Tyrion

‘Als je op een stompzinnige manier omkomt voer ik je lijk aan de geiten,’ zei Tyrion dreigend toen de eerste lading Steenkraaien zich van de kade afduwde. Shagga lachte. ‘De halfman heeft geen geiten.’

‘Dan schaf ik er speciaal voor jou een paar aan.’

De ochtend brak aan. Bleke lichtrimpels glansden flauwtjes op het rivieroppervlak, werden door de vaarbomen verbrijzeld en vormden zich opnieuw zodra de veerpont voorbij was. Eergisteren was Timet met zijn Verbrande Mannen naar het koningsbos gegaan. Gisteren was hij gevolgd door de Zwartoren en de Maanbroeders, vandaag waren de Steenkraaien aan de beurt.

‘Laat het in geen geval op een open strijd aankomen,’ zei Tyrion. ‘Doe aanvallen op hun legerkampen en hun tros. Lok hun verkenners in een hinderlaag en hang de lijken langs hun marsroute in de bomen, maak een omtrekkende beweging en slacht de achterblijvers af. Jullie moeten bij nacht aanvallen, zo vaak en onverwachts dat ze niet meer in slaap durven te vallen…’

Shagga legde een hand op Tyrions hoofd. ‘Al die dingen leerde ik al van Dolf, zoon van Holger voordat mijn baard begon te groeien.’

‘Het koningsbos is niet hetzelfde als de Maanbergen en jullie tegenstanders zijn geen Melkslangen en Beschilderde Honden. En luister naar de gidsen die ik meestuur. Die kennen dat bos even goed als jij je bergen. Volg hun raad op, en ze zullen je goede diensten bewijzen.’

‘Shagga zal naar de huisdieren van de halfman luisteren,’ beloofde het clanlid plechtig. Toen was hij aan de beurt om zijn garron de veerpont op te leiden. Tyrion keek toe hoe ze afzetten en naar het midden van het Zwartwater boomden. Hij kreeg een vreemd gevoel in zijn maag toen Shagga in de ochtendnevel vervaagde. Zonder zijn clans zou hij zich naakt voelen.

Hij had Bronns huurlingen nog, inmiddels bijna achthonderd, maar gekochte zwaarden waren notoir onbestendig. Tyrion had gedaan wat hij kon om ook hun toekomstige trouw te kopen en Bronn en een tiental van zijn beste mannen grond en de ridderslag beloofd als de strijd eenmaal gewonnen was. Ze hadden zijn wijn gedronken, om zijn grappen gelachen en elkaar ser genoemd tot ze bijna omvielen… allemaal behalve Bronn zelf, die alleen zijn vrijpostige, duistere lachje had gelachen en na afloop had gezegd: ‘Voor die ridderslag zijn ze wel bereid te doden, maar geloof maar niet dat ze er ooit voor zullen sterven.’

Die illusie had Tyrion dan ook niet.

De goudmantels waren als wapen bijna net zo’n onzekere factor. Dankzij Cersei telde de Stadswacht zesduizend man, maar daarvan was niet meer dan een kwart betrouwbaar. ‘Er zijn weinig echte verraders bij, al zitten er wel een paar tussen die zelfs uw spin niet heeft gevonden,’ had Bijwater hem gewaarschuwd. ‘Maar er zijn er honderden die nog groener zijn dan lentegras, mannen die zich omwille van brood, bier en veiligheid bij ons hebben aangesloten. Niemand wil laf lijken tegenover zijn kameraden, dus zullen ze zich in het begin, met overal krijgshoorns en wapperende banieren, heus wel dapper weren. Maar zodra de strijd een verkeerde wending neemt houden ze het voor gezien, en grondig ook. De eerste die zijn speer neersmijt en de benen neemt krijgt duizend anderen achter zich aan.’

