Catelyn

De plaats van samenkomst was een grasveldje met hier en daar wat lichtgrijze paddestoelen en de stompen van pasgekapte bomen.

‘Wij zijn de eersten, vrouwe,’ zei Hallis Mollen toen ze temidden van de boomstronken hun paarden inhielden, alleen tussen beide legers. De banier met de schrikwolf van het huis Stark flapperde en fladderde aan de lans. Van hieraf kon Catelyn de zee niet zien, maar ze voelde de nabijheid ervan. De wind die bij vlagen uit het oosten kwam droeg een doordringend zilte lucht aan.

De bomen waren door de foerageurs van Stannis Baratheon gekapt om belegeringstorens en blijden van te maken. Catelyn vroeg zich af hoe lang het bosje er had gestaan, en of Ned hier had uitgerust voor hij zijn krijgsmacht naar het zuiden had geleid om het vorige beleg van Stormeinde te breken. Hij had die dag een grote overwinning behaald, die des te groter was geweest omdat er geen bloed was gevloeid. Dat de goden mij net zo’n overwinning schenken, bad Catelyn. Haar eigen vazallen vonden het waanzin om zelfs maar hiernaartoe te gaan.

‘Dit is onze strijd niet, vrouwe,’ had ser Wendel Manderling gezegd. ‘Ik weet zeker dat de koning niet zou willen dat zijn moeder zich in zulk gevaar begeeft.’

‘We nemen allemaal risico’s,’ had ze tegen hem gezegd, misschien iets te scherp. ‘Dacht u soms dat ik graag hier was, ser?’ Ik hoor in Stroomvliet te zijn, bij mijn stervende vader, in Winterfel, bij mijn zoons. ‘Robb heeft me naar het zuiden gezonden om namens hem te spreken, dus zal ik namens hem spreken.’ Het zou niet eenvoudig zijn om vrede te stichten tussen deze broers, wist Catelyn, maar omwille van het rijk moest ze in ieder geval een poging doen.

Achter zompige velden en rotsige richels zag ze het grote slot Stormeinde tegen de lucht afsteken, de rug naar de onzichtbare zee toe. Aan de voet van die lichtgrijze steenmassa zag de krijgsmacht van Stannis Baratheon er net zo klein en onbetekenend uit als een troep muizen met banieren.

Volgens de liederen was Stormeinde in tijden van weleer gebouwd door Durran, de eerste Stormkoning, die de liefde van de schone Elenei had gewonnen, de dochter van de zeegod en de godin van de wind. In hun huwelijksnacht gaf Elenei haar maagdelijkheid op voor de liefde van een sterveling en doemde zichzelf daarmee tot sterfelijkheid. Haar treurende ouders ontstaken in toorn en zweepten wind en water op om Durrans vesting met de grond gelijk te maken. Zijn vrienden, broers en huwelij ksgasten werden onder de instortende muren verpletterd of de zee in geblazen, maar Elenei sloeg beschermend haar armen om Durran heen, zodat hem geen kwaad overkwam, en toen eindelijk de dageraad aanbrak verklaarde hij de goden de oorlog en zwoer hij dat hij zijn slot zou herbouwen.

Hij bouwde nog vijf kastelen, elk daarvan groter en sterker dan het vorige, alleen maar om ze te zien vermorzelen als de stormwind over de Scheepskrakerbaai kwam aangieren en de golven huizenhoog voor zich uit dreef. Zijn heren drongen erop aan dat hij landinwaarts zou bouwen, zijn priesters zeiden dat hij de goden gunstig moest stemmen door Elenei aan de zee terug te geven, en zelfs zijn boeren smeekten hem om te buigen. Durran wilde er niets van weten. Hij bouwde een zevende slot, het sterkste van allemaal. De een zei dat de kinderen van het woud hem hielpen bij de bouw en de stenen wrochtten met behulp van magie, anderen beweerden dat een klein jongetje hem influisterde wat hij moest doen, het jongetje dat later tot Bran de Bouwheer zou uitgroeien. Hoe het verhaal ook werd verteld, de afloop was altijd dezelfde. Al zonden de vertoornde goden er de ene storm na de andere op af, het zevende slot bleef uitdagend overeind staan, en Durran Godenverdriet en de schone Elenei woonden er tot het einde van hun dagen. Goden vergeten niet, en nog altijd kwamen de stormwinden aanloeien over de zee-engte. Maar Stormeinde hield stand, honderden, duizenden jaren lang, een kasteel als geen ander. De grote ringmuur was honderd voet hoog, door geen schietgat of uitvalspoort onderbroken, overal rond, gewelfd en glad. De stenen waren zo bekwaam gevoegd dat er nergens een spleet, kier of gat was waardoor de wind naar binnen kon. Men zei dat de muur op zijn smalst veertig voet dik was, en aan de zeezijde bijna tachtig voet, twee stenen linies met zand en puin ertussen. Achter dat machtige bolwerk waren keukens, stallen en binnenhoven goed beveiligd tegen wind en golven. Er was slechts één toren, een reusachtig rond exemplaar zonder ramen aan de zeekant, zo groot dat hij tegelijkertijd als graansilo, soldatenbarak, feestzaal en woning van de heer diende. Hij werd bekroond door een stevige borstwering, zodat hij er van veraf uitzag als een opgestoken arm met een stekelige vuist eraan.

