Arya

In Winterfel hadden ze haar ‘Arya Paardenhoofd’ genoemd, en zij had gedacht dat het niet erger kon, maar dat was voordat de weesjongen Lommie Groenehand haar Bultenkop had genoemd. Haar hoofd voelde inderdaad bultig aan. Toen Yoren haar die steeg insleepte had ze gedacht dat hij haar wilde doden, maar de norse oude man had haar alleen maar stevig vastgehouden en met zijn dolk haar vervilte klitten afgesneden. Ze herinnerde zich nog hoe een windvlaag al die handenvol smerig bruin haar over het plaveisel had weggeblazen, in de richting van de sept waar haar vader de dood had gevonden. ‘Ik neem mannen en jongens uit de stad mee,’ gromde Yoren terwijl het scherpe staal over haar hoofd schraapte. ‘En nou stilzitten, jongen.’ Toen hij klaar was zat haar hoofdhuid vol plukjes en stoppels. Daarna vertelde hij haar dat ze van daar tot Winterfel Arrie de weesjongen zou zijn. ‘De poort zal nog wel lukken, maar de weg, da’s andere koek. Je hebt een heel end te gaan in slecht gezelschap. Deze keer heb ik er dertig, mannen en jongens, allemaal bestemd voor de Muur, en denk maar niet dat ze op die bastaardbroer van jou lijken.’ Hij schudde haar heen en weer. ‘Heer Eddard heb me het puikje uit de kerkers toegewezen, en d’r zaten daar beneden geen jonkertjes. Van dit zootje zou de helft je als de bliksem aan de koningin uitleveren in ruil voor gratie en wie weet een paar zilverstukken. De andere helft ook, maar die zouen je eerst verkrachten. Dus hou je op je eige en doe je behoefte in het bos, alleen. Pissen is het lastigst, dus drink niet meer dan je nodig heb.’

Koningslanding verlaten ging makkelijk, zoals hij al had gezegd. De poortwachters van de Lannisters hielden iedereen aan, maar Yoren riep er eentje bij zijn naam, waarna hun karren werden doorgewuifd. Niemand keurde Arya een blik waardig. Ze zochten een hooggeboren meisje, de dochter van de Hand des Konings, geen broodmager joch met een stoppelhoofd. Arya keek niet één keer om. Ze wenste dat de Stroom buiten zijn oevers zou treden en de hele stad zou meesleuren, met de Vlooienzak, de Rode Burcht, de Grote Sept en alles en iedereen erin, vooral prins Joffry en zijn moeder. Maar ze wist dat dat niet zou gebeuren, en Sansa was trouwens nog in de stad, en die zou dan ook meegesleurd worden. Toen ze dat bedacht besloot Arya dat ze beter kon wensen dat ze in Winterfel was.

Maar Yoren had het mis gehad wat het pissen betrof. Dat was het grootste probleem niet. Lommie Groenehand en Warme Pastei waren het grootste probleem. Weesjongens. Yoren had er een paar van de straat geplukt met beloften van een volle buik en schoenen aan hun voeten. De overigen had hij in de boeien aangetroffen. ‘De Wacht heb goeie kerels nodig,’ zei hij toen ze op weg gingen, ‘maar we zullen het met jullie motten doen.’

Yoren had ook volwassen mannen uit de kerkers meegenomen, dieven, stropers, verkrachters en zo. Het ergst waren de drie die hij in de zwarte cellen had gevonden. Daar moest zelfs hij van geschrokken zijn, want hij hield ze aan handen en voeten gekluisterd achter in een kar en zwoer dat ze tot de Muur in de ijzers zouden blijven. Eén had geen neus meer, maar alleen nog het gat waar die had gezeten, en de grove kale vetzak met de punttanden en de etterende wonden in zijn gezicht had ogen die niets menselijks hadden.

Ze vertrokken uit Koningslanding met vijf karren, volgeladen met voorraden voor de Muur: huiden, rollen stof, staven onbewerkt ijzer, een kooi raven, boeken, papier en inkt, een baal zuurblad, kruiken olie en kistjes met medicijnen en kruiden. De kar werd door koppels ploegpaarden getrokken, en voor de jongens had Yoren twee rijpaarden en een stuk of vijf ezels aangeschaft. Arya had liever een echt paard gehad, maar een ezel was beter dan op de kar meerijden.

