dat duidde op een veelzeggende omissie. Niettemin printte ik de foto van Starzak uit het immigratiedossier uit. Ik tuurde naar de foto, probeerde me er een beeld van te vormen terwijl het half schuilging achter de grote zonnebril die ik in de buitenspiegel van de Avalon had gezien. Het zou hem kunnen zijn. Het kon ook Elvis zijn. En voor zover ik wist had Elvis net zoveel reden om me te volgen als Starzak.

Ik groef nog dieper. Het is geen sinecure voor een forensische druiloor om zonder officiële reden bij Interpol binnen te komen, zelfs niet wanneer hij charmant en slim is. Maar nadat ik een paar minuten mijn onlineversie trefbal had gespeeld, werd ik tot de centrale databank toegelaten en daar werden de zaken belangwekkender.

Dr. Darius Starzak stond in vier landen op een speciale lijst, daar stonden de VS niet bij, wat verklaarde waarom hij hier was. Hoewel er geen bewijs was dat hij iets had gedaan, werd hij ervan verdacht meer over de handel in Bosnische oorlogswezen te weten dan hij kwijt wilde. En het dossier vermeldde nog terloops dat het, uiteraard, onmogelijk is om de verblijfplaats van zulke kinderen te achterhalen. In het jargon van de officiële politiedocumenten betekende dat dat iemand dacht dat hij ze wellicht vermoordde.

Onder het lezen had ik vervuld moeten raken van een enorme siddering vol kille blijdschap, een verdorven sprank van scherpe verwachting, maar er was niets, niet de flauwste echo of het kleinste vonkje. In plaats daarvan voelde ik een heel kleine oprisping van dat menselijk soort angst dat ik deze ochtend had toen Starzak me volgde. Het kon bepaald niet adequaat de duistere golf, de barbaarse zekerheid van de Ruiter vervangen waaraan ik gewend was, maar het was tenminste iets.

Starzak had akelige dingen met kinderen gedaan, en hij – of in elk geval iemand die zijn auto had gebruikt – had geprobeerd die ook met mij te doen. Goed dan. Tot dusverre was ik als een pingpongbal heen en weer gestuiterd en had ik er vrede mee gehad om dat te accepteren, passief en zonder te klagen, opgezogen in een vacuüm van ellendige onderwerping omdat ik door de Zwarte Ruiter in de steek was gelaten. Maar dit was iets wat ik kon begrijpen, en beter nog, waar ik iets aan kon doen.

In het Interpol-dossier stond dat Starzak een slecht mens was, precies van het soort dat ik normaal gesproken tijdens het uitoefenen van mijn hobby zou opzoeken. Iemand was me in zijn auto gevolgd, en was daarbij zo extreem ver gegaan dat hij zijn auto in het kanaal had gereden om te kunnen ontsnappen. Het kon zijn dat iemand de auto had gestolen en dat Starzak volslagen onschuldig was. Dat geloofde ik niet en het Interpol-rapport sprak dat ook tegen. Starzak, noch zijn auto, stond ergens geregistreerd.

Oké, ik wist zeker dat hij het was en daarmee stond zijn schuld vast. Ik wist wat ik daaraan moest doen: omdat ik vanbinnen alleen was, betekende dat dan ook dat ik het niet kon?

Onder de woede flakkerde de warme gloed van zelfvertrouwen op en bracht die langzaam tot een resoluut sudderen. Het was niet hetzelfde als het gulden standaardzelfvertrouwen dat ik altijd van de Ruiter kreeg, maar het was absoluut meer dan een ingeving. Dit klopte, dat wist ik zeker. Als ik niet het soort harde bewijs had dat ik normaal gesproken kreeg, jammer dan. Starzak had de situatie laten escaleren tot op een punt waar ik geen twijfels meer had en daardoor zichzelf boven aan mijn lijst gezet. Ik zou hem vinden en van hem een nare herinnering maken, een druppel opgedroogd bloed in mijn kleine rozenhouten kistje.

