19

Ik wist de kinderen thuis te krijgen voordat Rita over de rooie ging, maar het was kantje boord en toen ze ontdekte dat ze naar afgehakte hoofden waren gaan kijken, maakte dat het er niet beter op. Toch hadden ze kennelijk nergens last van en waren ze zelfs opgewonden van de dag, en Astors nieuw verworven vastberadenheid om een mini-mij voor mijn zus Deborah te zijn, leek Rita af te leiden van alles wat maar in de buurt kwam van woede. Zeg nou zelf, het bespaart je later een hoop tijd en moeite als je jong je carrière kiest.

Het was duidelijk dat Rita stoom af moest blazen en we zaten in het babbelfestival. Normaal gesproken zou ik eenvoudigweg glimlachen en knikken en haar laten doorrebbelen. Maar ik was niet in de stemming voor wat ook maar naar normaal neigde. In de afgelopen twee dagen had ik gesnakt naar tijd en een rustige plek om uit te zoeken waar mijn Ruiter was gebleven, en in plaats daarvan was ik alle kanten op gesleurd, door Deborah, Rita, de kinderen, zelfs mijn werk, godbetert. Mijn dekmantel had het overgenomen van het ding dat ik werd geacht te verstoppen, en dat vond ik maar niks. Maar als ik langs Rita de deur uit kon komen, zou ik eindelijk wat tijd voor mezelf hebben.

En dus beriep ik me erop dat ik belangrijk werk op de zaak te doen had dat niet tot maandagochtend kon wachten, glipte de deur uit en reed naar kantoor, terwijl ik genoot van de relatieve pais en vree van het Miami-verkeer op een zaterdagavond.

Onderweg raakte ik tijdens het eerste kwartier het gevoel maar niet kwijt dat ik werd gevolgd. Belachelijk, ik weet het, maar ik was nog nooit ’s avonds alleen geweest en voelde me heel kwetsbaar. Zonder de Ruiter was ik een tijger zonder snijtanden en met een afgestompte neus. Ik voelde me traag en idioot, en op mijn rug wilde het kippenvel maar niet verdwijnen. Het was een algemene gewaarwording van dreigende angst, het gevoel dat ik een rondtrekkende beweging moest maken en het spoor achter me moest opsnuiven omdat iets daar hongerig op de loer lag. En aan de randen van dat alles kietelde een echo van die vreemde droommuziek, waardoor mijn voeten onwillekeurig verkrampten, alsof ze ergens zonder mij heen wilden.

Het was een verschrikkelijk gevoel en als ik nou maar in staat was tot empathie, dan weet ik zeker dat mij een kort moment iets afschuwelijks was geopenbaard, waarbij ik een hand tegen mijn voorhoofd sloeg en op de grond neerzeeg, terwijl ik smartelijke spijtbetuigingen mompelde over al die keren dat ik iemand had achtervolgd en bij anderen deze afschuwelijke gevoelens had veroorzaakt. Maar ik ben niet gemaakt voor smart – althans niet voor die van mezelf – en het enige waaraan ik kon denken was mijn huizenhoge probleem. Mijn Ruiter was weg, en als iemand me werkelijk op de nek zat, was ik leeg en onbeschermd.

Mijn fantasie ging vast met me op de loop. Wie zou nou Plichtsgetrouwe Dexter stalken, die met een gelukkige glimlach, twee kinderen en een nieuwe hypotheek vanwege een cateraar door zijn volkomen normale, kunstmatige bestaan ploeterde? Alleen maar voor de zekerheid keek ik in de achteruitkijkspiegel.

Niemand, uiteraard, niemand die op de loer lag met een bijl en een stuk aardewerk met Dexters naam erop. In mijn eenzame kindsheid werd ik ook nog eens een dwaas.