Over de mannen hoefde ze niet in te zitten, maar met de jongens had ze minder geluk. Zij was twee jaar jonger dan de jongste van de wezen, en nog kleiner en magerder bovendien, en Lommie en Warme Pastei interpreteerden haar stilzwijgen als angst, domheid of doofheid. ‘Kijk es naar dat zwaard dat Bultenkop daar heb,’ zei Lommie op een ochtend toen ze zich een weg zochten langs boomgaarden en korenvelden. Voordat hij op stelen was betrapt was hij bij een verver in de leer geweest, en zijn armen zaten tot aan de ellebogen onder de groene vlekken. Als hij lachte balkte hij net als de ezels die ze bereden. ‘Waar heb zo’n rioolrat als Bultenkop een zwaard vandaan?’

Arya kauwde gemelijk op haar lip. Voor de karren uit kon ze de rug van Yorens verschoten zwarte mantel zien, maar ze had zich vast voorgenomen hem niet grienend om hulp te vragen.

‘Misschien is-ie wel een schildknaapje,’ deed Warme Pastei een duit in het zakje. Zijn moeder was voor haar dood bakster geweest en hij had de ganse dag haar kar door de straten geduwd onder het roepen van Warme Pasteien! Warme Pasteien! ‘Het schildknaapje van een van die heerlijke heertjes, dat zal het ’m wezen.’

‘Dat een schildknaap? Welnee, moet je ’m zien. Dat zwaard is niet eens echt, wed ik. Wedden dat het gewoon een tinnen speelgoedzwaard is?’

Arya vond het afschuwelijk dat ze de spot dreven met Naald. ‘Dit is staal uit een kasteelsmidse, stomkop,’ snauwde ze, terwijl ze zich in het zadel omdraaide om hen woedend aan te kijken, ‘en jij kunt beter je bek houden.’

De weesjongens joelden. ‘Waar zou jij zo’n zwaard nou vandaan moeten hebben, Bultensnuit?’ wilde Warme Pastei weten.

‘Bultenkop,’ verbeterde Lommie. ‘Hij zal ’t wel gepikt hebben.’

‘Nietes!’ schreeuwde ze. Ze had Naald van Jon Sneeuw gekregen. Misschien moest ze dat ‘Bultenkop’ maar over zijn kant laten gaan, maar ze mochten Jon niet voor dief uitmaken.

‘Als-ie ’t gestolen heb kunnen we ’t afpakken,’ zei Warme Pastei, ’t Is toch niet van hem. Ik ken wel zo’n zwaard gebruiken.’

‘Kom op, pak dan af als je durft,’ zette Lommie hem aan. Warme Pastei spoorde zijn ezel aan en kwam dichterbij rijden. ‘Hé Bultenkop, geef mij dat zwaard maar.’ Zijn haar was strokleurig, zijn dikke gezicht, door de zon verbrand, was aan het vervellen. ‘Je ken d’r toch niks mee.’

Jawel, had Arya kunnen zeggen. Ik heb er een jongen mee gedood, een dikzak zoals jij, ik heb hem in zijn buik gestoken en hij ging dood, en ik vermoord jou ook als je me niet met rust laat. Maar dat durfde ze niet. Yoren wist niets van die staljongen af, en ze was bang voor wat hij zou kunnen doen als hij erachter kwam. Arya was er vrij zeker van dat sommigen van de anderen ook mensen hadden gedood, zeker de drie die vastgeketend waren, maar zij werden niet door de koningin gezocht, dus dat was niet hetzelfde.

‘Kijk hem nou,’ tetterde Lommie Groenehand. ‘Wedden dat-ie nou gaat grienen. Wou je graag grienen, Bultenkop?’

Ze had de afgelopen nacht in haar slaap gehuild, omdat ze van haar vader had gedroomd. Bij het aanbreken van de dag was ze met rode, droge ogen wakker geworden, en nu ze had geen tranen meer over, al zou haar leven ervan afhangen.

‘Hij doet het in z’n broek,’ opperde Warme Pastei.

‘Laat hem met rust,’ zei de jongen met het ruige zwarte haar die achter hen reed. Hem had Lommie de Stier genoemd, vanwege de gehoornde helm die hij bij zich had en voortdurend zat op te poetsen maar nooit opzette. Hij was ouder, groot voor zijn leeftijd, met een brede borst en armen die er sterk uitzagen.

‘Geef Warme Pastei dat zwaard nou, Arrie,’ zei Lommie. ‘Warme Pastei wil het verdomd graag hebben. Hij heb een knul doodgeschopt. Doetie straks ook met jou, wedden?’

‘Ik sloeg ’m neer en schopte ’m tegen z’n ballen, en ik bleef ’m daar schoppen tot-ie dood was,’ schepte Warme Pastei op. ‘Compleet aan gruzels getrapt. Z’n ballen waren gebarsten en bloederig en z’n pik werd zwart. Je ken me beter dat zwaard geven.’

