Sansa

Toen ser Lancel Lannister de koningin meldde dat de slag verloren was draaide ze haar lege wijnbeker in haar handen om en zei: ‘Vertel dat maar aan mijn broer, ser.’ Haar stem klonk afstandelijk, alsof het nieuws haar niet bijzonder interesseerde.

‘Uw broer is waarschijnlijk dood.’ Ser Lancels wapenrok was doorweekt van het bloed dat onder zijn arm uitsijpelde. Sommige gasten hadden het uitgegild toen ze hem de zaal zagen betreden. ‘We denken dat hij zich op de schepenbrug bevond toen die brak. Ser Mandon is vermoedelijk ook dood en niemand weet waar de Jachthond is. Vloek zij de goden, Cersei, waarom moest je Joffry ook zo nodig naar het slot terughalen? De goudmantels smijten hun speren weg en gaan er met honderden tegelijk vandoor. Toen ze de koning zagen vertrekken zonk alle moed ze in de schoenen. Het hele Zwartewater is bezaaid met wrakken, vuur en lijken, maar we hadden stand kunnen houden als…’

Osny Ketelzwart werkte zich langs hem heen. ‘Er wordt nu aan twee kanten van de rivier gevochten, Genade. Het kan zijn dat sommigen van Stannis’ heren met elkaar in gevecht zijn geraakt, niemand weet er het fijne van, er heerst daar grote verwarring. De Jachthond is weg, geen mens weet waarnaartoe en ser Balon heeft zich binnen de stad teruggetrokken. Ze hebben de oever in handen en zijn nu weer bezig de Koningspoort te rammeien. Wat ser Lancel zegt is waar, uw mannen verlaten de muren en doden hun eigen officieren. Bij de IJzerpoort en de Godenpoort vecht het gepeupel om eruit te komen, en de Vlooienzak is één grote, dronken bende.’

Goeie goden, dacht Sansa. Het gebeurt echt. Joffry is zijn hoofd kwijt, en ik ook. Ze zocht naar ser Ilyn, maar de scherprechter des konings was onzichtbaar. Maar ik voel zijn aanwezigheid. Ik ontkom hem niet, hij slaat mijn hoofd af.

Merkwaardig kalm wendde de koningin zich tot zijn broer Osfried.

‘Haal de brug op en barricadeer de deuren. Niemand mag Maegors Veste in of uit zonder mijn toestemming.’

‘En de vrouwen die zijn gaan bidden?’

‘Die hebben er zelf voor gekozen zich aan mijn bescherming te onttrekken. Misschien dat de goden hen zullen beschermen. Waar is mijn zoon?’

‘In het poortgebouw van het slot. Hij wilde het bevel over de kruisboogschutters op zich nemen. Voor de poort staat een tierende menigte, voor de helft goudmantels die met hem meegekomen zijn toen we bij de Modderpoort weggingen.’

‘Haal hem Maegors Veste binnen. Nu.’

‘Nee!’ Lancel was zo kwaad dat hij vergat zijn stem te dempen. De hoofden werden naar hem toegekeerd toen hij schreeuwde: ‘Dan gebeurt er weer precies hetzelfde als bij de Modderpoort. Laat hem blijven waar hij is. Hij is de koning…’

‘Hij is mijn zoon.’ Cersei Lannister rees op. ‘Jij beweert dat je ook een Lannister bent. Bewijs het dan, neef! Osfried, waarom sta je daar nog? Nu betekent: vandaag.’

Osfried Ketelzwart haastte zich samen met zijn broer de zaal uit. Veel gasten renden mee naar buiten. Sommige vrouwen huilden, anderen baden. Weer anderen bleven gewoon aan tafel zitten en riepen om meer wijn. ‘Cersei,’ smeekte Lancel, ‘als het slot valt wordt Joffry hoe dan ook gedood, dat weet je best. Laat hem blijven, ik zal hem bij me houden, ik zweer…’

‘Uit de weg.’ Cersei sloeg met haar vlakke hand tegen zijn wond. Lancel schreeuwde het uit van de pijn en viel bijna flauw, terwijl de koningin het vertrek uitschreed. Ze keurde Sansa geen blik waardig. Ze is me vergeten. Straks doodt ser Ilyn me zonder dat zij er zelfs maar bij stilstaat.