In de berm van de Palmetto Expressway stond een auto in brand, en het grootste deel van het verkeer stoof door de linkerberm om de opstopping heen of leunde op de claxon en schreeuwde. Ik nam de afslag en reed langs de pakhuizen in de buurt van het vliegveld. Bij een opslagplaats vlak langs 69th Avenue ratelde een inbrekersalarm eindeloos door, terwijl drie mannen zonder enige zichtbare haast dozen in een truck aan het laden waren. Ik glimlachte en zwaaide, ze negeerden me.

Ik begon aan dat gevoel gewend te raken, de laatste tijd negeerde iedereen de arme lege Dexter, behalve natuurlijk degene die me had gevolgd of eigenlijk helemaal niet achter me aan zat.

Maar over leeg gesproken, doordat ik m’n snor had gedrukt voor een confrontatie met Rita, hoe geruisloos ook, zat ik nu wel zonder avondeten en dat was niet iets wat ik zomaar over mijn kant kon laten gaan. Op dit moment wilde ik bijna net zo graag eten als ademen.

Ik stopte bij een Pollo Tropical en haalde een halve kip om mee te nemen. De geur vulde onmiddellijk de auto, en de laatste paar kilometer moest ik alles in het werk stellen om de auto op de weg te houden in plaats van piepend tot stilstand te komen en de kip met mijn tanden te verslinden.

Op het parkeerterrein hield ik het ten slotte niet meer en toen ik de deur in liep moest ik met vette vingers mijn legitimatiebewijs opdiepen, terwijl ik tegelijk bijna de bonen liet vallen. Maar toen ik eenmaal voor mijn computer ging zitten, was ik een veel gelukkiger knul en de kip was niet meer dan een zak botten en een plezierige herinnering.

Zoals altijd vond ik het met een volle maag en een rein geweten veel gemakkelijker mijn machtig brein in de versnelling te zetten en over het probleem na te denken. De Zwarte Ruiter werd vermist, wat erop leek te wijzen dat hij op een of andere manier onafhankelijk van mij bestond. Dat betekende dat hij ergens vandaan was gekomen en het was heel goed mogelijk dat hij daar weer naar terug was gegaan. Dus mijn eerste probleem was alles te weten zien te komen over waar hij vandaan kwam.

Ik wist heel goed dat mijn Ruiter niet de enige was in de wereld. Tijdens mijn lange en vruchtbare carrière was ik verschillende andere in een onzichtbare wolk gewikkelde roofdieren tegengekomen, wat op net zo’n lifter duidde als die van mij. En het sprak vanzelf dat ze een keer ergens moesten zijn ontstaan, en niet alleen bij mij en in mijn tijd. Schandelijk genoeg had ik me nooit afgevraagd waarom of waar die innerlijke stemmen vandaan kwamen. Nu de hele nacht zich in de vredige rust van het forensisch lab voor me uitstrekte, kon ik deze tragische omissie rechtzetten.

En zonder ook maar aan mijn eigen veiligheid te denken, stoof ik dus zonder angst internet op. Uiteraard hielp het niet bepaald als ik op ‘Zwarte Ruiter’ zocht. Dat was per slot van rekening mijn eigen term. Maar voor de veiligheid probeerde ik het toch, en vond niets anders dan een paar onlinespelletjes en een paar blogs die waarachtig door iemand aan de juiste autoriteiten zouden moeten worden gerapporteerd, wie ook die het toezicht hield op tienerangstgevoelens.

Ik zocht op ‘innerlijke metgezel’, ‘inwendige vriend’ en zelfs ‘geestesgids’. Opnieuw kreeg ik een paar heel interessante resultaten waarvan je je af ging vragen waar het met deze vermoeide oude wereld naartoe ging, maar niets wat een licht wierp op mijn probleem. Maar voor zover ik wist was er nooit slechts één exemplaar van wat dan ook, en de kans bestond dat ik er eenvoudig niet in slaagde de juiste zoektermen te bedenken om te vinden wat ik nodig had.