En aangezien ik toch voor het eerst door emotie werd voortgedreven, liet ik een kleine, tere vlam van hoop opflakkeren. Het was heel goed mogelijk dat de Zwarte Ruiter zou terugkeren wanneer ik met Starzak zou afrekenen en alle dingen zou doen die ik nog nooit in mijn eentje had gedaan. Ik wist helemaal niet hoe die dingen werkten, maar op de een of andere manier klopte het wel, toch? De Ruiter had me altijd voortgedreven, zou hij dan niet weer kunnen opduiken wanneer ik het soort situatie creëerde dat hij nodig had? En stond Starzak niet pal voor m’n neus praktisch te smeken om met hem af te rekenen?

En als de Ruiter niet terugkwam, waarom zou ik dan geen begin maken met mezelf te worden? Ik deed tenslotte het zware werk, kon ik niet mijn roeping blijven volgen, zelfs in mijn lege hoedanigheid?

Alle antwoorden flikkerden in een boos ‘ja’ op. En even maakte ik pas op de plaats en wachtte ik automatisch op het gewoontegetrouwe, genotvolle sissende antwoord uit de schaduwachtige inwendige hoek, maar dat kwam uiteraard niet.

Maakte niet uit. Ik kon dit best in m’n eentje.

Ik had de laatste tijd vaak ’s avonds gewerkt, dus voor Rita kwam het niet als een verrassing toen ik na het eten tegen haar zei dat ik weer naar kantoor moest. Natuurlijk kwam ik niet zomaar van Cody en Astor af, die met me mee wilden en iets interessants wilden doen, of anders tenminste thuisblijven en verstoppertje spelen. Maar met een beetje vleien en een paar vage dreigementen wist ik me los te rukken en glipte de deur uit de nacht in. Mijn nacht, mijn laatst overgebleven vriend, met zijn krachteloze halve maan die aan een slome, zwoele hemel stond.

Starzak woonde in een buurt met een hek, maar een bewaker met minimumloon in een hutje draagt er eerder toe bij dat de waarde van onroerend goed wordt opgedreven dan dat hij iemand met Dexters ervaring en honger buiten de deur kan houden. Ik moest weliswaar een aardig eindje lopen nadat ik mijn auto in de straat van het wachthuisje had achtergelaten, maar wat beweging vond ik wel lekker. Ik had het de laatste tijd ’s avonds te vaak laat gemaakt en te veel vervelende ochtenden gehad, het voelde goed om met de benenwagen op een doel af te gaan dat de moeite waard was.

Ik cirkelde langzaam door de buurt, vond Starzaks huis en kuierde erlangs alsof ik niemand anders was dan een buurman op een gezond avondwandelingetje. In de voorkamer brandde licht en op de oprit stond één auto, waar onderaan een kentekenplaat uit Florida was bevestigd, die uit Manatee County kwam. Er wonen slechts driehonderdduizend mensen in Manatee County, en er reden minstens twee keer zoveel auto’s rond die pretenderen dat ze daar vandaan kwamen. Het is een autoverhuurtruc, bedacht om het feit te verhullen dat de bestuurder in een huurwagen reed, dus een toerist was en een legitiem doelwit voor elk roofdier dat op zoek was naar een gemakkelijke prooi.

Ik voelde een warm verwachtingsvol golfje door me heen gaan. Starzak was thuis en omdat hij een huurauto had, werd het aannemelijker dat hij degene was geweest die zijn auto in het kanaal had gereden. Ik liep langs het huis, alert op elk signaal dat ik had opgemerkt. Ik zag niets en hoorde alleen het vage geluid van een tv ergens in de buurt.

Ik liep om het huizenblok heen en vond een huis waar geen licht brandde en de stormluiken open waren, een duidelijk teken dat daar niemand thuis was. Ik liep door de donkere tuin naar de hoge heg die hem van Starzaks huis afschermde. Ik glipte door een gat in het struikgewas, schoof het schone masker over mijn gezicht, trok handschoenen aan en wachtte tot mijn ogen en oren waren gewend. En tegelijkertijd schoot het door me heen hoe belachelijk ik eruitzag als iemand me zou zien. Daar had ik me nog nooit zorgen over gemaakt, de Ruiter heeft een uitstekende radar en waarschuwde me altijd voor onwelkome ogen. Maar nu, zonder mijn innerlijke hulp, voelde ik me naakt. En terwijl dat gevoel door me heen spoelde, trok dat een ander met zich mee: pure, hulpeloze stompzinnigheid.