Zeker, er zaten ook ervaren lieden bij de Stadswacht, de harde kern van tweeduizend man die de gouden mantels van Robert en niet van Cersei hadden gekregen. Maar zelfs zij… een wachter was geen echte krijgsman, mocht heer Tywin graag zeggen. En Tyrion had niet meer dan driehonderd ridders, knapen en wapenknechten. Hij zou binnenkort nog een tweede van zijn vaders uitspraken aan de praktijk kunnen toetsen: dat één man boven op een muur opwoog tegen tien. Bronn en zijn escorte stonden onder aan de kade te wachten, tussen zwermen bedelaars, flanerende hoeren en viswijven die de nieuwe vangst aanprezen. De viswijven deden betere zaken dan alle anderen samen. De kopers verdrongen zich rond de tonnen en kramen om te onderhandelen over alikruiken, mosselen en snoeken. Nu er geen ander voedsel de stad in kwam was de prijs van vis tien keer zo hoog als voor de oorlog, en hij steeg nog steeds. Wie geld had kwam ’s ochtends en ’s avonds naar de waterkant in de hoop een paling of een potje rode krabben mee naar huis te kunnen nemen. Wie dat niet had sloop tussen de kraampjes door in de hoop iets te kunnen stelen, of stond mager en verloren onder aan de muur. De goudmantels maakten ruim baan door het gedrang en duwden de mensen met hun speerschachten opzij. Tyrion negeerde de gesmoorde verwensingen zo goed mogelijk. Uit de menigte kwam een vis aanzeilen, slijmerig en stinkend, die voor zijn voeten landde en daar kapotbarstte. Hij stapte er behoedzaam overheen en klom in zijn zadel. Kinderen met gezwollen buiken vochten al om de brokken stinkende vis. Op zijn paard gezeten keek hij uit over de rivieroever. Door de ochtendlucht galmden de hamerslagen van de timmerlieden die vanaf de Modderpoort waren uitgezwermd om plankieren rondom de borstwering aan te brengen. Die zagen er goed uit. Hij was veel minder in zijn schik met de troep gammele bouwsels die kans had gezien achter de kade te verrijzen en zich als eendenmosselen op een scheepsromp aan de muren van de stad vast te hechten: schafttenten en kroegen, opslagloodsen, marktstalletjes, tapperijen en de kotten waarin de goedkopere hoeren hun benen spreidden. Dat moet allemaal weg. Zoals het er nu uitzag zou Stannis zelfs nauwelijks stormladders nodig hebben om boven op de muren te komen. Hij riep Bronn bij zich. ‘Verzamel honderd man en brand alles af wat je hier tussen de waterkant en de stadsmuren ziet.’ Hij wuifde met zijn korte vingers terwijl hij het hele smerige zootje langs de rivier in zich op nam. ‘Er mag niets overeind blijven, begrepen?’

De zwartharige huurling keek en nam de opdracht in overweging.

‘Die lui van wie dat allemaal is zijn daar vast niet voor.’

‘Dat verwachtte ik ook niet. Het zij zo. Dan moeten ze nog maar een reden krijgen om die kwaadaardige aap te vervloeken.’

‘Sommigen zullen zich misschien verzetten.’

‘Zorg dan dat ze het onderspit delven.’

‘Wat doen we met degenen die hier wonen?’

‘Geef ze genoeg tijd om hun spullen te pakken en jaag ze dan weg. Probeer ze in leven te laten. Zij zijn onze vijanden niet. En geen verkrachtingen meer! Hou verdomme je mannen in het gareel.’

‘Het zijn huurlingen, geen septons,’ zei Bronn. ‘Straks ga je me ook nog vertellen dat je ze nuchter wilt hebben.’

‘Dat zou geen kwaad kunnen.’

Tyrion wilde wel dat hij met evenveel gemak twee keer zo hoge en drie keer zo dikke stadsmuren kon bouwen. Al maakte het misschien niet uit. Massieve muren en torens hadden Stormeinde en Harrenhal en zelfs Winterfel niet gered.

Hij dacht aan Winterfel zoals hij het voor de laatste keer had gezien. Het was niet zo krankzinnig groot als Harrenhal en bood ook niet zo’n stevige en onneembare aanblik als Stormeinde, maar in die stenen had kracht gescholen en ze hadden het besef uitgestraald dat een mens daarachter veilig was. Het nieuws dat dat slot was gevallen was als een overweldigende schok gekomen. ‘De goden geven met de ene en nemen met de andere hand,’ had hij gepreveld toen Varys het nieuws vertelde. Ze hadden de Starks Harrenhal gegeven en Winterfel ontnomen, een slechte ruil. Hij hoorde natuurlijk verheugd te zijn. Nu moest Robb Stark terug naar het noorden. Als hij zijn eigen huis en haard niet kon beschermen was hij een koning van niets. Dat hield in dat het westen, het huis Lannister, een adempauze kreeg, en toch… Tyrion herinnerde zich Theon Grauwvreugd maar vagelijk van toen hij bij de Starks had vertoefd. Een kille jongen die altijd en eeuwig glimlachte, en een bekwaam schutter, maar hij kon zich hem moeilijk als heer van Winterfel voorstellen. De heer van Winterfel zou altijd een Stark zijn.