‘Vrouwe!’ riep Hal Mollen. Vanuit het ordelijke kleine kampement onder aan het slot waren twee ruiters opgedoken die langzaam stapvoets op hen afreden. ‘Dat zal koning Stannis zijn.’

‘Ongetwijfeld.’ Catelyn sloeg hun nadering gade. Het moet Stannis zijn, maar dat is niet de banier van de Baratheons. Hij was felgeel, anders dan het warme goud van Renlings standaards, en het blazoen was rood, al kon ze de vorm niet onderscheiden.

Renling zou als laatste arriveren. Dat had hij haar met zoveel woorden gezegd toen ze vertrok. Hij was niet van plan zijn paard te bestijgen voor hij zag dat zijn broer goed en wel onderweg was. Wie het eerst kwam moest op de ander wachten, en Renling wenste niet te wachten. Echt een spel voor koningen, zei ze bij zichzelf. Welnu, zij was geen koning, dus hoefde zij niet mee te spelen. Catelyn was eraan gewend te wachten.

Toen hij dichterbij kwam zag ze dat Stannis een kroon van rood goud droeg met vlamvormige punten. Zijn gordel was met granaten en gele topazen bezet en in zijn zwaardgevest was een grote, vierkant gesneden robijn gevat. Verder was hij simpel gekleed: een met noppen beslagen leren kolder over een gevoerd wambuis, versleten laarzen, hozen van bruin baai. Het wapen op zijn zongele banier was een rood hart in een oranje vuurgloed. De gekroonde hertenbok was er wel, maar gekrompen, en gevangen binnenin het hart. Zijn banierdrager was nog vreemder — een vrouw, geheel in het rood, het gezicht overschaduwd door de wijde kap van haar scharlaken mantel. Een rode priesteres, dacht Catelyn verwonderd. Die sekte was omvangrijk en machtig in de Vrijsteden en het verafgelegen oosten, maar zeldzaam in de Zeven Koninkrijken.

‘Vrouwe Stark,’ zei Stannis Baratheon hoffelijk maar kil toen hij zijn teugels inhield. Hij boog zijn hoofd, dat kaler was dan ze zich herinnerde.

‘Heer Stannis,’ beantwoordde ze zijn groet.

De zware kaakspieren onder zijn kortgeknipte baard spanden zich, maar tot haar opluchting begon hij haar niet de les te lezen over het gebruik van titels. ‘Ik had niet verwacht u bij Stormeinde aan te treffen.’

‘Ik had zelf niet verwacht hier te zijn.’

Zijn diepliggende ogen bezagen haar enigszins ongemakkelijk. Dit was geen man voor een luchtige, hoofse conversatie. ‘Mijn deelneming met de dood van uw heer gemaal,’ zei hij, ‘al was Eddard Stark mijn vriend niet.’

‘Hij is nimmer uw vijand geweest, heer. Toen de heren Tyrel en Roodweyn u in dat slot gevangen hielden en uithongerden was het Eddard Stark die het beleg brak.’

‘Op bevel van mijn broer, niet uit liefde voor mij,’ antwoordde Stannis. ‘Heer Eddard deed zijn plicht, dat zal ik niet ontkennen. Heb ik ooit minder gedaan? Ik had Roberts Hand moeten zijn.’

‘Het was de wens van uw broer. Ned heeft het nooit gewild.’

‘Toch nam hij aan wat mij toebehoorde. Desondanks geef ik u mijn woord dat ik de moord op hem zal vergelden.’

Wat beschikken ze allemaal graag over andermans hoofd, die mannen die koning willen zijn. ‘Dat heeft uw broer mij ook beloofd. Maar om u de waarheid te zeggen wil ik liever mijn dochters terug hebben en de gerechtigheid aan de goden overlaten. Cersei houdt nog steeds mijn Sansa vast, en van Arya is helemaal niets meer vernomen sinds de dag dat Robert stierf.’

‘Als uw kinderen gevonden worden nadat ik de stad heb ingenomen zullen ze u toegezonden worden.’ Levend of dood, was de ondertoon.

‘En wanneer zal dat zijn, heer Stannis? Koningslanding is dicht bij uw Drakensteen, maar in plaats daarvan tref ik u hier aan.’