Wat was ik aan het doen? Ik overtrad nagenoeg elke regel waarnaar ik had geleefd, was hier spontaan naartoe gekomen, zonder mijn normale, zorgvuldige voorbereidingen, zonder enig feitelijk bewijs, en zonder de Ruiter. Het was waanzin. Ik vroeg erom om ontdekt te worden, opgesloten of door Starzak in stukken gehakt te worden.

Ik sloot mijn ogen en luisterde naar de nieuwbakken emoties die door me heen gorgelden. Gevoel, wat een authentieke, menselijke pret. Nog even en ik kon meedoen aan de bowlingcompetitie. Een chatroom online opzoeken en rebbelen over newagezelfhulp en alternatieve kruidengeneeskunde voor aambeien. Welkom bij het menselijk ras, Dexter, dat eindeloos futiele en zinloze menselijk ras. We hopen dat je zult genieten van een kort en pijnlijk verblijf.

Ik opende mijn ogen. Ik kon het opgeven, aanvaarden dat Dexters tijd erop zat. Of… ik kon hiermee doorgaan, welke risico’s ik ook nam, en dat ding dat altijd mij was geweest laten gelden. Actie ondernemen waardoor de Ruiter zou terugkeren of me op een pad begeven waar ik zonder hem moest leven. Als Starzak niet absoluut waterdicht was, dan zat hij er toch dichtbij, ik was hier en dit was een noodgeval.

De keus was tenminste duidelijk en dat had ik al een hele tijd niet meegemaakt. Ik haalde diep adem en bewoog me zo stilletjes als ik kon door de heg Starzaks tuin in.

Ik bleef in de schaduwen en liep naar de zijkant van het huis waar een deur was naar de garage. Die was op slot, maar Dexter lacht om sloten, en om deze open te krijgen had ik van de Ruiter geen hulp nodig. Ik stapte de donkere garage in en deed zachtjes de deur achter me dicht. Langs de muur stond een fiets en een werkbank, daarboven hing een keurige set gereedschap. Ik sloeg dat in mijn hoofd op en liep door de garage naar de deur die op het huis uitkwam en bleef daar een poosje met mijn oor tegen de deur staan.

Boven de lichte zoem van de airconditioning uit hoorde ik een tv, maar verder niets. Voor de zekerheid luisterde ik nog wat langer en deed toen heel voorzichtig de deur open. Die was niet op slot en ging soepel en geruisloos open, en ik was zo stilletjes en donker als de schaduwen in Starzaks huis.

Ik glipte door een gang naar de paarse gloed van de tv, terwijl ik mezelf tegen de muur perste, me er pijnlijk van bewust dat als hij om een of andere reden achter me zou zijn, ik fel tegen het licht afstak. Maar toen ik de tv in het oog kreeg, zag ik een hoofd boven de rugleuning van de bank uitsteken en wist dat ik hem had.

Ik hield mijn vijfentwintig kilo sterke vislijnlus paraat in mijn hand en deed een stap dichterbij. De reclame kwam en het hoofd bewoog iets. Ik verstarde, maar toen keek hij weer naar recht naar voren en sloop ik door de kamer naar hem toe, mijn lus schoot om zijn nek en trok vlak boven zijn adamsappel strak.

Even sloeg hij hoogst bevredigend om zich heen, waardoor de lus alleen maar strakker ging zitten. Ik keek toe hoe hij spartelde en naar zijn keel greep, en hoewel het wel prettig was, voelde ik niet dezelfde kille, woeste vreugde die ik normaal op zulke momenten ervoer. Toch was het beter dan naar de reclame kijken en ik liet hem begaan tot zijn gezicht paars werd en het spartelen overging in een hulpeloos trillen.

‘Zit stil en houd je mond,’ zei ik, ‘dan laat ik je ademen.’

Ik moet hem zonder meer nageven dat hij het meteen begreep en ophield met zich in krachteloze bochten te wringen. Ik liet de strop iets vieren en luisterde terwijl hij snakkend ademhaalde. Eén keer maar, toen trok ik de boel weer strak en hees hem overeind. ‘Kom mee,’ zei ik en hij ging mee.

Ik stond achter hem, hield de druk op de lijn precies zo strak dat hij als hij heel erg zijn best deed een beetje kon ademen, en ik leidde hem door de gang naar de achterkant van het huis de garage in. Toen ik hem naar de werkbank duwde, struikelde hij en viel op één knie, of het was een onnozele ontsnappingspoging. Hoe dan ook, ik was er niet voor in de stemming en trok zo hard dat zijn ogen uitpuilden, ik zag zijn gezicht donker worden en hij zakte bewusteloos op de grond.