‘O goden,’ jammerde een oude vrouw. ‘We zijn verloren, de slag is verloren, ze gaat ervandoor.’ Verscheidene kinderen huilden. Ze ruiken de angst. Sansa stelde vast dat ze alleen op de verhoging zat. Moest ze hier blijven of achter de koningin aangaan en om haar leven smeken?

Ze wist achteraf niet waarom ze opstond, maar ze deed het. ‘Niet bang zijn,’ zei ze luid. ‘De koningin heeft de valbrug laten ophalen. Dit is de veiligste plaats in de stad, met die dikke muren, de gracht, de pieken…’

‘Wat is er gebeurd?’ vroeg een vrouw die ze oppervlakkig kende, de echtgenote van een van de lagere jonkertjes. ‘Wat zei Osny tegen haar?

Is de koning gewond, is de stad gevallen?’

‘Vertel op!’ riep iemand anders. Een vrouw vroeg naar haar vader, een andere naar haar zoon.

Sansa stak haar handen op om iedereen stil te krijgen. ‘Joffry is terug in het slot. Hij is ongedeerd. Er wordt nog steeds gevochten, dat is alles wat ik weet, er wordt dapper gestreden. De koningin komt binnenkort terug.’ Dat laatste was gelogen, maar ze moest hen zien te kalmeren. Ze zag de zot onder de galerij staan. ‘Uilebol, maak ons aan het lachen.’

Uilebol maakte een radslag en sprong boven op een tafel. Hij pakte vier wijnbekers en begon ermee te jongleren. Om de haverklap kwam er een naar beneden tuimelen en viel op zijn hoofd. In de zaal klonk wat zenuwachtig gelach. Sansa liep naar ser Lancel en knielde bij hem. Zijn wond was weer gaan bloeden doordat de koningin hem had geslagen. ‘Waanzin,’ hijgde hij. ‘Goden, de Kobold had gelijk, hij had gelijk…’

‘Help hem,’ beval Sansa twee bedienden. Eentje keek haar alleen maar aan en nam met flacon en al de benen. Ook andere bedienden liepen de zaal uit, maar daar was niets tegen te doen. Samen hielpen Sansa en de bediende de ridder weer overeind. ‘Breng hem naar maester Frenken.’

Lancel was een van hen, maar ze kon zichzelf er niet toe brengen hem dood te wensen. Ik ben slap, weekhartig en dom, precies zoals Joffry zegt. Ik zou hem moeten doden in plaats van hem te helpen. De toortsen waren lager gaan branden en een of twee waren er al gedoofd. Niemand nam de moeite ze te vervangen. Cersei kwam niet meer terug. Terwijl aller ogen op de andere zot gericht waren klom Dontos de verhoging op. ‘Ga naar uw slaapkamer, lieve Jonquil,’ fluisterde hij.

‘Sluit uzelf op, daar bent u veiliger. Na afloop van de slag kom ik u halen.’

Iemand zal me wel komen halen, dacht Sansa, maar zul jij het zijn of ser Ilyn? Eén krankzinnig ogenblik lang overwoog ze Dontos te smeken of hij haar wilde verdedigen. Hij was ook ridder geweest, hij had een zwaard leren hanteren en gezworen de zwakkeren te beschermen. Nee. Hij heeft de moed noch de bekwaamheid. Het enige dat ik daarmee bereik is dat hij ook sterft.

Ze moest zich tot het uiterste beheersen om de balzaal van de koningin langzaam uit te lopen, want ze had dolgraag gerend. Toen ze de trap bereikte deed ze dat ook, omhoog en rond, tot ze duizelig en buiten adem was. Op de trap botste er een wachter tegen haar op. Een met juwelen bezette wijnbeker en een stel zilveren kandelaars vielen uit de karmijnrode mantel waar hij ze in geknoopt en rolden rinkelend de trap af. Hij haastte zich erachteraan zonder nog enige aandacht aan Sansa te besteden toen hij eenmaal merkte dat ze niet zou proberen hem zijn buit af te pakken.

