Daenerys

In deze stad vol pracht en praal had Dany verwacht dat het Huis der Onsterfelijken het prachtigste van allemaal zou zijn, maar toen ze uit haar palankijn stapte zag ze een grijze, oeroude bouwval. Langwerpig en laag, zonder torens of ramen, kronkelde het als een stenen serpent door een groepje bomen met een zwarte bast waarvan de inktkleurige bladeren de grondstof vormden voor de heksendrank die de Quarthijnen avondschaduw noemden. In de directe omgeving stonden geen andere gebouwen. Het paleis had een zwart tegeldak, maar veel tegels waren kapot of eraf gevallen en de mortel tussen de stenen was droog en verkruimeld. Nu begreep ze waarom Xaro Xhoan Daxos dit het Stofpaleis noemde. Zelfs Drogon leek niet op zijn gemak bij de aanblik. De zwarte draak siste, en rook welde tussen zijn scherpe tanden door.

‘Bloed van mijn bloed,’ zei Jhogo in het Dothraki, ‘dit is een boos oord, waar geesten en maegi huizen. Ziet u hoe het de ochtendzon opslokt? Laten we weggaan voordat wij ook opgeslokt worden.’

Ser Jorah Mormont kwam naast hen staan. ‘Wat voor macht kunnen ze nu hebben als ze in zoiets wonen?’

‘Sla acht op de wijsheid van wie u het meest beminnen,’ zei Xaro Xhoan Daxos, achteroverleunend in de palankijn. ‘Heksenmeesters zijn verbitterde schepselen die stof eten en schaduwen drinken. Zij zullen u niets geven. Ze hebben niets te geven.’

Aggo legde een hand op zijn arakh. ‘Khaleesi, er wordt gezegd dat velen het Stofpaleis ingaan en slechts weinigen eruit komen.’

‘Dat wordt gezegd,’ beaamde Jhogo.

‘Wij zijn bloed van uw bloed,’ zei Aggo. ‘Wij hebben gezworen met u te leven en te sterven. Laat ons met u meegaan in dit duistere oord, om u tegen alle kwaad te beschermen.’

‘Soms moet zelfs een khal alleen gaan,’ zei Dany.

‘Neem mij dan mee,’ drong ser Jorah aan. ‘Het risico…’

‘Koningin Daenerys gaat alleen naar binnen of helemaal niet.’ De heksenmeester Pyat Pree kwam onder de bomen vandaan. Stond hij daar al die tijd al, vroeg Dany zich af. ‘Indien zij zich nu omdraait, zullen de deuren der wijsheid voorgoed voor haar gesloten blijven.’

‘Mijn plezierbark wacht, zelfs nu nog,’ riep Xaro Xhoan Daxos uit.

‘Zie af van deze dwaasheid, koppigste aller koninginnen. Ik heb fluitspelers die uw gekwelde ziel soelaas kunnen bieden met lieflijke muziek, en een klein meisje wier tong u zal doen smachten en smelten.’

Ser Jorah Mormont wierp de koopmansvorst een zure blik toe. ‘Uwe Genade, denk aan Mirri Maz Duur.’

‘Dat doe ik ook,’ zei Dany, plotseling vastberaden. ‘Ik herinner me dat zij over kennis beschikte. En zij was maar een maegi.’

Pyat Pree glimlachte flauwtjes. ‘Het kind spreekt zo wijs als een oude vrouw. Neem mijn arm, en laat mij u leiden.’

‘Ik ben geen kind.’ Desondanks stak Dany haar arm door de zijne. Onder de zwarte bomen was het donkerder dan ze verwacht had, en de weg was langer. Al leek het pad rechtstreeks van de straat naar de deur van het paleis te lopen, toch sloeg Pyat Pree al snel af. Toen ze hem ernaar vroeg zei de heksenmeester slechts: ‘De weg aan de voorkant voert naar binnen, maar nimmermeer naar buiten. Let op mijn woorden, mijn koningin. Het Huis der Onsterfelijken is niet voor stervelingen gebouwd. Als uw ziel u lief is, neem u dan in acht en doe precies wat ik u zeg.’

‘Ik zal doen wat u zegt,’ beloofde Dany.