Des te gemakkelijker voor mij. Ik tilde zijn dode gewicht op de werkbank en bevestigde de tape veilig en wel op zijn plek, terwijl hij zich nog altijd met gapende mond in bewusteloosheid wentelde. Uit een mondhoek liep een dun straaltje kwijl en hij ademde heel moeizaam, zelfs nadat ik de strop had losgemaakt. Ik keek op Starzak neer, zo aan de tafel vastgetapet terwijl zijn onaantrekkelijke gezicht openhing, en ik dacht – en dat was me nog nooit eerder overkomen – zo zijn we allemaal. Dit is waar het toe leidt. Een stuk ademend vlees, en wanneer het ademen stopt, is het niets dan rottend afval.

Starzak begon te hoesten en nog meer speeksel sijpelde uit zijn mond. Hij duwde tegen de tape, merkte dat hij niet kon bewegen en deed knipperend zijn ogen open. Hij zei iets onverstaanbaars met veel te veel klinkers, rolde toen zijn ogen naar achteren en zag mij. Natuurlijk kon hij door het masker niet mijn gezicht zien, maar ik had het uitermate zorgwekkende idee dat hij me toch herkende. Hij bewoog zijn mond een paar keer, maar zei niets tot hij ten slotte zijn ogen naar een punt aan zijn voeten terugrolde en met droge, schorre stem en Midden-Europees accent, maar haast zonder de te verwachten emotie, zei: ‘Je begaat een heel grote vergissing.’

Ik zocht automatisch naar een onheilspellend antwoord, maar er kwam niets in me op.

‘Je zult ’t zien,’ zei hij met zijn verschrikkelijke, vlakke en rauwe stem. ‘Hij krijgt je toch wel, zelfs zonder mij. Voor jou is het te laat.’

En daar was het. Het kwam dicht in de buurt van mijn broodnodige bekentenis dat hij me met kwalijke bedoelingen had gevolgd. Maar het enige wat ik kon bedenken was: ‘Wie is hij?’

Hij vergat dat hij op de bank lag vastgetapet en probeerde zijn hoofd te schudden. Hij kwam nergens, maar dat leek hem ook niet veel te kunnen schelen. ‘Ze weten je te vinden,’ herhaalde hij. ‘Gauw genoeg.’ Hij vertrok een beetje, alsof hij met een hand probeerde te zwaaien, en zei: ‘Ga je gang maar. Vermoord me maar. Ze vinden je wel.’

Ik keek op hem neer, zo lijdelijk ingetapet en kant-en-klaar voor mijn speciale aandacht, en ik had vervuld moeten raken van ijzige verrukking bij de klus die ik mocht klaren, maar dat was niet zo. Ik raakte nergens van vervuld, er was alleen leegte, hetzelfde hopeloze, nutteloze gevoel dat door me heen was gegaan toen ik buiten het huis wachtte.

Ik schudde mezelf uit die paniek en plakte Starzaks mond af. Hij kromp iets ineen, maar verder bleef hij me strak aankijken, zonder enige emotie te tonen.

Ik stak mijn mes omhoog en keek naar mijn onbeweeglijke en onbewogen prooi. Ik hoorde nog altijd zijn akelige, vochtige adem in en uit zijn neusgaten reutelen en ik wilde daar een eind aan maken, zijn lichten uitdoen, dit verderfelijke ding de mond snoeren, in stukken snijden en die in keurige droge vuilniszakken stoppen, onbeweeglijke stukken compost dat niet langer dreigde, niet langer at en uitscheidde en in de wanordelijke doolhof van het menselijk leven tekeer zou gaan…

En ik kon het niet.

Ik riep in stilte naar het vertrouwde geruis van zwarte vleugels die over me heen veegden en mijn mes met de verdorven gloed van barbaarse bedoelingen ophieven, en er kwam niets. Niets vanbinnen werd geroerd bij de gedachte om met dit scherpe en noodzakelijke ding te doen wat me zo vaak zo gelukkig had gemaakt.

Ik liet het mes zakken, draaide me om en liep de nacht in.

Загрузка...