Hij moest aan hun goden woud denken, de rijzige wachtbomen in hun wapenrusting van grijsgroene naalden, de grote eiken, de hagedoorns en de essen en de krijgshaftige pijnbomen, en in het midden de hartboom, als een bleke reus die in de tijd verstard was. Hij kon de plek bijna ruiken, een broeierige grondlucht, de geur van eeuwen, en hij wist nog hoe donker het woud zelfs bij dag was geweest. Dat woud was Winterfel. Dat was het noorden. Ik heb me nooit ergens zo slecht op mijn plaats gevoeld als daar, zo’n onwelkome indringer. Hij vroeg zich af of de Grauwvreugds het ook zo zouden voelen. Het kasteel mocht dan van hen zijn, het godenwoud was dat niet. In geen jaar, in geen tien jaar, in geen vijftig jaar.

Tyrion sjokte stapvoets naar de Modderpoort. Voor jou betekent Winterfel niets, hield hij zichzelf voor. Wees blij dat het gevallen is en maak je liever druk om je eigen muren. De poort stond open. Daarachter stonden drie grote katapults zij aan zij op het marktplein, als drie grote vogels die over de borstwering gluurden. Hun werparmen waren van oude eikenstammen gemaakt en van ijzeren banden voorzien om te voorkomen dat ze spleten. De goudmantels betitelden ze als de Drie Hoeren, omdat ze heer Stannis zo gretig zouden verwelkomen. Of dat hopen we althans.

Tyrion spoorde zijn paard aan en reed op een sukkeldrafje tegen het menselijk tij in de Modderpoort door. Achter de Hoeren nam het gedrang af en lag de straat voor hem open. De terugrit naar de Rode Burcht verliep zonder incidenten, maar in de audiëntiezaal in de Toren van de Hand werd hij opgewacht door een stuk of tien boze koopvaarderskapiteins die protest aantekenden tegen de beslaglegging van hun schepen. Hij bood hun zijn welgemeende verontschuldigingen aan en zegde een vergoeding toe na afloop van de oorlog. Dat stelde hun nauwelijks tevreden. ‘En als u verliest, heer?’ vroeg een man uit Braavos.

‘Dan wendt u zich om compensatie tot koning Stannis.’

Toen hij goed en wel van ze af was, luidden de klokken en begreep Tyrion dat hij te laat zou komen voor de installatie. Hij waggelde bijna op een holletje de binnenplaats over en drong de kasteelsept aan de achterkant binnen toen Joffry de witzijden mantels om de schouders van zijn twee nieuwste koninklijke gardisten bevestigde. Het ritueel scheen te vereisen dat iedereen stond, dus zag Tyrion alleen een muur van hoofse achterwerken. Anderzijds stond hij hier prima om als eerste de deur uit te zijn zodra de Hoge Septon klaar was met de twee ridders hun plechtige geloften af te nemen en in naam van de Zeven te zalven. Dat zijn zuster ser Balon Swaan had uitgekozen om de plaats van de gesneuvelde Presten Groeneveld in te nemen, kon zijn goedkeuring wel wegdragen. De Swaans waren Markheren, trots, machtig, en voorzichtig. Heer Gulian Swaan was met een beroep op zijn slechte gezondheid in zijn slot gebleven en nam niet aan de oorlog deel, maar zijn oudste zoon had zich achter Renling en nu achter Stannis geschaard, terwijl zijn jongere zoon, Balon, in Koningslanding diende. Als hij nog een derde zoon had, was die vast naar Robb Stark gegaan, vermoedde Tyrion. Misschien niet de meest eervolle koers, maar wel een die van gezond verstand getuigde. Wie de IJzeren Troon ook in handen kreeg, de Swaans waren van plan te overleven. Behalve edelgeboren was de jeugdige ser Balon dapper, hoofs en een bekwaam krijgsman: goed met een lans, nog beter met een morgenster en onovertroffen met een boog. Hij zou zijn dienst moedig en met ere verrichten.