‘Als u binnentreedt zult u zich in een vertrek met vier deuren bevinden: die waardoor u binnengekomen bent, en drie andere. Neem de rechterdeur. Telkens de rechter. Mocht u in een trappenhuis komen, ga dan naar boven. Ga nooit naar beneden, en neem nooit een andere deur dan de eerste rechts.’

‘De rechterdeur,’ herhaalde Dany. ‘Begrepen. En als ik wegga het tegenovergestelde?’

‘Zeker niet,’ zei Pyat Pree. ‘Komen en gaan zijn gelijk. Altijd omhoog, altijd de rechterdeur. Misschien dat er andere deuren voor u opengaan. Daarachter zult u veel verontrustende dingen zien. Lieflijke visioenen en angstaanjagende, wonderen en verschrikkingen. Beelden en klanken uit lang vervlogen dagen, dagen die komen gaan en dagen die nimmer zijn geweest. Bewoners en gedienstigen zullen u wellicht in het voorbijgaan aanspreken. Antwoord of negeer hen naar believen, maar ga geen enkele kamer binnen voor u bij de audiëntiezaal bent.’

‘Ik begrijp het.’

‘Als u het vertrek der Onsterfelijken bereikt, wees dan geduldig. Onze leventjes zijn voor hen niet meer dan het vleugelgefladder van een mot. Luister goed, en bind ieder woord op uw hart.’

Toen ze bij de deur kwamen — een hoge, ovale mond, aangebracht in een muur die de vorm van een gezicht had — stond de kleinste dwerg die Dany ooit had gezien op de drempel te wachten. Hij kwam maar tot haar knie, zijn gezicht was een geknepen, puntig snoetje, maar hij was in een sierlijk, blauw met paars livrei gehuld en in zijn roze handjes had hij een zilveren dienblad. Daarop stond een slank kristallen glas, gevuld met een dikke blauwe vloeistof: avondschaduw, de wijn der heksenmeesters. ‘Neem en drink,’ spoorde Pyat Pree haar aan.

‘Worden mijn lippen er blauw van?’

‘Eén fluit zal slechts uw oren uitblazen en u de schellen van de ogen doen vallen, zodat u de waarheden die u worden geboden kunt horen en zien.’

Dany bracht het glas naar haar mond. De eerste slok smaakte naar inkt en rottend vlees, heel smerig, maar toen ze hem doorslikte leek hij binnen in haar tot leven te komen. Ze voelde hoe hij zich in haar borst verspreidde als vurige vingers die zich om haar hart krulden, en op haar tong lag de smaak van honing, anijs en room, van moedermelk en Drogo’s zaad, van rood vlees, warm bloed en gesmolten goud. Het leek op iedere smaak die ze ooit had geproefd en tegelijkertijd op geen enkele… en toen was het glas leeg.

‘Nu kunt u binnengaan,’ zei de heksenmeester. Dany zette het glas op het dienblad terug en ging naar binnen.

Ze bevond zich in een stenen voorvertrek met vier deuren, een in elke muur. Zonder aarzeling liep ze naar de deur aan haar rechterkant en stapte erdoor. Het tweede vertrek was identiek aan het eerste. Weer keerde ze zich naar de rechterdeur. Toen ze die openduwde zag ze nog een klein voorvertrek met vier deuren. Dit is toverij.

De vierde kamer was eerder ovaal dan vierkant, en de wanden waren van wormstekig hout in plaats van steen. Er liepen zes gangen vandaan in plaats van vier. Dany koos de meest rechtse en kwam in een lange, schemerige zaal met een hoog plafond. Aan de rechterkant verspreidde een rij toortsen een rokerig, oranje schijnsel, maar alle deuren zaten links. Drogon sloeg zijn brede, zwarte vleugels uit en bracht de bedompte lucht in beweging. Hij verhief zich in de lucht en vloog twintig voet ver voordat hij onelegant op de grond plofte. Dany stapte achter hem aan. Het door de motten aangevreten tapijt onder haar voeten was ooit schitterend van kleur geweest, en in de stof waren nog gouden krullen te zien die hier en daar fragmentarisch oplichtten in het verschoten grijs en vlekkerige groen. Wat restte was genoeg om haar voetstappen te dempen, maar dat was geen onverdeeld genoegen. Achter de muren kon Dany geluiden horen, een vaag geschuifel en gescharrel dat haar aan ratten deed denken. Drogon hoorde ze ook. Zijn kop draaide met de geluiden mee en toen ze ophielden slaakte hij een boze kreet. Andere geluiden, nog verontrustender, drongen door enkele van de gesloten deuren heen. Eén deur trilde en bonkte, alsof iemand een poging deed hem in te trappen. Achter een andere klonk een verre fluittoon die de draak wild met zijn staart deed zwiepen. Dany haastte zich erlangs. Niet alle deuren waren gesloten. Ik kijk niet, zei Dany tegen zichzelf, maar de verleiding was te groot.