In haar slaapkamer was het pikdonker. Sansa barricadeerde de deur en schuifelde op de tast naar het raam. Toen ze de gordijnen openrukte stokte haar adem. De hemel in het zuiden was een werveling van gloeiende, verschietende kleuren, de weerschijn van de grote vuren op de grond. Onheilspellende groene golven rolden tegen de onderbuik van de wolken aan en plassen oranje licht verspreidden zich door de lucht. Het rood en geel van de gewone vlammen streden met het smaragdgroen en jade van het wildvuur. Alle kleuren laaiden fel op om dan weer te vervagen en baarden kortstondige schaduwen die het volgende ogenblik al stierven. Binnen een halve hartslag maakte een groene ochtend plaats voor een oranje avond. De lucht zelf rook verschroeid als een soepketel die te lang boven het vuur heeft gehangen en waaruit alle soep verkookt is. Sintels warrelden als zwermen vuurvliegjes door de nacht.

Sansa schoof bij het raam weg om zich in de beschutting van haar bed terug te trekken. Ik ga slapen, zei ze tegen zichzelf, en als ik wakker word is de nieuwe dag begonnen en is de lucht weer blauw. Dan is de strijd ten einde en komt iemand me vertellen of ik mag leven of moet sterven. ‘Dame,’ kreunde ze, zich afvragend of ze na haar dood haar wolf zou terugzien.

Toen bewoog er iets achter haar en uit het donker kwam een hand die haar bij haar pols greep.

Sansa opende haar mond om te gillen, maar een tweede hand daalde met kracht op haar gezicht neer en snoerde haar de mond. Zijn vingers waren ruw en eeltig, en kleverig van het bloed. ‘Klein vogeltje. Ik wist dat je zou komen.’ Een knarsend, dronken stemgeluid. Buiten priemde een kolkende lans van jade naar de sterren, en een groene lichtglans vulde het vertrek. Even kon ze hem zien, van top tot teen zwart en groen, het bloed op zijn gezicht donker als teer, zijn ogen gloeiend als die van een hond in die felle gloed. Toen vervaagde het schijnsel en werd hij weer een duistere massa in een besmeurde witte mantel.

‘Als je gilt maak ik je af. Dat meen ik.’ Hij haalde zijn hand van haar mond. Haar ademhaling kwam met horten en stoten. De Jachthond had een wijnflacon op haar nachtkastje gezet. Hij nam een diepe teug. ‘Moet je niet vragen wie de slag gaat winnen, klein vogeltje?’

‘Wie?’ zei ze, te bang om hem te trotseren.

De Jachthond lachte. ‘Ik weet alleen maar wie verloren heeft. Ik.’

Ik heb hem nog nooit zo dronken gezien. Hij lag in mijn bed te slapen. Wat moet hij hier? ‘Wat hebt u verloren?’

‘Alles.’ De verbrande helft van zijn gezicht was een masker van geronnen bloed. ‘Ellendige dwerg. Had’m moeten vermoorden. Al jaren geleden.’

‘Ze zeggen dat hij dood is.’

‘Dood? Nee. Verdomme nog aan toe, ik wil niet dat hij dood is.’ Hij smeet de lege flacon weg. ‘Ik wil dat hij verbrandt. Als de goden goed zijn laten ze hem verbranden, maar dat zal ik niet meemaken. Ik ga weg.’

‘Weg?’ Ze probeerde zich los te worstelen, maar zijn greep was van ijzer.

‘Het vogeltje herhaalt alles wat ze hoort. Wég, ja.’

‘Waarheen?’

‘Hiervandaan. Bij die vuren vandaan. Via de IJzerpoort de stad uit, denk ik. Ergens naar het noorden. Kan niet schelen waar.’

‘U komt er niet uit,’ zei Sansa. ‘De koningin heeft Maegors Veste afgesloten en de stadspoorten zijn ook dicht.’

‘Niet voor mij. Ik heb mijn witte mantel. En dit.’ Hij klopte op zijn zwaardknop. ‘Wie me wil tegenhouden is er geweest. Of hij zou in brand moeten staan.’ Hij lachte verbitterd.