Goed dan: ‘innerlijke gids’. ‘Intern adviseur’. ‘Verborgen helper’. Ik probeerde zo veel mogelijk combinaties als ik kon bedenken, verplaatste de bijvoeglijke naamwoorden, liep synoniemenlijsten door, terwijl ik me voortdurend verwonderde over het feit hoezeer newagepseudofilosofie internet had overgenomen. En toch kreeg ik niets onheilspellenders dan een methode waarmee ik door middel van mijn machtige onderbewuste een klapper in onroerend goed kon maken.

Er was echter één interessante verwijzing naar Salomo, van Bijbelse naam en faam, die beweerde dat de oude wijze heer heimelijk refereerde aan een of andere innerlijke koning. Ik zocht naar wat belangwekkende stukjes informatie over Salomo. Wie had kunnen denken dat die Bijbelse nonsens interessant en relevant was? Maar toch, als we hem zien als een wijze, joviale ouwe vent met een baard, die voor de grap opperde om een baby doormidden te snijden, dan gaan alle mooie gedeelten onze neus voorbij.

Bijvoorbeeld, Salomo bouwde een tempel voor iets wat Moloch heette, klaarblijkelijk een van de kwade oudere goden, en hij vermoordde zijn broer, omdat die vanbinnen ‘verdorven’ zou zijn. Vanuit Bijbels perspectief kon ik heel goed begrijpen dat een innerlijke verdorvenheid een mooie beschrijving voor een Zwarte Ruiter kon zijn. Maar als er al een verband was, sloeg het dan werkelijk ergens op dat iemand met een ‘innerlijke koning’ iemand zou vermoorden die bezeten was door verdorvenheid?

Mijn hoofd tolde ervan. Moest ik soms geloven dat koning Salomo zelf feitelijk een eigen Zwarte Ruiter had? Of, omdat hij zogenaamd een van de goeieriken uit de Bijbel was, moest ik het dan zo interpreteren dat hij er een bij zijn broer aantrof en hem om die reden heeft vermoord? En in tegenstelling tot wat men ons heeft doen geloven, meende hij het werkelijk toen hij voorstelde om de baby in tweeën te snijden?

En het belangrijkste van alles, deed het er echt toe wat er een paar duizend jaar geleden aan de andere kant van de wereld is gebeurd? Zelfs als we zouden aannemen dat koning Salomo een van de oorspronkelijke Zwarte Ruiters had, wat had ik daar dan aan om mijn aanminnige dodelijke mij terug te krijgen? Wat dééd ik feitelijk met al deze fascinerende, historische wetenswaardigheden? Niets daarvan vertelde me waar de Ruiter vandaan was gekomen, wat hij was of hoe ik hem kon terugkrijgen.

Ik had geen flauw benul. Oké, het was duidelijk tijd om het bijltje erbij neer te gooien, mijn lot te aanvaarden, mezelf aan de genade van het gerecht over te leveren, de rol van Dexter de rustige familieman annex voormalige Donkere Wreker aan te nemen. Me neerleggen bij het idee dat ik nooit meer de harde, koele aanraking van het maanlicht op mijn gespannen zenuwpunten zou voelen wanneer ik als de incarnatie van koud, scherp staal door de nacht glip.

Ik probeerde iets te bedenken wat me zou inspireren tot nog grotere hoogten op het pad van mijn mentale onderzoeksinspanningen, maar het enige wat in me opkwam was een passage uit een gedicht van Rudyard Kipling: ‘Als je het hoofd koel kunt houden wanneer alle anderen het verliezen’, of woorden van gelijke strekking. Het leek niet genoeg. Misschien hadden Ariel Goldman en Jessica Ortega Kipling uit het hoofd moeten leren. Hoe dan ook, ik was weinig opgeschoten met mijn zoektocht.

Prima. Hoe kon je de Ruiter nog meer noemen? ‘Sardonisch commentator’, ‘alarmsysteem’, ‘inwendige cheerleader’. Ik liep ze allemaal na. Sommige resultaten voor inwendige cheerleader waren werkelijk behoorlijk schrikbarend, maar hadden niets met mijn zoektocht te maken.