In één kamer lag een mooie vrouw naakt op de vloer terwijl vier mannetjes over haar heen kropen. Ze hadden puntige rattensnuitjes en kleine roze handjes, net als de dienaar die haar het glas schaduw had aangereikt. Eentje lag tussen haar dijen te pompen. Een tweede viel op haar borsten aan en knauwde met zijn rode slobbermond op een tepel, rukkend en knagend. Verderop trof ze een feestmaal van lijken aan. De feestvierders, gruwelijk afgeslacht, lagen tussen omgevallen stoelen en kapotgeslagen schragentafels in plassen geronnen bloed. Sommigen misten ledematen of zelfs hun hoofd. In afgehouwen handen staken bloedige bekers, houten lepels, geroosterd gevogelte en hompen brood. Boven hen uit troonde een dode met een wolvenkop. Hij droeg een ijzeren kroon en hield een lamsbout in zijn hand zoals een koning een scepter vasthoudt. Zijn ogen volgden Dany met een woordeloze smeekbede.

Ze ontvluchtte hem, maar slechts tot de volgende open deur. Ik ken deze kamer, dacht ze. Ze kende die grote houten balken, versierd met uitgesneden dierenkoppen. En daar voor het raam, een citroenboom!

Haar hart smachtte van verlangen bij de aanblik. Dit is het huis met de rode deur, het buis in Braavos. Ze had het nog niet gedacht of de oude ser Willem kwam de kamer in, zwaar leunend op zijn stok. ‘Kleine prinses, daar bent u,’ zei hij met zijn vriendelijke bromstem. ‘Kom,’ zei hij, ‘kom bij mij, jonkvrouwe, nu bent u thuis, nu bent u veilig.’ Zijn grote gerimpelde hand, zacht als oud leer, strekte zich naar haar uit, en Dany wilde die grijpen, vasthouden en kussen, ze had nog nooit iets zo graag gewild. Haar voet schoof naar voren, maar toen dacht ze: hij is dood, hij is dood, mijn lieve ouwe beer, hij is al lang gelden gestorven. Ze deinsde achteruit en rende weg.

De lange zaal liep al maar door, met eindeloos veel deuren aan haar linkerhand en rechts alleen maar toortsen. Ze rende meer deuren voorbij dan ze kon tellen; gesloten en open deuren, houten en ijzeren deuren, glad en versierd met houtsnijwerk, deuren met knoppen, deuren met grendels en deuren met kloppers. Drogon ranselde haar rug en dreef haar voort, en Dany rende tot ze niet meer kon.

Ten slotte dook er links van haar een grote, dubbele bronzen deur op. De twee helften zwaaiden op haar nadering open en ze moest blijven kijken. Daarachter welfde zich een holle stenen zaal, de grootste die ze ooit had gezien. Vanaf de wanden zagen de schedels van dode draken neer. Op een torenhoge, troon met scherpe punten zat een oude man met kostbare gewaden, een oude man met donkere ogen en lang, zilvergrijs haar.

‘Laat hem maar koning zijn over verkoolde botten en geschroeid vlees,’

zei hij tegen een man beneden hem. ‘Laat hem de sintelkoning zijn.’ Drogon schreeuwde en zijn klauwen drongen door zijde en huid heen, maar de koning op zijn troon hoorde niets en Dany liep door. Viserys, was haar eerste gedachte toen ze de volgende keer bleef staan, maar toen ze nog eens keek zag ze dat hij het niet was. De man had net zulk haar als haar broer, maar hij was langer, en zijn ogen waren donker als indigo in plaats van lila. ‘Aegon,’ zei hij tegen een vrouw die in een groot houten bed een kind zoogde. ‘Is er een betere naam denkbaar voor een koning?’