‘U neemt geen blad voor de mond, vrouwe Stark. Dus zal ik u ook onverbloemd antwoorden. Om de stad in te nemen heb ik de krijgslieden nodig van de zuidelijke heren die ik aan de overzijde van het veld zie. Die heeft mijn broer. Ik moet ze hem af zien te nemen.’

‘Een man schaart zich achter wie hij wil, heer. Deze heren hebben Robert en het huis Baratheon de leeneed gezworen. Zodra u en uw broer over uw meningsverschil heen stappen…’

‘Ik heb geen verschil van mening met Renling als hij zijn plicht doet. Ik ben zijn oudere broer en zijn koning. Ik wil slechts wat mij rechtens toekomt. Renling is mij trouw en gehoorzaamheid verschuldigd. Die eis ik op. Van hem, en van die andere heren.’ Stannis bestudeerde haar gezicht. ‘En voor welke zaak bent u te velde getrokken, vrouwe? Heeft het huis Stark zijn lot met dat van mijn broer verbonden, staan de zaken er zo voor?’

Die zal nimmer buigen, dacht ze, maar toch moest ze het proberen. Er stond te veel op het spel. ‘Mijn zoon heerst als Koning in het Noorden. Dat is de wil van onze heren en van het volk. Hij buigt de knie voor niemand, maar houdt zijn hand in vriendschap naar iedereen uitgestoken.’

‘Koningen hebben geen vrienden,’ zei Stannis botweg. ‘Alleen onderdanen en vijanden.’

‘En broers,’ riep een opgewekte stem achter haar. Toen Catelyn over haar schouder keek zag ze hoe heer Renlings hakkenei zich een weg tussen de boomstompen zocht. De jongste Baratheon zag er schitterend uit in zijn groenfluwelen wambuis en zijn satijnen, met eekhoornbont afgezette mantel. Rond zijn slapen rustte zijn kroon van gouden rozen met de hertenbok van jade op zijn voorhoofd, en zijn lange zwarte haar golfde eronderuit. Zijn zwaardriem was met scherpe, onregelmatige diamanten bezet en een ketting van goud en smaragd hing om zijn nek. Ook Renling had een vrouw gekozen om zijn banier te dragen, al hield Briënne haar gezicht en lichaam verborgen achter stalen platen die niets van haar sekse verrieden. Aan haar twaalf voet lange lans steigerde de gekroonde zwarte hertenbok op een gouden dundoek dat rimpelde in de zeewind. Zijn broer begroette hem kortaf. ‘Heer Renling.’

‘Koning Renling. Ben je het echt, Stannis?’

Stannis fronste zijn voorhoofd. ‘Wie anders?’

Renling haalde luchtig zijn schouders op. ‘Toen ik die standaard zag wist ik het niet zeker. Wiens banier is dat?’

‘De mijne.’

De in het rood geklede priesteres verhief haar stem. ‘De koning heeft het vurige hart van de Heer des Lichts als zijn wapenteken gekozen.’

Dat leek Renling te amuseren. ‘Dat lijkt me ook het beste. Als we allebei dezelfde banier voerden zou dat in de veldslag veel verwarring zaaien.’

Catelyn zei: ‘Laten we hopen dat er geen veldslag komt. We hebben een gemeenschappelijke vijand die ons allen wil vernietigen.’

Stannis bekeek haar met een strak gezicht. ‘De IJzeren Troon komt mij rechtens toe. Iedereen die dat ontkent is mijn vijand.’

‘Het hele rijk ontkent het, broerlief,’ zei Renling. ‘Oude mannen ontkennen het met hun laatste gereutel en ongeboren kinderen ontkennen het in de moederschoot. Ze ontkennen het in Dorne en ze ontkennen het op de Muur. Niemand wil jou als koning. Het spijt me.’

Stannis klemde zijn kaken opeen, zijn gezicht verkrampt. ‘Ik had gezworen nooit met jou te onderhandelen zolang je die verraderskroon droeg. Ik wou dat ik die gelofte gehouden had.’

‘Dit is dwaasheid,’ zei Catelyn op scherpe toon. ‘Heer Tywin zit met twintigduizend zwaarden in Harrenhal. De restanten van het leger van de Koningsmoordenaar hebben zich weer verzameld bij de Guldentand en in de schaduw van de Rots van Casterling wordt nog een krijgsmacht op de been gebracht. Cersei en haar zoon hebben Koningslanding en die dierbare IJzeren Troon van jullie in handen. Jullie noemen je allebei koning, maar het rijk bloedt, en niemand die één zwaard uitsteekt om het te verdedigen, behalve mijn zoon.’

Renling haalde zijn schouders op. ‘Uw zoon heeft een paar slagen gewonnen. Ik zal de oorlog winnen. Wacht maar tot ik met de Lannisters kan doen wat mij goeddunkt.’