Ik had ‘waker’, ‘innerlijke waker’, ‘duistere waker’ en ‘verborgen waker’ geprobeerd.

Nog één laatste poging, die mogelijk te maken had met het feit dat mijn gedachten opnieuw naar voedsel afdwaalden maar niettemin heel logisch: ‘hongerige waker’.

Opnieuw bestonden de hits overwegend uit newagegeklets. Maar één blog trok mijn aandacht en ik klikte erop. Ik las de openingszin en hoewel ik nog nét niet ‘bingo’ zei, raakte dit zeer zeker de kern van wat ik in gedachten had.

‘Opnieuw de nacht in met de Hongerige Waker,’ zo begon het. ‘De donkere straten afstruinen waar het krioelt van prooien, langzaam tussen het wachtende feestmaal door rijden en de trek van het bloedgetij voelen dat weldra zal oprijzen en ons met vreugde zal overspoelen…’

Nou ja. Het proza was wellicht wat hoogdravend. En het gedeelte over het bloed was wat ranzig. Maar los daarvan was het een behoorlijk rake beschrijving van wat ik voelde wanneer ik op een van mijn avontuurtjes ging. Het zag er heel erg naar uit dat ik een geestverwant had gevonden.

Ik las door. Het kwam helemaal overeen met mijn eigen ervaringen, de nacht doorkruisen met een hongerige verwachting terwijl je door een fluisterend sissende, innerlijke stem werd geleid. Maar dan, toen het verhaal op het punt kwam waar ik toegeslagen en gehakt zou hebben, verwees deze verteller in plaats daarvan naar ‘de anderen’, gevolgd door drie symbolen uit een alfabet dat ik niet herkende.

Of wel?

Koortsachtig griste ik over mijn bureau naar de map met het dossier van de twee onthoofde meisjes. Ik rukte de stapel foto’s eruit, bladerde erdoorheen en… daar was het.

Op de oprit van dr. Goldmans huis gekalkt, dezelfde drie letters die eruitzagen als een misvormde MLK.

Ik keek naar mijn computerscherm: ze kwamen overeen, geen twijfel mogelijk.

En wel zozeer dat het geen toeval kon zijn. Dit was duidelijk iets heel belangrijks; misschien zelfs de verklaring voor deze hele puinhoop. Ja, extreem veelzeggend, met slechts een kleine kanttekening: veelzeggend waarvoor? Wat betekende het?

En alsof dat nog niet genoeg was, wat had deze specifieke aanwijzing dan met mij te maken? Ik was hier om aan mijn eigen persoonlijke probleem te werken, van een vermiste Ruiter, was dat ’s avonds laat gaan doen zodat ik niet door mijn zus of andere eisen van mijn werk zou worden lastiggevallen. En wilde ik nu mijn probleem oplossen, dan moest ik me klaarblijkelijk met Deborahs zaak gaan bezighouden. Waarom was alles zo oneerlijk?

Nou ja, als er werkelijk een beloning op klagen was uitgeloofd, dan had ik die tijdens een leven vol lijden en verbale vaardigheid nog niet gezien. Dus ik kon net zo goed aangrijpen wat me werd aangeboden en kijken waar dat toe leidde.

Om te beginnen, in welke taal was dat schrift? Ik was er redelijk zeker van dat het geen Chinees of Japans was, maar hoe zat het met een ander Aziatisch alfabet waar ik geen weet van had? Ik ging naar een online-atlas en begon de landen af te vinken: Korea, Cambodja, Thailand. Geen ervan had een alfabet dat er zelfs maar in de buurt kwam. Wat bleef er dan over? Cyrillisch? Dat kon ik gemakkelijk controleren. Ik ging naar een pagina met het hele alfabet. Ik moest er een hele poos naar staren; een aantal letters leek er dichtbij te komen, maar uiteindelijk kwam ik tot de conclusie dat ze niet hetzelfde waren.

Wat nu? Hoe verder? Wat zou een echt slim iemand nu doen, iemand zoals ik ooit was geweest, of zelfs iemand zoals die kampioen schrandere jongens aller tijden, koning Salomo?