‘Ga je een lied voor hem maken?’ vroeg de vrouw.

‘Hij heeft al een lied,’ antwoordde de man. ‘Hij is de prins die beloofd was, en zijn lied is dat van ijs en vuur.’ Terwijl hij het zei keek hij op. Zijn blik kruiste die van Dany, en het leek of hij haar daar voor de deur zag staan. ‘Er moet er nog één bijkomen,’ zei hij, al wist ze niet of hij tegen haar of tegen de vrouw in het bed sprak. ‘De draak heeft drie koppen.’ Hij liep naar de vensterbank, pakte een harp en liet zijn vingers luchtig over de zilverblanke snaren glijden. Een lied van schrijnende schoonheid vervulde het vertrek terwijl man, vrouw en kind vervaagden als ochtendmist. Slechts de muziek klonk door om haar verder te helpen op haar weg.

Na wat nog wel een uur leek, kwam de lange zaal eindelijk uit bij een steile, stenen trap die afdaalde in duisternis. Alle deuren, open of dicht, hadden links gezeten. Dany keek om. De toortsen gingen uit, besefte ze met schrik. Er brandden er misschien nog twintig. Hooguit dertig. Terwijl ze keek doofde er weer een en kroop de duisternis in de zaal weer iets verder op haar af. En terwijl ze luisterde leek het alsof ze nog iets anders hoorde naderen dat met slepende tred over het tapijt schuifelde. Ontzetting greep haar aan. Terug kon ze niet, en ze was bang om hier te blijven, maar hoe moest ze verder? Rechts van haar zat geen deur en de trap liep omlaag, niet omhoog.

Terwijl ze zo stond te piekeren doofde er weer een toorts, en de geluiden zwollen aan. Drogons lange nek kronkelde naar voren en hij opende zijn bek om te krijsen. Stoom wolkte tussen zijn tanden door omhoog. Hij hoort het ook. Dany keerde zich nog eens naar de blinde muur toe, maar er was niets. Zou er een geheime deur zijn, een deur die ik niet zie? Er ging weer een toorts uit. En nog een. De eerste deur rechts, zei hij, steeds de eerste deur rechts. De eerste deur rechts…

Ineens daagde het haar… Het is de laatste links!

Ze stortte zich erdoorheen. Daarachter was weer een kleine kamer met vier deuren. Naar rechts ging ze, en naar rechts, en naar rechts, en naar rechts, en naar rechts, en naar rechts, en naar rechts, tot ze weer duizelig en buiten adem was.

Toen ze stilstond, bevond ze zich opnieuw in een bedompte stenen kamer… maar nu was de deur tegenover haar rond als een open mond, en buiten op het gras onder de bomen stond Pyat Pree. ‘Is het mogelijk dat de Onsterfelijken al zo snel klaar met u zijn?’ vroeg hij ongelovig toen hij haar zag.

‘Zo snel?’ vroeg ze, in verwarring gebracht. ‘Ik heb uren gelopen en ze nog steeds niet gevonden.’

‘U bent verkeerd gelopen. Kom, ik breng u.’ Pyat Pree stak zijn hand uit.

Dany aarzelde. Rechts van haar was een deur die nog dicht zat…

‘Dat is niet de juiste weg,’ zei Pyat Pree vastberaden, en zijn blauwe lippen tuitten zich afkeurend. ‘De Onsterfelijken blijven niet eeuwig wachten.’

‘Onze leventjes zijn voor hen niet meer dan het vleugelgefladder van een mot,’ schoot het Dany te binnen.

‘Eigenwijs kind. Je zult verdwalen, en nooit meer teruggevonden worden.’

Ze keerde hem de rug toe en liep naar de rechterdeur.

‘Nee!’ gilde Pyat Pree. ‘Nee, hierheen, kom hier, kom hierrrr!’