‘Als je een voorstel hebt, doe dat dan,’ zei Stannis bruusk, ‘of ik vertrek nu.’

‘Goed dan,’ zei Renling. ‘Ik stel voor dat je afstijgt, voor mij neerknielt en mij trouw zweert.’

Stannis slikte met moeite zijn woede in. ‘Nooit.’

‘Robert heb je wel gediend, waarom mij dan niet?’

‘Robert was mijn oudere broer. Jij bent jonger dan ik.’

‘Jonger, dapperder en véél knapper om te zien…’

‘… en bovendien een dief en een usurpator.’

Renling haalde zijn schouders op. ‘De Targaryens noemden Robert ook een usurpator. Hij kon wel met die schande leven, schijnt het. Ik ook.’

Zo wordt het niets. ‘Luisteren jullie nu eens naar jezelf. Als jullie mijn zonen waren zou ik jullie met de koppen tegen elkaar slaan en jullie in een slaapkamer opsluiten totdat jullie je herinnerden dat jullie broers waren.’

Stannis keek haar fronsend aan. ‘U bent te aanmatigend, vrouwe Stark. Ik ben de rechtmatige koning, en uw zoon is niet minder een verrader als mijn broer hier. Zijn tijd komt ook nog.’

Het onverholen dreigement wakkerde haar woede aan. ‘U maakt een ander wel erg snel voor verrader en usurpator uit, maar bent u zelf een haar beter? U noemt uzelf de enige rechtmatige koning, maar ik meen te weten dat Robert twee zonen had. Volgens alle wetten van de Zeven Koninkrijken is prins Joffry zijn rechtmatige troonopvolger, en daarna prins Tommen… en zijn wij allemaal verraders, al hebben we nog zulke goede redenen.’

Renling lachte. ‘Vergeef het vrouwe Catelyn maar, Stannis. Ze is helemaal uit Stroomvliet gekomen, en dat is een heel eind te paard. Ik vrees dat ze jouw briefje nooit gezien heeft.’

‘Joffry is niet uit mijn broer gesproten,’ zei Stannis botweg. ‘En Tommen evenmin. Het zijn bastaarden. Het meisje ook. Alle drie gruwelen, uit incest geboren.’

Zelfs Cersei zal toch niet zo krankzinnig zijn geweest? Catelyn was sprakeloos.

‘Is dat geen fraai verhaal, vrouwe?’ vroeg Renling. ‘Ik was bij Hoornheuvel gelegerd toen heer Tarling zijn brief ontving, en ik moet zeggen dat ik hem adembenemend vond.’ Hij glimlachte tegen zijn broer. ‘Ik had nooit gedacht dat jij zo sluw kon zijn, Stannis. Was het maar waar, dan zou je inderdaad Roberts erfgenaam zijn.’

‘Was het maar waar? Maak je mij voor leugenaar uit?’

‘Kun je ook maar één woord van dat fabeltje bewijzen?’

Stannis knarsetandde.

Dit heeft Robert nooit geweten, dacht Catelyn, anders was Cersei binnen de kortste keren haar hoofd kwijtgeraakt. ‘Heer Stannis,’ vroeg ze, ‘als u wist dat de koningin zulke monsterlijke misdaden op haar geweten had, waarom hebt u daar dan over gezwegen?’

‘Dat heb ik niet gedaan,’ legde Stannis uit. ‘Ik heb Jon Arryn van mijn verdenkingen op de hoogte gesteld.’

‘Waarom niet uw eigen broer?’

‘Mijn broers houding tegenover mij is nooit meer dan plichtmatig geweest,’ zei Stannis. ‘Uit mijn mond hadden dergelijke aantijgingen kleinzielig en zelfzuchtig geklonken, een manier om de eerste plaats in de opvolging in te nemen. Ik dacht dat Robert eerder geneigd zou zijn te luisteren als de aanklacht van heer Arryn afkomstig was, die hij zeer toegenegen was.’

‘Aha,’ zei Renling. ‘Dus we hebben uitsluitend het woord van een dode.’

‘Denk je dat hij bij toeval is gestorven? Heb je oogkleppen op, dwaas?

Cersei heeft hem laten vergiftigen, uit angst dat hij haar zou ontmaskeren. Heer Jon had bepaalde bewijzen verzameld…’

‘… die ongetwijfeld samen met hem overleden zijn. Wat een pech.’

Catelyn doorzocht haar geheugen en paste de stukjes aan elkaar. ‘In een brief die ze naar Winterfel zond beschuldigde mijn zuster Lysa de koningin ervan dat zij haar echtgenoot had vermoord,’ gaf ze toe. ‘Later in het Adelaarsnest wierp ze Tyrion, de broer van de koningin, die moord voor de voeten.’