Dat kon Tyrion helaas niet van Cersei’s tweede keus zeggen. Ser Osmond Ketelzwart zag er behoorlijk indrukwekkend uit. Zijn zes voet plus zes duim lange lijf bestond grotendeels uit pezen en spieren, en door zijn haakneus, borstelige wenkbrauwen en vierkante bruine baard zag zijn gezicht er woest uit, althans, zolang hij niet glimlachte. Van lage komaf als hij was, niet meer dan een hagenridder, was Ketelzwart voor zijn carrière geheel van Cersei afhankelijk, wat ongetwijfeld de reden was waarom ze hem had uitgekozen. ‘Ser Osmond is even trouw als dapper,’ had ze tegen Joffry gezegd toen ze zijn naam voordroeg. Dat was helaas voor haar volkomen waar. De brave ser Osmond verkocht haar geheimen aan Bronn sinds de dag dat ze hem had ingehuurd, maar dat kon Tyrion haar natuurlijk niet vertellen.

Eigenlijk mocht hij niet klagen. Deze overeenkomst bezorgde hem een extra oor vlak bij de koning zonder dat zijn zuster ervan wist. En zelfs als ser Osmond een volslagen lafaard zou blijken, zou hij niet slechter zijn dan ser Boros Both, die op dit moment in een kerker in Rooswijck zuchtte. Ser Boros had Tommen en heer Gyllis begeleid toen ze door ser Jacelyn Bijwater en zijn goudmantels waren verrast, en hij had zijn beschermeling uitgeleverd met een bereidwilligheid waar de oude ser Barristan Selmy even furieus om zou zijn geworden als Cersei dat was geweest. Een ridder van de Koningsgarde werd geacht de koning en diens familie tot zijn laatste snik te verdedigen. Zijn zuster had geëist dat Joffry Boros wegens verraad en lafhartigheid van zijn witte mantel vervallen verklaarde. En nu vervangt ze hem door iemand die al net zo’n hol vat is.

Het bidden, geloften afnemen en zalven leek het grootste deel van de ochtend in beslag te nemen. Algauw begonnen Tyrions benen pijn te doen. Rusteloos verplaatste hij zijn gewicht van de ene voet naar de andere. Vrouwe Tanda stond een paar rijen verder naar voren, zag hij, maar ze had haar docher niet bij zich. Hij had half gehoopt een glimp van Shae op te vangen. Varys zei dat het goed met haar ging, maar dat stelde hij liever persoonlijk vast.

‘Beter een kamenier dan een keukenhulpje,’ had Shae gezegd toen Tyrion haar van het plan van de eunuch vertelde. ‘Mag ik mijn gordel van zilveren bloemen meenemen, en mijn gouden halssnoer met de zwarte diamanten die volgens u op mijn ogen lijken? Als u zegt dat ik ze niet moet dragen zal ik dat niet doen.’

Hoezeer het hem ook tegenstond haar teleur te moeten stellen, toch had Tyrion erop moeten wijzen dat zelfs vrouwe Tanda, die echt niet een van de slimsten was, zich misschien zou afvragen waarom de kamenier van haar dochter blijkbaar meer juwelen had dan haar dochter zelf. ‘Neem twee of drie japonnen mee, meer niet,’ beval hij. ‘Goeie wol, geen zijde of brokaat, en geen bont. De rest bewaar ik in mijn eigen vertrekken, voor als jij me komt opzoeken.’ Dat was niet wat Shae had willen horen, maar ze was tenminste veilig.

Toen de installatie eindelijk voorbij was, marcheerde Joffry naar buiten, geflankeerd door ser Balon en ser Osmond met hun nieuwe witte mantels. Tyrion bleef nog even achter om een woordje te wisselen met de nieuwe Hoge Septon (zijn keuze, en slim genoeg om te begrijpen wie zijn brood had besmeerd). ‘De goden moeten aan onze kant staan,’ zei Tyrion botweg tegen hem. ‘Vertel ze maar dat Stannis heeft gezworen de Grote Sept van Baelor in brand te steken.’

‘Is dat zo, heer?’ vroeg de Hoge Septon, een kleine, slimme man met een witte pluisbaard en een verschrompeld gezicht.

Tyrion haalde zijn schouders op. ‘Wie weet. Stannis heeft het godenwoud in Stormeinde laten verbranden als offer aan de Heer des Lichts. Als hij de oude goden beledigt, waarom zou hij de nieuwe dan sparen? Zeg dat maar tegen ze. Zeg maar dat iedereen die van plan is die usurpator te steunen evenzeer verraad pleegt jegens de goden als jegens de rechtmatige koning.’