Achter in mijn hoofd begon een klein piepend geluid te tsjirpen, en ik luisterde er even naar voor ik reageerde. Ja, inderdaad, ik zei koning Salomo. De vent uit de Bijbel met een innerlijke koning. Wat? O ja? Een verband, zeg je? Denk je dat?

Het was vergezocht, maar gemakkelijk te controleren, en dat deed ik dan ook. Salomo zou uiteraard oud-Hebreeuws hebben gesproken, en dat was op internet gemakkelijk te vinden. En dat leek heel weinig op de letters die ik had gevonden. Dus dat was dat, er was geen verband: ipso facto, of een vergelijkbaar meeslepend Latijns gezegde.

Maar wacht eens even… Herinnerde ik me niet dat de oorspronkelijke taal van de Bijbel niet Hebreeuws was, maar iets anders? Ik pijnigde mijn grijze cellen meedogenloos af en ten slotte schoot het me te binnen. Ja, het had iets te maken met wat ik nog wist van die onweerlegbare wetenschappelijke bron, Raiders of the Lost Ark. En de taal waar ik naar op zoek was, was Aramees.

Opnieuw vond ik gemakkelijk een website die ons maar wat graag Aramees wilde leren schrijven. En toen ik ernaar keek, wilde ik het ook wat graag leren, want er was geen twijfel mogelijk… de drie letters klopten precies. Sterker nog, zoals ze eruitzagen, waren ze exact het Aramese equivalent van MLK.

Ik las verder. Het Aramees had net als het Hebreeuws geen klinkers. In plaats daarvan moest je ze zelf invullen. Eigenlijk heel lastig, want voordat je het woord kon lezen, moest je het al weten. Dus MLK kon melk, melik, malik of elke andere combinatie zijn, en geen ervan sneed hout. Althans niet voor mij, en dat was het belangrijkste. Maar ik combineerde gewoon door, en probeerde wijs te worden uit de letters. Milok. Molak. Molek…

Opnieuw fladderde er iets achter in mijn hersens en ik greep het vast, trok het in het licht naar voren en keek ernaar. Nogmaals koning Salomo. Vlak voor het gedeelte waar hij zijn broer doodde omdat die vanbinnen verdorven zou zijn, had hij een tempel voor Moloch gebouwd. En uiteraard was de alternatieve voorkeursspelling voor Moloch Molek, welbekend als de walgelijke god van de Ammonieten.

Deze keer zocht ik naar ‘Moloch-aanbidding’, liep door een stuk of tien irrelevante sites voordat ik bij een aantal kwam die me allemaal hetzelfde vertelden: de aanbidding werd getypeerd door een extase waarin alle controle was verdwenen en eindigde met een menselijk offer. Kennelijk werden die mensen tot een staat van opwinding opgezweept totdat ze zich niet meer realiseerden dat de kleine Jimmy op een of andere manier was vermoord en gebraden, niet noodzakelijkerwijs in die volgorde.

Nou, ik begrijp niet dat iemand in extase de controle verliest, en ik ben toch naar footballwedstrijden in de Orange Bowl geweest. Dus ik geef toe dat ik nieuwsgierig was: hoe werkte die truc? Bij nadere beschouwing ontdekte ik dat er kennelijk muziek bij kwam kijken, dermate meeslepende muziek dat de extase er bijna automatisch op volgde. Dat gebeurde enigszins tweeslachtig, de duidelijkste tekst die ik vond, vertaald uit het Aramees met een hoop voetnoten, was dat ‘Moloch muziek naar ze toe stuurt’. Ik nam aan dat dat betekende dat een horde van zijn priesters met trommels en trompetten door de straten zou marcheren…

Waarom trommels en trompetten, Dexter?

Omdat ik dat in mijn slaap had gehoord. Trommels en trompetten die tot een blij koor vol gezang oprezen en het gevoel dat pure, eeuwige vreugde binnen handbereik was.