Stannis snoof. ‘Als je in een nest slangen trapt, maakt het dan uit door wie je het eerst gebeten wordt?’

‘Dat gepraat over slangen en incest is allemaal mooi en aardig, maar het verandert niets. Zelfs als jouw aanspraak beter zou zijn is mijn leger nog altijd groter, Stannis.’ Renlings hand gleed onder zijn mantel. Stannis zag het, en zijn hand ging meteen naar het gevest van zijn zwaard, maar voor hij zijn staal kon ontbloten had zijn broer… een perzik te voorschijn gehaald. ‘Wil jij er ook een, broer?’ vroeg Renling glimlachend. ‘Uit Hooggaarde. Ik zweer je dat je nog nooit zoiets zoets hebt geproefd.’ Hij nam een hap. Het sap liep uit zijn mondhoek.

‘Ik ben hier niet om fruit te eten,’ raasde Stannis.

‘Mijne heren!’ zei Catelyn. ‘Laten we de voorwaarden voor een bondgenootschap vaststellen en geen schimpscheuten uitwisselen.’

‘Het zou verboden moeten worden dat iemand weigert een perzik te proeven,’ zei Renling terwijl hij de pit wegwierp. ‘Misschien komt die kans nooit meer terug. Het leven is kort, Stannis. Denk aan de woorden van de Starks. De winter komt.’ Hij veegde met de rug van zijn hand zijn mond af.

‘Ik ben hier ook niet om me te laten bedreigen.’

‘Het was geen dreigement,’ beet Renling terug. ‘Als ik je bedreig, dan merk je dat wel. Eerlijk gezegd heb ik je nooit gemogen, Stannis, maar je bent en blijft mijn bloedverwant, en ik ben niet op je dood uit. Dus als je Stormeinde wilt, neem het dan aan als een broederlijk geschenk. Zoals Robert het eens aan mij schonk, geef ik het aan jou.’

‘Jij hebt het recht niet om het weg te geven. Het komt mij toe.’

Zuchtend keerde Renling zich half in het zadel om. ‘Wat moet ik met zo’n broer, Briënne? Hij wil mijn perzik niet, hij wil mijn slot niet, hij is zelfs van mijn bruiloft weggebleven…’

‘We weten allebei dat je bruiloft een farce was. Een jaar geleden was je aan het intrigeren om het meisje Roberts hoer te maken.’

‘Een jaar geleden was ik aan het intrigeren om het meisje Roberts koningin te maken,’ zei Renling, ‘maar wat doet het ertoe? Die ever kreeg Robert te pakken en ik kreeg Marjolij. Het zal je genoegen doen te horen dat ze als maagd bij me is gekomen.’

‘En in jouw bed zal ze waarschijnlijk zo sterven ook.’

‘O, ik reken erop dat ze me binnen een jaar een zoon baart. Zeg, hoeveel zonen heb jij ook alweer, Stannis? Dat is waar ook, niet één.’ Renling glimlachte onschuldig. ‘En wat je dochter betreft, dat begrijp ik best, hoor. Als mijn vrouw er net zo uitzag als die van jou zou ik haar ook door mijn zot laten gerieven.’

‘Genoeg!’ brulde Stannis. ‘Ik laat me niet openlijk bespotten, hoor je dat? Dit neem ik niet!’ Hij ruktte zijn zwaard uit de schede. Het staal glansde merkwaardig fel in het fletse zonlicht, nu rood, dan geel, dan weer schitterend wit. De lucht eromheen leek te zinderen als van de hitte. Catelyns paard hinnikte en deinsde achteruit, maar Briënne ging tussen de broers in staan, haar eigen zwaard in de hand. ‘Steek uw staal op!’ riep ze tegen Stannis.

Cersei Lannister lacht zich een ongeluk, dacht Catelyn vermoeid. Stannis wees met zijn blinkende zwaard naar zijn broer. ‘Ik ben niet zonder genade,’ donderde hij die berucht was om zijn genadeloosheid.

‘Ook wens ik Lichtbrenger niet te bezoedelen met het bloed van mijn broeder. Omwille van de moeder die ons beiden heeft gebaard geef ik je deze ene nacht om je op je dwaasheid te bezinnen, Renling. Haal je banieren neer en kom voor het ochtendgloren bij me, en ik schenk je Stormeinde en je vroegere zetel in de raad en benoem je zelfs tot mijn erfgenaam totdat mij een zoon wordt geboren. Zo niet, dan zal ik je vernietigen.’

Renling lachte. ‘Je hebt een fraai zwaard, Stannis, dat moet ik toegeven, maar ik vrees dat die gloed je ogen bederft. Kijk eens naar de overkant van dat veld, broer. Zie je al die banieren?’

‘Denk je dat je koning wordt met behulp van wat rollen stof?’