‘Waarom bent u hier?’

‘Je had me een lied beloofd, vogeltje. Weet je dat niet meer?’

Ze wist niet wat hij bedoelde. Ze kon nu niet voor hem zingen, niet hier, met al die kronkelende vlammen aan de hemel, terwijl er honderden, duizenden mensen sneuvelen. ‘Dat kan ik niet,’ zei ze. ‘Laat me los, u maakt me bang.’

‘Jij bent overal bang voor. Kijk me aan. Kijk me aan.’

De ergste littekens gingen onder het bloed schuil, maar zijn ogen waren wit, groot, en angstaanjagend. Zijn verbrande mondhoek trilde aan één stuk door. Sansa kon hem ruiken: de stank van zweet, zure wijn en oud braaksel, met boven alles uit de lucht van bloed, bloed en nog eens bloed.

‘Ik zou je kunnen beschermen,’ raspte hij. ‘Ze zijn allemaal bang voor me. Niemand zou je ooit nog een haar krenken, want dan maak ik ze af.’ Hij trok haar heftig tegen zich aan en even dacht ze dat hij haar zou kussen. Hij was zo sterk dat tegenstribbelen zinloos was. Ze sloot haar ogen en wenste dat het achter de rug was, maar er gebeurde niets. ‘Je kunt de aanblik nog steeds niet verdragen, hè?’ hoorde ze hem zeggen. Hij draaide haar hardhandig bij haar arm om en duwde haar op het bed. ‘Ik wil dat lied horen. Florian en Jonquil, zei je.’ Hij had zijn dolk ontbloot en op haar keel geplaatst. ‘Zing, klein vogeltje. Zing voor je kleine leventje.’

Haar keel was droog en dichtgeschroefd van angst. Alle liederen die ze ooit had gekend waren uit haar geheugen gewist. Alsjeblieft, maak me niet dood, wilde ze schreeuwen, alsjeblieft. Ze voelde hoe hij de punt omdraaide en in haar keel prikte, en bijna had ze haar ogen weer gesloten, maar toen schoot haar iets te binnen. Niet het lied van Florian en Jonquil, maar wel een lied. Haar eigen stem klonk haar klein, dun en beverig in de oren.

Milde Moeder, bron van genade,

Verlos onze zonen van de strijd,

Stop de pijlen, stop de zwaarden,

Spaar hen voor een betere tijd.

Milde Moeder, kracht der vrouwen,

Red onze dochters uit haat en nijd,

Breng deze furie tot bedaren,

Leer ons allen barmhartigheid.

De overige verzen wist ze niet meer. Toen haar stem wegstierf vreesde ze dat hij haar toch zou doden, maar het volgende ogenblik haalde de Jachthond zonder een woord te spreken het lemmet van haar keel. Door een of ander instinct geleid stak ze haar hand uit en legde haar vingers tegen zijn wang. De kamer was zo donker dat ze hem niet kon zien, maar ze voelde het kleverige bloed, en ook iets vochtigs dat geen bloed was. ‘Klein vogeltje,’ zei hij nog een keer, zijn stem ruw als het schuren van steen over staal. Toen stond hij van het bed op. Sansa hoorde textiel scheuren, gevolgd door het zachtere geluid van verdwijnende voetstappen.

Toen ze eindeloze ogenblikken daarna haar bed uit kroop was ze alleen. Op de vloer vond ze zijn mantel, strak in elkaar gedraaid, de witte wol vol met bloedvlekken en brandplekken. De hemel buiten was nu donkerder. Er dansten nog slechts een paar fletsgroene schimmen voor de sterren langs. Een kille wind rukte aan de luiken. Sansa had het koud. Ze schudde de gescheurde mantel uit en sloeg hem om zich heen toen ze huiverend op de vloer ging zitten.

Hoe lang ze zo bleef zitten zou ze niet kunnen zeggen, maar na een poosje hoorde ze een klok luiden, ver weg aan de andere kant van de stad. Het was een diep, bronzen gedreun en de slagen volgden elkaar steeds sneller op. Sansa vroeg zich net af wat dat te betekenen kon hebben toen er een tweede klok bij kwam, en vervolgens een derde. Hun stemmen klonken over berg en dal, steeg en toren tot in alle uithoeken van Koningslanding. Ze smeet de mantel van zich af en liep naar het raam.