Wat een behoorlijk goede werkdefinitie is voor een extatisch verlies van zelfcontrole, toch?

Oké, redeneerde ik, laten we nu eens de hypothese aannemen dat Moloch is weergekeerd. Of misschien nooit is weggeweest. Dus een drieduizend jaar oude walgelijke Bijbelse god stuurde muziek om… eh, waarvoor precies eigenlijk? Om mijn Zwarte Ruiter te stelen? Jonge vrouwen te vermoorden in Miami, het moderne Gomorra? Ik haalde zelfs mijn eerdere inzicht uit het museum erbij en probeerde dat in de puzzel in te passen: dus Salomo was in het bezit van de oorspronkelijke Zwarte Ruiter, die nu naar Miami was gekomen en als een mannetjesleeuw een troep aan het overnemen was, en om die reden de hier al aanwezige Ruiters probeerde te vermoorden, omdat, eh… Waarom eigenlijk?

Of moest ik nou werkelijk geloven dat een slechterik uit het Oude Testament uit het verleden tevoorschijn was gekomen om me te grazen te nemen? Zou het niet verstandiger zijn om op dit moment eenvoudigweg een gecapitonneerde kamer voor mezelf te reserveren?

Ik bekeek het van alle kanten en er kwam nog steeds niets in me op. Misschien begon mijn brein ook uit elkaar te vallen, samen met de rest van mijn leven. Misschien was ik gewoon moe. Hoe dan ook, het sloeg allemaal nergens op. Ik moest meer te weten komen over Moloch. En omdat ik voor de computer zat, vroeg ik me af of Moloch zijn eigen website had.

Het duurde slechts een ogenblik om daarachter te komen, dus ik typte het in, liep langs de lijst van opgeblazen blogs vol zelfmedelijden, online-fantasygames en mysterieuze paranoïde fantasieën tot ik er een vond die erop leek. Toen ik op de link klikte, begon zich heel langzaam een beeld te vormen en tegelijk…

De donkere, machtige slag van de trommel, de aanhoudende hoorns die achter het pulserende ritme oprezen tot een punt dat ze aanzwollen en niet langer de stemmen konden tegenhouden, die in een verwachting van een ongekende vreugde uitbraken… Het was de muziek die ik in mijn slaap had gehoord.

Daarna kwam midden op de pagina een smeulende stierenkop naar voren, met twee opgeheven handen ernaast en dezelfde drie Aramese letters erboven.

Ik staarde ernaar en mijn ogen knipperden met de cursor mee, ik voelde nog altijd de muziek door me heen slaan, die me tot hete, glorieuze hoogten van een ongekende extase optilde en me alle soorten verblindend genot beloofde in een wereld vol verborgen vreugden. Voor het eerst sinds ik me kan herinneren, terwijl deze hartstochtelijke, vreemde sensaties over me en door me heen spoelden en ten slotte helemaal wegebden, voor het eerst ooit kreeg ik een nieuw gevoel, iets anders, en ik was er niet blij mee.

Ik was bang.

Ik wist niet waarom of waardoor – wat het nog veel erger maakte – een eenzame, onbekende angst die door me heen joeg, tegen lege plekken weerkaatste en alles wegvaagde, op dat beeld van die stierenkop en de angst na.

Dit is niets, Dexter, zei ik tegen mezelf. Een dierenplaatje en een paar willekeurige tonen van niet eens zulke goeie muziek. En ik was het helemaal met mezelf eens, maar ik kreeg het niet voor elkaar om mijn handen naar rede te laten luisteren en ze uit mijn schoot te halen. Iets aan dit dwarsverband tussen de ogenschijnlijk los van elkaar staande werelden van slapen en waken zorgde ervoor dat je ze onmogelijk van elkaar kon scheiden, alsof alles wat in mijn slaap kon opduiken, en vervolgens op mijn werkplek op mijn beeldscherm verscheen, te machtig was om je tegen te verweren, dat ik er onmogelijk tegen kon vechten, dat ik eenvoudigweg moest toekijken terwijl het me neerhaalde en in vlammen onderdompelde.