Zijn gezicht vertrok en werd hol, veranderde in iets dat aan bleke maden deed denken. Dany liet hem staan en betrad een trappenhuis. Ze begon aan de klim. Het duurde niet lang of haar benen deden pijn. Ze herinnerde zich dat het Huis der Onsterfelijken ogenschijnlijk geen torens had gehad. Eindelijk kwam de trap ergens uit. Aan haar rechterkant stond een dubbele deur van ebbenhout en weirhout open. Het zwart-witte granulaat draaide en slingerde zich ineen tot vreemde, verstrengelde patronen. Ze waren prachtig, maar om een of andere reden ook beangstigend. Het bloed van de draak mag niet bevreesd zijn. Dany zond een schietgebed op waarin ze de Krijgsman om moed en de paardengod van de Dothraki om kracht vroeg. Ze dwong zichzelf door te lopen. Achter de deuren was een grote zaal met een weelde aan tovenaars. Sommigen droegen prachtige gewaden van hermelijn, robijnrood fluweel en goudbrokaat. Anderen hadden een voorkeur voor fraai bewerkte, met juwelen bezette harnassen of hoge, besterde punthoeden. Er waren ook vrouwen bij, gehuld in japonnen van ongeëvenaarde schoonheid. Schuine stralen zonlicht vielen door gebrandschilderde ramen, en de schoonste muziek die ze ooit had gehoord doortrilde de lucht.

Een koninklijke man in kostbare gewaden rees glimlachend op toen hij haar zag. ‘Daenerys van het Huis Targaryen, wees welkom. Kom, en laat ons de spijze van altoos delen. Wij zijn de Onsterfelijken van Qarth.’

‘Lang hebben wij op u gewacht,’ zei een vrouw naast hem, gekleed in rozerood en zilver. De borst die ze in Quartheense trant onbedekt had gelaten was zo volmaakt als een borst maar zijn kon.

‘Wij wisten dat ge tot ons zoudt komen,’ zei de tovenaar-koning. ‘Dat was ons duizend jaar geleden al bekend en wij hebben al die tijd gewacht. Wij hebben de komeet gezonden die u de weg wees.’

‘Wij bezitten kennis waarvan wij u deelgenoot willen maken,’ zei een krijgsman in een blinkend, smaragdgroen harnas, ‘en wij zullen u van magische wapens voorzien. Ge hebt alle beproevingen doorstaan. Zet u bij ons terneer, en al uw vragen zullen beantwoord worden.’

Ze deed een stapje naar voren. Maar toen sprong Drogon van haar schouder. Hij wiekte naar de bovenrand van de deur van ebbenhout en weirhout, ging erop zitten en zette zijn tanden in het houtsnijwerk.

‘Een eigenzinnig beest,’ zei een knappe jongeman lachend. ‘Zullen wij u de geheime taal van het drakenras leren? Kom, kom.’

Twijfel nam bezit van haar. De grote deur was zo zwaar dat Dany er uit alle macht tegen moest duwen, maar eindelijk kwam er beweging in. Daarachter ging nog een andere deur schuil. Die was van oud, grijs hout, vol splinters en onversierd… maar hij zat rechts van de deur waardoor zij was binnengekomen. De tovenaars lokten haar met stemmen, lieflijker dan liederen. Ze ontvluchtte hen en Drogon vloog weer naar haar toe. Die smalle deur liep ze door, een kamer in die in schemering gedompeld was.

Deze kamer werd door een lange stenen tafel gevuld. Er zweefde een mensenhart boven, opgezwollen en blauw verkleurd van verrotting, maar nog levend. Het klopte — een laag, diep, bonzend geluid — en bij elke hartslag zond het een straal indigoblauw licht uit. De gestalten rond de tafel waren slechts blauwe schaduwen. Toen Dany naar de lege zetel aan het uiteinde van de tafel liep, bewogen noch spraken ze, en even min keerden ze zich naar haar toe. Er klonk geen ander geluid dan de trage, lage slag van het rottende hart.

moeder van draken… klonk een stem, half fluisterend, half kreunend. …draken… draken… draken… echoden andere stemmen in het schemerduister. Sommige waren mannelijk, andere vrouwelijk, en een had de klankkleur van een kind. Het zwevende hart klopte van schemer naar donker. Het kostte geweldig veel wilskracht om te spreken, de woorden omhoog te halen waarop ze zo volhardend had geoefend. ‘Ik ben Daenerys Stormgeboren van het huis Targaryen, koningin van de Zeven Koninkrijken van Westeros.’ Horen ze me? Waarom bewegen ze niet? Ze nam plaats en vouwde haar handen in haar schoot. ‘Geef mij uw raad, spreek tot mij met de wijsheid van hen die de dood overwonnen hebben.’