‘Ik zal het doen, heer. En ik zal ze ook opdragen te bidden voor de gezondheid van de koning en zijn Hand.’

Toen Tyrion in zijn bovenvertrek terugkeerde, werd hij opgewacht door Hallyn de Vuur bezweerder, terwijl maester Frenken berichten had achtergelaten. Hij liet de alchemist nog even wachten en las wat de raven hadden gebracht. Er was een oude brief van Doran Martel die de val van Stormeinde meldde, en een veel intrigerender schrijven van Balon Grauwvreugd van de IJzereilanden, die zichzelf als koning van de eilanden en het noorden betitelde. Hij nodigde koning Joffry uit een gezant naar de IJzereilanden te sturen teneinde de grenzen tussen hun rijken vast te stellen en de mogelijkheid van een bondgenootschap te bespreken. Tyrion las de brief drie keer en legde hem toen weg. Heer Balons langschepen zouden uitermate nuttig zijn geweest tegen de vloot die vanuit Stormeinde in aantocht was, maar ze waren vele duizenden mijlen ver weg aan de andere kant van Westeros, en Tyrion was er lang niet zeker van of hij de helft van het rijk wilde weggeven. Misschien moet ik Cersei deze brief in de schoot werpen of hem aankaarten in de raad. Pas daarna liet hij Hallyn komen met de meest recente cijfers van de alchemisten. ‘Dit kan niet waar zijn,’ zei Tyrion terwijl hij op de lijsten tuurde. ‘Bijna dertienduizend potten? Houdt u me voor de gek? Ik ben niet van plan het goud van de koning neer te tellen voor lege kruiken en met was verzegelde potten vol afval. Ik waarschuw u.’

‘Nee, nee,’ piepte Hallyn, ‘de aantallen kloppen, ik zweer het u. We hebben, ummm, erg geboft, heer Hand. We hebben nog een bergplaats van heer Rossaart gevonden, meer dan driehonderd kruiken. Onder de Drakenkuil! Een paar hoeren gebruikten die ruïnes om hun klanten te ontvangen, en een van hen is door een verrot stuk vloer in een kelder gezakt. Toen hij die kruiken voelde dacht hij dat er wijn in zat. Hij was zo dronken dat hij een zegel verbrak en er wat van dronk.’

‘Er was ooit eens een prins die dat ook probeerde,’ zei Tyrion droogjes. ‘Ik heb geen draken boven de stad zien opstijgen, dus het zal wel wéér niet gewerkt hebben.’ De Drakenkuil boven op de heuvel van Rhaenys was al anderhalve eeuw verlaten. Het was bij lange na niet de slechtste plaats om wildvuur op te slaan, beter dan de meeste andere, maar het zou wel fijn zijn geweest als wijlen heer Rossaart er iemand over ingelicht had. ‘Driehonderd kruiken, zegt u? Dat verklaart nog altijd niet waarom het totaalcijfer zo hoog is. U ligt ettelijke duizenden kruiken voor op de hoogste schatting die u tijdens ons vorige gesprek gaf.’

‘Jawel, jawel, dat is zo.’ Hallyn depte zijn bleke voorhoofd met de mouw van zijn zwart-met-scharlakenrode gewaad. ‘We hebben erg hard gewerkt, heer Hand, ummm.’

‘Dat zou ongetwijfeld verklaren waarom u zoveel meer van dat spul maakt dan eerst.’ Glimlachend richtte Tyrion zijn ongelijke ogen strak op de vuurbezweerder. ‘Al rijst dan wel de vraag waarom u niet meteen zo hard hebt gewerkt.’

Hallyn had de teint van een champignon, dus kon hij eigenlijk niet bleker worden dan hij al was. Toch slaagde hij erin. ‘Dat hebben we wel, heer Hand, mijn broeders en ikzelf hebben van meet af aan dag en nacht gewerkt, dat verzeker ik u. Alleen, ummm, we hebben zóveel van de substantie gemaakt dat we, ummm, er handiger in zijn geworden, en bovendien’ — de alchemist ging ongemakkelijk verstaan — ‘bepaalde spreuken, ummm, aloude geheimen van onze orde, zeer hachelijk, zeer moeizaam, maar wel noodzakelijk, wil de substantie worden, ummm, zoals ze worden moet…’

Tyrion werd ongeduldig. Ser Jacelyn Bijwater zou inmiddels al wel gearriveerd zijn, en IJzerhand wachtte niet graag. ‘Ja, u kent geheime spreuken, fantastisch. Ga verder.’