Arya trok haar oefenzwaard uit haar riem. ‘Je kunt dit krijgen,’ zei ze tegen Warme Pastei, want ze voelde niets voor een gevecht.

‘Da’s maar een stok.’ Hij kwam naast haar rijden en probeerde met zijn hand bij het gevest van Naald te komen.

Arya liet de houten stok fluitend op de achterhand van zijn ezel neerkomen. Het beest brieste en bokte en wierp Warme Pastei af. Zij sprong met een boog van haar eigen ezel en prikte hem in zijn buik toen hij wilde opsraan. Met een grom plofte hij weer neer. Toen gaf ze hem een mep op zijn gezicht zodat zijn neus kraakte als een brekende tak. Uit zijn neusgaten drupte bloed. Toen Warme Pastei begon te jammeren keerde Arya zich met een ruk naar Lommie Groenehand toe, die met open mond op zijn ezel zat. ‘Wil jij soms ook een zwaard?’ gilde ze, maar dat wilde hij niet. Hij hield een paar groene vermanden voor zijn gezicht en piepte dat ze weg moest gaan.

De Stier schreeuwde: ‘Achter je!’ en Arya wervelde rond. Warme Pastei zat op zijn knieën. Zijn vuist sloot zich om een grote, puntige steen. Ze wachtte tot hij gooide en dook weg toen de steen langs kwam suizen. Toen vloog ze hem aan. Hij bracht een hand omhoog en zij sloeg erop, en toen op zijn wang en toen op zijn knie. Hij graaide naar haar en zij danste opzij en liet het hout op zijn achterhoofd stuiteren. Hij viel en krabbelde weer overeind en strompelde achter haar aan. Zijn rode gezicht zat onder het vuil en het bloed. Arya nam de houding van een waterdanser aan en wachtte. Toen hij binnen bereik kwam deed ze een uitval, pal tussen zijn benen, zo hard dat haar houten zwaard tussen zijn billen naar buiten zou zijn gekomen als er een punt aan had gezeten. Tegen de tijd dat Yoren haar van hem aftrok lag Warme Pastei plat op de grond, zijn hozen bruin en stinkend. Hij huilde, terwijl Arya hem telkens opnieuw afranselde. ‘Genoeg,’ brulde de zwarte broeder en hij wrikte het stokzwaard uit haar vingers. ‘Wou je die idioot doodslaan?’

Toen Lommie en een paar anderen begonnen te mekkeren keerde de oude man zich ook tegen hen. ‘Koppen dicht, of ik sla ze dicht. Nog even, en ik bind jullie met z’n allen achter de karren en sleep je naar de Muur.’

Hij spuwde. ‘En dat geldt dubbel voor jou, Arrie. Meekomen, jochie. Nu.’

Iedereen keek naar haar, zelfs de drie die in kluisters achter in de kar vastgeketend zaten. De vetzak liet zijn punttanden op elkaar klappen en siste, maar Arya negeerde hem.

De oude man sleurde haar een heel eind van de weg af naar een groepje dicht opeenstaande bomen, al die tijd scheldend en mopperend. ‘Als ik ook maar een vingerhoedje gezond verstand had, had ik je in Koningslanding gelaten. Hoor je wat ik zeg, jongen?’ Hij sprak dat woord altijd op een snauwerige toon uit, beet het haar toe, zodat ze het niet kon missen. ‘Maak je hozen los en doe ze omlaag. Schiet op, hier is niemand die het ziet. Doe wat ik zeg.’ Gemelijk deed Arya wat haar werd opgedragen. ‘Daarzo, tegen die eik. Ja, zo.’ Ze sloeg haar armen om de stam heen en drukte haar gezicht tegen het ruwe hout. ‘En nou schreeuwen. Hard schreeuwen.’

Dat doe ik niet, dacht Arya koppig, maar toen Yoren het hout op de achterkant van haar blote dijen liet neerkomen scheurde de gil zich vanzelf uit haar los. ‘Dacht je dat dat pijn dee?’ zei hij. ‘Voel dit dan maar es.’ De stok suisde neer. Arya krijste nogmaals en klampte zich aan de boom vast om niet om te vallen. ‘Nog een.’ Ze hield zich stevig vast, bijtend op haar lip, en dook in elkaar toen ze de stok hoorde aankomen. De klap deed haar opspringen, en ze jankte van de pijn. Maar ik huil niet, dacht ze. Dat verdom ik. Ik ben een Stark van Winterfel, ons wapenteken is de schrikwolf, en schrikwolven huilen niet. Ze kon voelen hoe een dun straaltje bloed langs haar linkerbeen omlaag liep. Haar dijen en billen brandden van de pijn. ‘Misschien ken je nou luisteren,’ zei Yoren. ‘Als je die stok nog es tegen een van je broeders gebruikt krijg je twee keer zoveel terug as wat je uitdeelt, gesnapt? En nou aankleden.’