Door de indigoblauwe duisternis zag ze het verdorde gezicht van de Onsterfelijke rechts van haar: een oude, gerimpelde, kale man. Zijn huid had een beurse, paarsblauwe kleur en zijn lippen en nagels waren nog blauwer, zo donker dat ze bijna zwart waren. Zelfs het wit van zijn ogen was blauw. Ze staarden met lege blikken naar de stokoude vrouw tegenover hem aan tafel, wier bleekzijden japon aan haar lichaam was vergaan. Een verschrompelde borst was op Qarthijnse wijze ontbloot en en vertoonde een puntige blauwe tepel, hard als leer. Ze ademt niet. Dany luisterde naar de stilte. Ze ademen geen van allen, ze verroeren zich niet en die ogen zien niets. Kan het zijn dat de Onsterfelijken dood zijn?

Haar antwoord was een flinterdunne fluistering…. wij leven… leven… leven… klonk het. Talloze andere fluisterstemmen echoden… en weten… weten… weten… weten…

‘Ik kom voor de gift der waarheid,’ zei Dany. ‘Wat ik in die lange zaal zag… waren dat ware visioenen of leugens? Dingen die voorbij waren of dingen die komen gingen? Wat betekenden ze?’

de gedaante van schaduwen… nog vormeloze morgens… drink uit de beker van ijs… drink uit de beker van vuur…

… moeder van draken… kind van drie…

‘Drie?’ Dat begreep ze niet.

drie koppen heeft de draak… drensde het geestenkoor in haar schedel zonder dat er een lip trilde of een ademtocht de roerloze blauwe lucht in beweging bracht…. moeder van draken… kind van de storm… De fluisteringen werden een kronkelend lied…. drie vuren moet ge ontsteken… een voor het leven en een voor de dood en een uit liefde… Haar eigen hart sloeg nu in hetzelfde ritme als het hart dat blauw en half vergaan voor haar zweefde…. drie hengsten moet ge berijden… een om te paren, een om te vrezen en een om te beminnen… De stemmen werden nu luider, besefte ze, en het leek wel of haar hart steeds trager ging kloppen, en zelfs haar ademhaling langzamer ging… driemaal zult ge verraden worden… eenmaal om bloed en eenmaal om goud en eenmaal uit liefde…

‘Ik begrijp niet…’ Haar stem was niet meer dan een fluistering, bijna even flauw als de hunne. Wat gebeurde er met haar? ‘Ik begrijp het niet,’ zei ze, luider nu. Waarom ging het praten hier zo moeilijk? ‘Help me. Toon het me.’

haar helpen… zeiden de fluisterstemmen spottend…. haar tonen… Toen huiverden er spookbeelden door de duisternis, indigoblauwe beelden. Viserys schreeuwde het uit toen het gesmolten goud over zijn wangen en in zijn mond liep. Een rijzige edelman met een koperkleurige huid en zilvergouden haar stond onder de banier van een vurige hengst met achter zich een brandende stad. Robijnen spatten als bloeddruppels uit de borst van een stervende prins, en hij zonk op zijn knieën in het water en prevelde met zijn laatste adem een vrouwennaam…. moeder van draken, dochter des doods… Vurig als een ondergaande zon ging een rood zwaard omhoog in de hand van een blauwogige koning die geen schaduw wierp. Een stoffen draak deinde op palen heen en weer in een juichende menigte. Uit een rokende toren vloog een groot, stenen beest op dat schaduwvuur spuwde…. moeder van draken, doder van leugens… Haar zilveren merrie draafde door het gras naar een half verborgen stroompje onder een zee van sterren. Een lijk stond bij de voorsteven van een schip, de ogen fonkelend in het dode gelaat, de grauwe lippen treurig glimlachend. Een blauwe bloem groeide uit een spleet in een muur van ijs en vulde de lucht met een zoete gew….moeder van draken, bruid van vuur…