‘Ik word koning met behulp van de zwaarden van Tyrel. Met de hulp van Rowin, Tarling en Caron, van bijlen, knotsen en strijdhamers, de pijlen van Tarth en de lansen van Koproos, met de hulp van Graftweg, Caay, Muildoor, Estermont, Selmy, Hoogtoren, Eikhart, Kraan, Caswel, Zwartebalk, Morrigen, Bijenburg, Schermer, Valuw, Voeteling… zelfs het huis Florens, de broers en ooms van je eigen echtgenote. Met hun hulp word ik koning. De hele zuidelijke ridderschap volgt mij, en dat is nog maar het kleinste deel van mijn krijgsmacht. Mijn voetvolk komt daar achteraan, honderdduizend zwaarden, speren en pieken. En jij wilt me vernietigen! Waarmee dan wel? Met dat onbetekenende gepeupel dat ik daar op een kluitje onder aan de slotmuren zie? Als het er vijfduizend zijn is dat veel. Kabeljauwheren, uienridders en huurlingen. De helft loopt waarschijnlijk al voor het begin van de veldslag naar mij over. Volgens mijn verkenners heb je minder dan vierhonderd man ruiterij… vrij ruiters in verhard leer die geen moment zullen standhouden tegen geharnaste lansdragers. Het zal me een zorg zijn of je jezelf als een doorgewinterd krijgsman beschouwt, Stannis, maar die krijgsmacht van jou overleeft de eerste charge van mijn voorhoede niet eens.’

‘We zullen zien, broer.’ Toen Stannis zijn zwaard in de schede liet glijden leek de wereld iets minder licht te worden. ‘Zodra de ochtend gloort zullen we nog wel zien.’

‘Ik hoop dat je nieuwe god barmhartig is, broer.’

Stannis snoof en galoppeerde er vol verachting vandoor. De rode priesteres bleef nog even achter. ‘Overpeins liever uw eigen zonden, heer Renling,’ zei ze terwijl ze haar paard wendde.

Catelyn en heer Renling keerden samen naar het kamp terug, waar zijn duizenden en haar luttele mannen hun terugkeer afwachtten. ‘Dat was vermakelijk, zij het dat het weinig opleverde,’ merkte hij op. ‘Ik vraag me af hoe ik aan zo’n zwaard moet komen. Ach, Loras geeft het me na de slag vast wel cadeau. Triest dat het zover moet komen.’

‘U houdt er een opgewekte manier van treuren op na,’ zei Catelyn. Haar bedroefdheid was ongeveinsd.

‘O ja?’ Renling haalde zijn schouders op. ‘Het zij zo. Stannis is nooit mijn dierbaarste broer geweest, moet ik bekennen. Gelooft u dat dat verhaal van hem waar is? Als Joffry door de Koningsmoordenaar is verwekt…’

‘… is uw broer de rechtmatige troonopvolger.’

‘Bij leven en welzijn wel,’ gaf Renling toe. ‘Al is het een dwaze wet, vindt u ook niet? Waarom de oudste zoon, en niet de geschiktste? Die kroon past mij zoals hij Robert nimmer heeft gepast en ook Stannis nimmer zou passen. In mij schuilt een groot koning, krachtdadig maar mild, verstandig, rechtvaardig, toegewijd, trouw aan mijn vrienden en de schrik van mijn vijanden, maar tot vergeving in staat, geduldig…’

‘… nederig?’ opperde Catelyn.

Renling lachte. ‘U gunt een koning toch wel een paar zwakheden?’

Catelyn voelde zich doodmoe. Het was allemaal voor niets geweest. De gebroeders Baratheon zouden elkaar in bloed smoren, haar zoon zou alleen staan tegenover de Lannisters, en niets wat zij zou zeggen of doen kon daar iets aan veranderen. Hoog tijd dat ik naar Stroomvliet terugga om mijn vaders ogen te sluiten, dacht ze. Dat kan ik in ieder geval nog doen. Ik mag dan een armzalig afgezant zijn, maar goden sta me bij, rouwen kan ik als de beste.