Het eerste flauwe streepje dageraad was zichtbaar in het oosten, en nu begonnen ook de klokken van de Rode Burcht zelf te luiden en voegden zich bij de aanzwellende stroom van geluid die uit de zeven kristallen torens van de grote sept van Baelor golfde. Ze hadden de klokken ook geluid toen koning Robert gestorven was, herinnerde ze zich, maar dit was anders, geen traag, smartelijk doodsgebeier, maar een vreugdevol galmen. Ze kon ook geroep op straat horen, en iets dat alleen maar gejuich kon zijn. Ser Dontos bracht haar het nieuws. Hij wankelde haar open deur binnen, sloot haar in zijn kwabbige armen en danste met haar de kamer rond, waarbij hij zulke onsamenhangende vreugdekreten uitstootte dat Sansa er geen woord van verstond. Hij was al net zo dronken als de Jachthond was geweest, maar hij stond te springen van blijdschap in zijn roes. ‘Hoe staat het?’ Ze greep een pilaar van het bed. ‘Wat is er gebeurd? Vertel op!’

‘Het is voorbij! Voorbij! De stad is gered. Heer Stannis is dood, heer Stannis is gevlucht, geen mens die het weet en het interesseert ook niemand, zijn leger is verslagen, het gevaar is geweken. In de pan gehakt, uiteengeslagen of overgelopen, zeggen ze. En al die kleurige banieren!

De banieren, Jonquil, de banieren! Heb je ergens wijn? We moeten op deze dag drinken, jazeker. Het betekent dat je veilig bent, begrijp je?’

‘Zeg nou wat er gebeurd is!’ Sansa schudde hem heen en weer. Ser Dontos lachte en sprong van het ene been op het andere, zodat hij bijna omviel. ‘Ze kwamen aan door de as terwijl de rivier in brand stond. De rivier, Stannis stond tot zijn nek in de rivier en hij werd van achteren overvallen. Was ik maar weer ridder, was ik er maar bij geweest! Zijn eigen manschappen boden nauwelijks weerstand, zeggen ze. Sommigen zijn gevlucht maar de meesten gingen door de knieën en liepen over terwijl ze “Heer Renling!” riepen. Wat moet Stannis niet gedacht hebben toen hij dat hoorde? Ik had het van Osny Ketelzwart, die het van ser Osmond had, maar ser Balon is nu terug en zijn mannen zeggen hetzelfde, en de goudmantels ook. We zijn gered, schatje! Ze zijn via de rozenweg en langs de rivier gekomen, dwars door al die velden die Stannis had laten afbranden. De as wolkte van hun laarzen omhoog en verfde alle harnassen grijs, maar o, wat moeten de banieren kleurrijk zijn geweest, de gulden roos en de gulden leeuw en al die andere, de boom van Mar brand en die van Rowin, de jager van Tarling en de druiven van Roodweijn en het blad van vrouwe Eikhart. Alle westerlingen, de voltallige krijgsmacht van Hooggaarde en de Rots van Casterling! Heer Tywin zelf leidde de rechtervleugel, langs de noordkant van de rivier, Randyl Tarling voerde het centrum aan en Hamer Tyrel de linkervleugel, maar de voorhoede heeft de strijd beslist. Ze gingen door Stannis heen als een lans door een pompoen en stuk voor stuk huilden ze als een demon, in staal gehuld. En weet je wie de voorhoede aanvoerde? Weet je wie? Weet je wie??’

‘Robb?’ Dat zou te veel gehoopt zijn, maar…

‘Heer Renling! Heer Renling in zijn groene harnas, en de vonken spatten van zijn gouden gewei. Heer Renling met zijn lange speer in zijn hand. Ze zeggen dat hij heer Guyard Morrigen persoonlijk in een tweegevecht heeft gedood en nog tien andere geduchte ridders erbij. Het was Renling, het was Renling, het was Renling. Ach, de banieren, liefste Sansa. Ach, was ik maar weer ridder!’

Загрузка...