Sneller en sneller kwamen de visioenen, het een na het ander, tot het leek of de lucht zelf tot leven was gekomen. Schaduwen wervelden en dansten in een tent, gruwzaam en zonder gebeente. Een klein meisje rende barrevoets naar een groot huis met een rode deur. Mirri Maz Duur gilde het uit in de vlammen, en uit haar voorhoofd brak een draak los. Achter een zilveren paard werd het stuiterende lijk van een naakte man voortgesleurd. Een witte leeuw rende door meer dan manshoog gras. Aan de voet van de Moeder der Bergen kroop een rij naakte oude wijfjes een groot meer uit en knielde huiverend voor haar neer, het grauwe hoofd gebogen. Tienduizend slaven hieven bebloede handen op toen zij op haar zilveren merrie langsjoeg als de wind. ‘Moeder!’ riepen ze. ‘Moeder, moeder!’ Ze strekten hun handen naar haar uit, raakten haar aan, trokken aan haar mantel, de zoom van haar hemd, haar voet, haar been, haar borst. Ze begeerden haar, hadden haar nodig, het vuur, het leven, en met een zuchtje opende Dany haar armen om zich aan hen te geven… Maar toen ranselden zwarte vleugels haar links en rechts om de oren, een razend gekrijs sneed door de indigoblauwe lucht, en ineens waren de visioenen verdwenen, weggerukt, en Dany’s zucht verkeerde in ontzetting. De Onsterfelijken waren overal rondom haar, blauw en koud. Fluisterend grepen ze naar haar. Ze trokken aan haar, streelden haar, plukten aan haar kleren, raakten haar aan met hun dorre, koude handen, en hun vingers vlochten zich door haar haren. Alle kracht was uit haar gevloeid. Ze kon niet bewegen. Zelfs haar hart klopte niet langer. Ze voelde een hand op haar naakte borst die haar tepel omdraaide. Tanden vonden de zachte huid van haar hals. Een mond daalde neer op een oog, likkend, zuigend, bijtend…

Toen werd indigo oranje, en gefluister werd geschreeuw. Haar hart bonsde als een razende, de handen en monden waren weg, hitte spoelde over haar huid en Dany’s ogen knipperden tegen de plotselinge felle gloed. Hoog boven haar gezeten spreidde de draak zijn vleugels en reet het afschuwelijke, donkere hart open, scheurde het rottende vlees aan repen, en telkens als zijn kop naar voren kwam spoot er vuur uit zijn geopende kaken, hel en heet. Ze hoorde hoe de Onsterfelijken krijsend in brand vlogen en hoe hun hoge, vliesdunne stemmen het uitschreeuwden in talen die allang dood waren. Hun vlees was verpulverend perkament, hun gebeente dor hout, in talg gedrenkt. Ze dansten terwijl de vlammen hen verteerden, ze wankelden, kronkelden en wrongen en hieven vurige handen op met vingers als felle toortsen. Dany duwde zich overeind en stampte dwars door hen heen. Ze waren licht als lucht, niet meer dan lege hulzen, en bij de eerste aanraking vielen ze neer. Toen ze bij de deur was stond de hele kamer in lichterlaaie. ‘Drogon!’ riep ze, en hij vloog door het vuur naar haar toe. Buiten strekte zich een lange, schemerige kronkelgang voor haar uit, verlicht door de oranje gloed achter haar. Dany rende, zoekend naar een deur, een deur rechts, een deur links, wat voor deur dan ook, maar er was niets, alleen kromme stenen muren en een vloer die onder haar voeten langzaam leek te bewegen en haar al stuiptrekkend beentje leek te willen lichten. Ze bleef overeind en rende nog sneller door, en plotseling had ze de deur recht voor zich, een deur als een open mond. Zodra ze buiten de zon in dook, struikelde ze in het felle licht. Pyat Pree brabbelde iets in een onbekende taal en sprong van de ene voet op de andere. Toen Dany omkeek zag ze dunne rooksliertjes door scheuren in de eeuwenoude stenen muren van het Stofpaleis dringen en tussen de zwarte tegels van het dak door omhoogkringelen. Huilend en vloekend trok Pyat Pree een mes en danste op haar af, maar Drogon schoot op zijn gezicht af. Toen hoorde ze het knallen van Jhogo’s zweep, en nog nooit had een geluid zo heerlijk geklonken. Het mes vloog Pyat uit handen en het volgende ogenblik sloeg Rakharo hem tegen de grond. Ser Jorah Mormont knielde in het koele groene gras bij Dany neer en sloeg zijn arm om haar schouder.

Загрузка...