Hun kamp was gunstig gesitueerd op een lage, stenige heuvelkam die van noord naar zuid liep. Het was veel ordelijker dan het breed uitwaaierende kampement bij de Mander, al was dat vier keer zo groot geweest. Toen hij van zijn broers aanval op Stormeinde had vernomen had Renling zijn strijdkrachten opgesplitst, ongeveer zoals Robb bij de Tweeling had gedaan. Zijn enorme infanterie had hij bij zijn jonge koningin achtergelaten, bij Bitterbrug: wagens, karren, trekdieren en al die logge belegeringswerktuigen, terwijl Renling zelf met zijn ridders en vrijruiters snel naar het oosten was opgerukt. Hoezeer leek hij ook daarin op zijn broer Robert… alleen had Robert altijd Eddard Stark gehad om zijn driestheid te temperen met behoedzaamheid. Ned zou Robert ongetwijfeld hebben kunnen overhalen al zijn strijdkrachten mee te nemen om Stannis te omsingelen en zo de belegeraars te belegeren. Van die mogelijkheid had Renling zichzelf beroofd door overhaast op te rukken om de strijd met zijn broer aan te binden. Hij had zich ver voor zijn aanvoerlijnen uit begeven, en mét al zijn wagens, muilezels en ossen zijn proviand en andere voorraden dagen achter zich gelaten. Hij móést nu snel slag leveren, of omkomen van de honger. Catelyn zond Hal Mollen weg om voor hun paarden te zorgen terwijl zij met Renling terugging naar het koninklijke paviljoen midden in het kamp. Achter de groenzijden wanden wachtten zijn aanvoerders en baanderheren op het verslag van de onderhandelingen. ‘Mijn broer is nog precies dezelfde,’ meldde hun jonge koning terwijl Briënne zijn mantel losgespte en de kroon van goud en jade van zijn hoofd lichtte. ‘Hoofsheid en kastelen bevredigen hem niet, hij wil bloed zien. Welnu, ik ben van plan zijn wens te vervullen.’

‘Uwe Genade, ik zie de noodzaak van een veldslag niet in,’ merkte heer Mathis Rowin op. ‘Het slot is sterk bezet en goed bevoorraad, ser Cortijn Koproos is een ervaren bevelhebber en de katapult die een bres kan slaan in de muren van Stormeinde moet nog gebouwd worden. Laat heer Stannis het gerust belegeren. Hij zal er geen plezier aan beleven, en terwijl hij hier vruchteloos kou en honger lijdt nemen wij Koningslanding in.’

‘Zodat de mensen zullen zeggen dat ik mij niet met Stannis durfde meten?’

‘Alleen een dwaas zal dat zeggen,’ wierp heer Mathis tegen. Renling keek de anderen aan. ‘Wat zegt u?’

‘Ik zeg dat Stannis een gevaar voor u is,’ verklaarde heer Randyl Tarling. ‘Laat hem ongemoeid en hij zal alleen maar sterker worden, terwijl u door strijd te leveren aan kracht inboet. De Lannisters zijn echt niet in één dag verslagen. Tegen de tijd dat u met hen afgerekend hebt is heer Stannis misschien net zo sterk als u… of nog sterker.’

Anderen betuigden in koor hun bijval. De koning keek verheugd.

‘Dan vechten we.’

Ik heb Robb beschaamd, zoals ik Ned heb beschaamd, dacht Catelyn. ‘Heer,’ kondigde ze aan. ‘Als u vastbesloten bent tot de slag heb ik hier niets meer te zoeken. Ik vraag u om verlof naar Stroomvliet te mogen terugkeren.’

‘Dat krijgt u niet.’ Renling ging op een vouwstoel zitten. Ze verstijfde. ‘Ik had gehoopt u te helpen om vrede te sluiten, heer. Ik help u niet met oorlogvoeren.’

Renling haalde zijn schouders op. ‘Ik wed dat we het zonder die vijfentwintig man van u ook wel redden, vrouwe. U hoeft niet mee te vechten, alleen maar toe te kijken.’

‘Ik was erbij in het Fluisterwoud, heer, en daar heb ik genoeg gruwelen gezien. Ik ben hier als afgezant gekomen…’

‘En als zodanig zult u vertrekken,’ zei Renling, ‘maar wijzer dan u gekomen bent. U zult met eigen ogen zien hoe het rebellen vergaat, zodat uw zoon het uit uw eigen mond kan horen. We zullen goed voor uw veiligheid zorgen, weest u maar niet bang.’ Hij keerde haar de rug toe om de taken te verdelen. ‘Heer Mathis, u leidt het centrum van mijn hoofdmacht. Brys, u krijgt de linkervleugel. Ik neem de rechter. Heer Estermont, u voert het bevel over mijn reserve.’

‘Ik zal Uwe Genade niet beschamen,’ antwoordde heer Estermont. Heer Mathis Rowin nam het woord. ‘Wie krijgt de voorhoede?’

‘Uwe Genade,’ zei ser Jon Graftweg, ‘ik smeek u, die eer aan mij te gunnen.’

‘Je smeekt maar een eind weg,’ zei heer Guiard de Groene, ‘maar het toebrengen van de eerste klap komt een van de zeven toe.’

‘Een aanval op een schildmuur vergt meer dan een fraaie mantel,’

verklaarde Randyl Tarling. ‘Ik voerde Hamer Tyrels voorhoede al aan toen jij nog aan de moederborst hing, Guiard.’