‘Die, ummm, lijken meer effect te hebben dan voorheen.’ Hallyn lachte flauwtjes. ‘Denkt u dat er ergens draken zijn?’

‘Nee, tenzij u er een gevonden hebt onder de Drakenkuil. Hoezo?’

‘Verschoning, maar ik dacht zojuist aan iets wat de oude Wijsheid Pollitor een keer tegen me zei toen ik nog een acoliet was. Ik had hem gevraagd waarom zoveel van onze spreuken minder, umm, effect leken te hebben dan de oude boekrollen ons wilden doen geloven, en hij zei dat dat was omdat de magie uit de wereld verdween sinds de dag waarop de laatste draak was gestorven.’

‘Het spijt me dat ik u moet teleurstellen, maar ik heb geen draken gezien. Wel heb ik de scherprechter des konings zien rondlopen. Mocht blijken dat ook maar één van de vruchten die u me verkoopt iets anders dan wildvuur bevat, dan loopt u hem ook nog wel eens tegen het lijf.’

Hallyn nam zo snel de wijk dat hij bijna ser Jacelyn omverkegelde… nee, heer Jacelyn, dat mocht hij vooral niet vergeten. IJzerhand was zoals altijd heerlijk onomwonden. Hij was net terug uit Rooswijck om een vers contingent speerdragers af te leveren dat hij van ser Gyllis’ grondgebied had gerekruteerd en het bevel over de Stadswacht weer op zich te nemen. ‘Hoe vaart mijn neefje?’ informeerde Tyrion toen ze de verdediging van de stad hadden besproken.

‘Prins Tommen voelt zich als een vis in het water, heer. Hij heeft een hertenjong geadopteerd dat een paar van mijn mannen van een jachtpartij hadden meegebracht. Hij had er al eerder een gehad, zegt hij, maar dat had Joffry gevild om een buis van te maken. Zo nu en dan vraagt hij om zijn moeder en hij begint vaak een brief aan Myrcella, al geloof ik niet dat hij er ooit een afmaakt. Maar zijn broer schijnt hij in het geheel niet te missen.’

‘U hebt een passende regeling voor hem getroffen, mochten we de strijd verliezen?’

‘Mijn mannen hebben hun instructies.’

‘En die luiden?’

‘U hebt mij opgedragen daar met niemand over te praten, heer.’

Daar moest Tyrion om glimlachen. ‘Het doet me plezier dat u daar zo goed van doordrongen bent.’ Als Koningslanding viel was het mogelijk dat hij levend werd gegrepen. Dan kon hij maar beter niet weten waar Joffry’s erfgenaam te vinden was.

Varys verscheen niet lang nadat heer Jacelyn was vertrokken. ‘Wat zijn mannen toch trouweloze schepselen,’ zei hij bij wijze van groet. Tyrion zuchtte. ‘Wie heeft er vandaag nu weer verraad gepleegd?’

Varys reikte hem een rol perkament aan. ‘Zoveel schurkenstreken, wat leven we toch in een trieste tijden. Is alle eer met onze vaders het graf ingedaald?’

‘Mijn vader is nog niet dood.’ Tyrion nam de lijst door. ‘Ik ken een aantal van die namen. Dit zijn rijke mannen. Handelaars, kooplui, handwerkslieden. Waarom zweren die tegen ons samen?’

‘Ze schijnen het onvermijdelijk te achten dat heer Stannis wint, en ze willen deel hebben aan die overwinning. Ze noemen zich de Geweimannen, naar de gekroonde hertenbok.’

‘Iemand moet ze toch eens vertellen dat Stannis zijn wapenteken heeft veranderd. Dan kunnen ze de Vurige Harten worden.’ Maar er was geen reden tot spot, want de Geweimannen bleken ettelijke honderden aanhangers te hebben die na het losbarsten van de strijd de Oude Poort moesten openen om de vijand de stad binnen te laten. Onder de namen op de lijst was de meester-wapensmid Salloreon. ‘Die angstaanjagende helm met de demonenhorens zal ik nu wel niet meer krijgen,’ klaagde Tyrion terwijl hij ’s mans arrestatiebevel ondertekende.

Загрузка...