Er was geen zwarte, machtige stem binnen in me die me in staal veranderde en me als een speer wierp naar wat dit ook was. Ik was alleen, bang, hulpeloos en onwetend. Dexter tastte in het duister, terwijl de boeman en al zijn onbekende slaafse volgelingen zich onder het bed verscholen en zich klaarmaakten om me uit deze wereld te sleuren naar een brandend land van schril gillende pijn vol verschrikkingen.

Met een verre van elegant gebaar gooide ik me over mijn bureau en rukte aan het snoer de computerstekker uit de muur, en terwijl mijn ademhaling tekeerging en het leek alsof iemand elektroden op mijn spieren had geplakt, schoot ik weer in mijn stoel terug, zo snel en klungelig dat de stekker aan het eind van het snoer terugzwiepte en vlak boven mijn linkerwenkbrauw tegen mijn voorhoofd sloeg.

Een paar minuten deed ik niets anders dan ademhalen en toekijken hoe het zweet van mijn gezicht gutste en op mijn bureau pletste. Ik had geen idee waarom ik als een barracuda aan een vishaak van mijn stoel was gesprongen en het snoer uit de muur had getrokken, behalve dan het feit dat ik om de een of andere reden het gevoel had dat ik dat moest doen of anders zou sterven. Ik begreep evenmin waar dat idee vandaan kwam, maar het was er, had de nieuwe duisternis tussen mijn oren verscheurd en de impuls was verpletterend geweest.

En dus zat ik daar in mijn stille kantoor en gaapte naar een zwart scherm, me afvragend wie ik was en wat er net was gebeurd.

Ik was nooit bang. Angst was een emotie en Dexter had die niet. Bang zijn voor een website ging de stompzinnigheid zo ver te boven en was zo zinloos dat het met geen pen te beschrijven was. Ik ga niet onzinnig te werk, alleen wanneer ik mensen imiteer.

Dus waarom had ik de stekker eruit getrokken en waarom trilden mijn handen, alleen maar vanwege een opgewekt deuntje en een stripkoe?

Het antwoord daarop was ver te zoeken en ik wist niet meer zeker of ik dat wel wilde vinden.

Ik reed naar huis, ervan overtuigd dat ik werd gevolgd, ook al bleef gedurende de hele weg de achteruitkijkspiegel leeg.

Die ander was werkelijk heel bijzonder, zo veerkrachtig als de Waker al een hele tijd niet had meegemaakt. Dit zou veel interessanter worden dan een paar van hen uit het verleden. Hij begon iets te voelen wat je zelfs verwantschap met de ander kon noemen. Verdrietig eigenlijk. Als de zaken nou maar anders waren uitgepakt. Maar er zat bovendien een soort schoonheid in het onvermijdelijke lot van de ander, en dat was ook goed.

Zelfs zo ver achter de auto van de ander kon hij de signalen van beginnend rafelende zenuwen zien: harder gaan rijden, dan weer langzamer, aan de spiegels morrelen. Goed zo. Een ongemakkelijk gevoel was nog maar het begin. Hij moest de ander ver voorbij dat ongemakkelijke gevoel zien te krijgen en dat zou ook lukken. Maar eerst was het essentieel aan de ander duidelijk te maken dat hij in aantocht was. En ondanks de aanwijzingen had de ander dat nog niet kunnen ontdekken.

Uitstekend. De Waker zou eenvoudigweg het patroon herhalen tot de ander de macht herkende die achter hem aan zat. Daarna zou de ander geen keus hebben. Hij zou zich als een gelukkig lam naar de slachtbank laten leiden.

Tot dat moment had het zelfs een doel om hem in de gaten te houden. Om hem te laten weten dat hij in de gaten werd gehouden. Het zou niet baten, zelfs al zag hij het gezicht dat hem gadesloeg.

Gezichten konden veranderen. In de gaten worden gehouden niet.

Загрузка...