Lawaai vulde het paviljoen toen anderen luidkeels op hun rechten wezen. Zomerridders, dacht Catelyn. Renling hief een hand op. ‘Genoeg, heren. Als ik een tiental voorhoedes had kreeg u er allemaal een, maar de grootste roem komt de grootste ridder toe. Ser Loras zal de eerste klap toebrengen.’

‘Met vreugde in het hart, Uwe Genade.’ De Bloemenridder knielde voor de koning. ‘Schenk mij uw zegen, en een ridder om met uw banier aan mijn zij te rijden. Laat de hertenbok en de roos zij aan zij ten strijde trekken.’

Renling keek om zich heen. ‘Briënne.’

‘Uwe Genade?’ Ze droeg nog steeds haar blauwe staal, al had ze haar helm afgezet. Het was warm in de overvolle tent, en haar steile gele haar zat tegen haar brede, onaantrekkelijke gezicht geplakt. ‘Mijn plaats is naast u. Ik ben uw gezworen schild…’

‘Een van de zeven,’ bracht de koning haar in herinnering. ‘Wees maar niet bang, vier van je gezellen zullen naast mij strijden.’

Briënne viel op haar knieën. ‘Als ik dan van u moet scheiden, Uwe Genade, gun mij dan de eer u voor de veldslag te bewapenen.’

Achter zich hoorde Catelyn iemand gniffelen. Ze is verliefd op hem, het arme kind, dacht ze treurig. Ze is bereid voor schildknaap voor hem te spelen, alleen maar om hem te kunnen aanraken, en het kan haar niet schelen dat ze haar voor gek verslijten.

‘Toegestaan,’ zei Renling. ‘En nu wil ik alleen zijn. Zelfs een koning heeft rust nodig voor de slag.’

‘Heer,’ zei Catelyn, ‘in het laatste dorpje waar we doorheen zijn gekomen was een kleine sept. Als u mij niet naar Stroomvliet wilt laten terugkeren, geeft u mij dan verlof om daar te gaan bidden.’

‘Zoals u wenst. Ser Robar, beschermt u vrouwe Stark tijdens haar bezoek aan die sept… maar zorg dat ze met het aanbreken van de dag bij ons terug is.’

‘U zou er zelf ook goed aan doen om te bidden,’ voegde Catelyn eraan toe.

‘Om de overwinning?’

‘Om wijsheid.’

Renling lachte. ‘Loras, wil jij hier blijven om me te helpen met bidden? Ik heb het al zo lang niet gedaan dat ik niet meer weet hoe het moet. Wat de overigen van u betreft, ik wil dat iedereen met het ochtendkrieken zijn positie heeft ingenomen, bewapend, geharnast en te paard. We zullen Stannis een dageraad bezorgen die hij niet licht zal vergeten.’

De schemering daalde al toen Catelyn het paviljoen verliet. Ser Robar Roys voegde zich bij haar. Ze kende hem oppervlakkig: een zoon van Bronzen Yan, op een ruige manier aantrekkelijk, een toernooiheld met een zekere reputatie. Renling had hem van een regenboogmantel en een bloedrood harnas voorzien en hem tot een van zijn zeven benoemd.

‘U bent ver van de Vallei, ser,’ zei ze tegen hem.

‘En u ver van Winterfel, vrouwe.’

‘Ik weet wat mij hierheen heeft gevoerd, maar wat is de reden van uw aanwezigheid? Dit is net zomin uw strijd als de mijne.’

‘Ik heb deze strijd tot de mijne gemaakt toen ik Renling als mijn koning koos.’

‘Die van Roys zijn baandermannen van het huis Arryn.’

‘Mijn vader is een vazal van vrouwe Lysa, net als zijn erfgenaam. Een tweede zoon moet roem zien te verwerven waar hij kan.’ Ser Robar schokschouderde. ‘Een man krijgt op den duur genoeg van toernooien.’

Hij kon niet ouder dan eenentwintig zijn, dacht Catelyn, even oud als zijn koning… maar haar koning, haar Robb, bezat met zijn vijftien jaar meer wijsheid dan deze jongeling ooit had opgedaan. Of dat hoopte ze althans vurig. In Catelyns hoekje van het kamp was Schad bezig peen in een ketel te snipperen. Hal Mollen zat te dobbelen met drie mannen van Winterfel en Lucas Zwartewoud sleep zijn dolk. ‘Vrouwe Stark,’ zei Lucas toen hij haar zag. ‘Mollen zegt dat de veldslag morgenvroeg losbarst.’

‘Dat heeft hij bij het rechte eind,’ antwoordde ze. En loslippig is hij kennelijk ook.

‘En wat doen wij… vechten of vluchten?’

‘Bidden, Lucas,’ antwoordde ze. ‘Wij bidden.’

Загрузка...