Het zijn mijn broeders niet, dacht Arya terwijl ze zich vooroverboog om haar hozen met een ruk weer op te trekken. Maar dat hield ze wijselijk voor zich. Haar handen hadden moeite met de riem en de veters. Yoren sloeg haar gade. ‘Heb je pijn?’

Kalm als stille wateren, hield ze zichzelf voor, zoals ze van Syrio Forel had geleerd. ‘Beetje.’

Hij spuwde. ‘Die pasteiknul heb nog meer pijn. Hij heb je vader niet vermoord, meid, en die dief van een Lommie ook niet. Je krijgt ’m heus niet terug door die knullen d’r van langs te geven.’

‘Dat weet ik,’ mompelde Arya nors.

‘Dan heb ik hier iets dat je niet weet. Het had anders zullen gaan. Sta ik op het punt van vertrekken, karren betaald en geladen, komt’r een man die me een jongen brengt, en een beurs vol duiten, en een boodschap, doet’r niet toe van wie. Heer Eddard neemt het zwart aan, zegtie tegen me, dus wacht, want hij gaat met jou mee. Waarom dacht je dat ik daar was? Alleen liep het fout.’

‘Joffry,’ prevelde Arya. ‘Ik wou dat iemand hém vermoordde!’

‘Dat gebeurt ook nog wel, maar ik zal ’t nie wezen, en jij ook niet.’

Yoren smeet haar het stokzwaard toe. ‘Ik heb zuurblad in de karren,’ zei hij toen ze terugliepen naar de weg. ‘Kauw d’r maar wat van, dat helpt tegen de steken.’

Het hielp, een beetje, al smaakte het smerig en kleurde het haar speeksel bloedrood. Toch ging ze de rest van die dag te voet, en de dag daarop ook, en de dag daarna eveneens, te gevoelig om op een ezel te zitten. Warme Pastei was er nog erger aan toe; Yoren moest wat vaten verschuiven, zodat hij op een paar zakken gerst achter in een van de karren kon liggen, en hij jammerde zodra de wielen over een steen reden. Lommie Groenehand had ze niet eens aangeraakt, maar toch bleef hij zo ver mogelijk bij Arya vandaan. ‘Telkens als jij naar hem kijkt vertrekt z’n gezicht,’ zei de Stier tegen haar terwijl ze naast zijn ezel voortliep. Ze gaf geen antwoord. Het leek haar veiliger om met niemand te praten.

Die nacht lag ze op haar dunne deken op de harde grond naar de grote rode komeet te kijken. De komeet was prachtig en griezelig tegelijk. ‘Het Rode Zwaard,’ noemde de Stier hem, want volgens hem leek hij op een zwaard waarvan de kling nog roodgloeiend was van het smeden. Als Arya haar ogen op de juiste manier dichtkneep kon ook zij het zwaard zien, alleen was het geen nieuw zwaard, het was IJs, het slagzwaard van haar vader, helemaal van gevlamd Valyrisch staal, en het rood was heer Eddards bloed op de kling nadat ser Ilyn, de scherprechter van de koning, diens hoofd had afgehakt. Yoren had haar gedwongen de andere kant op te kijken toen het gebeurde, maar toch kwam het haar voor dat de komeet eruitzag zoals IJs er na afloop uitgezien had. Toen ze eindelijk insliep droomde ze van thuis. De Koningsweg kronkelde langs Winterfel in de richting van de Muur, en Yoren had beloofd dat hij haar daar zou achterlaten zonder dat iemand te weten kwam waar ze was geweest. Ze verlangde ernaar haar moeder terug te zien, en Robb, en Bran en Rickon… maar Jon Sneeuw was degene aan wie ze het meeste dacht. Ergens wilde ze dat ze vóór Winterfel bij de Muur zouden komen, zodat Jon haar haren kon omwoelen en haar ‘zusje’ kon noemen. Ze zou tegen hem zeggen: ‘Ik heb je gemist’, en hij zou het ook zeggen, op hetzelfde moment, zoals ze de dingen altijd tegelijk zeiden. Dat zou ze fijn gevonden hebben. Er was niets dat ze zo fijn gevonden zou hebben.

Загрузка...