Daenerys

De draperieën sloten wel het stof en straatlawaai buiten, maar de teleurstelling konden ze niet buitensluiten. Vermoeid klom Dany naar binnen, blij aan die zee van Quarthijnse blikken te kunnen ontsnappen. ‘Maak plaats,’ riep Jhogo de menigte toe vanaf zijn paard, terwijl hij zijn zweep liet knallen, ‘maak plaats, maak plaats voor de Moeder van Draken.’

Geleund tegen de koele satijnen kussens schonk Xaro Xhoan Daxos twee eendere kelken van jade en goud vol met robijnrode wijn. Ondanks het deinen van de palankijn waren zijn handen volkomen vast.

‘Op uw gezicht staat diepe droefenis te lezen, mijn licht der liefde.’ Hij bood haar een kelk aan. ‘Is het smart om een vervlogen droom?’

‘De droom is opgeschort, meer niet.’ Dany’s strakke zilveren kraag schuurde tegen haar hals. Ze maakte hem los en smeet hem opzij. In de kraag was een betoverde amethyst gevat die haar tegen alle vergif zou beschermen, had Xaro gezworen. De Zuivergeborenen waren er berucht om dat ze iedereen die ze gevaarlijk achtten vergiftigde wijn schonken, maar ze hadden Dany zelfs geen beker water aangeboden. Ze beschouwden me niet eens als een koningin, dacht ze verbitterd. Ik was goed voor een middagje amusement, een paardenmeisje dat er een raar huisdier op nahoudt. Meer niet.

Rhaegal siste en boorde een rij scherpe zwarte klauwen in haar naakte schouder toen Dany een hand naar de wijn uitstak. Ze verbeet zich en verplaatste hem naar haar andere schouder, waar hij in haar japon in plaats van in haar vel kon klauwen. Ze was naar de Quarthijnse mode gekleed. Xaro had haar gewaarschuwd dat de Getroonden nooit naar een Dothraki zouden luisteren, dus had ze ervoor gezorgd in golvend groen brokaat voor hen te treden, één borst ontbloot, de voeten met zilveren sandalen geschoeid en een gordel van zwarte en witte parels rond haar middel. Gezien de hulp die ze me boden had ik net zo goed naakt kunnen komen. Misschien had ik dat wel moeten doen. Ze nam een diepe teug. De wijn smaakte naar fruit en warme zomerdagen. Als nazaten van de oude koningen en koninginnen van Quarth voerden de Zuivergeborenen het bevel over de Burgerwacht en de vloot fraaie galeien die de zeestraten beheersten. Daenerys Targaryen had die vloot willen hebben, of althans een deel ervan, en ook een aantal soldaten. Ze had het traditionele offer in de Tempel der Herinnering gebracht, de Hoeder van de Lange Lijst de traditionele steekpenningen gegeven, de Deuropener de traditionele dadelpruim overhandigd en ten slotte de traditionele blauwzijden slof j es ontvangen waarmee ze naar de Zaal der Duizend Tronen was ontboden.

De Zuivergeborenen hadden haar smeekbeden aangehoord in de houten zetels van hun voorvaderen. Die liepen in halvemaanvormige rijen vanaf de marmeren vloer omhoog naar een koepelgewelf, beschilderd met scènes uit de vergane glorie van Quarth. De zetels waren enorm groot, grillig gebeeldhouwd, met fonkelend goudsmeedwerk versierd en met amber, onyx, lapis en jade ingelegd. Ze waren stuk voor stuk verschillend en staken elkaar allemaal in fabelachtigheid naar de kroon. Maar de mannen die erop zaten, zagen er zo lusteloos en levensmoe uit dat ze wel leken te slapen. Ze luisterden wel maar boorden niet, of het raakte hun niet, dacht ze. Het zijn inderdaad melkmensen. Ze zijn geen moment van plan geweest me te helpen. Ze kwamen uit nieuwsgierigheid. Ze kwamen uit verveling, en de draak op mijn schouder interesseerde hun meer dan ik.

‘Vertel me wat de Zuivergeborenen zeiden,’ drong Xaro Xhoan Daxos aan. ‘Vertel me wat ze zeiden, dat de koningin van mijn hart zo heeft bedroefd.’

‘Ze zeiden nee.’ De wijn smaakte naar granaatappels en warme zomerdagen. ‘Ze deden het hoffelijk, dat wel, maar ondanks al die mooie woorden was en bleef het nee.’

‘Hebt u hen gevleid?’

‘Schaamteloos.’

‘Hebt u tranen gestort?’

‘Het bloed van de draak vergiet geen tranen,’ zei ze geprikkeld. Xaro zuchtte. ‘Dat had u wel moeten doen.’ De Quarthijnen huilden vaak en vlot. Dat gold als een teken van beschaving. ‘Wat zeiden de mannen die we hadden omgekocht?’

‘Mathos zei niets. Wendello prees mijn manier van spreken. De Exquisiet wees me af, net als de anderen, maar na afloop huilde hij.’

‘Helaas, dat Quarth zo trouweloos moet zijn.’ Xaro behoorde zelf niet tot de Zuivergeborenen, maar hij had haar verteld wie ze moest omkopen en hoeveel ze moest bieden. ‘Ween, ween om de verraderlijkheid der mensen.’

Dany vond haar goud méér het bewenen waard. Met het goud dat ze Mathos Mallarawan, Wendello Qar Deeth en Egon Emeros de Exquisiet had toegestopt had ze een schip kunnen kopen of twintig huurlingen kunnen betalen. ‘Gesteld dat ik ser Jonah stuurde om mijn geschenken terug te eisen?’

‘Gesteld dat er ’s nachts een Spijtige Man mijn paleis betrad om u in uw slaap te vermoorden?’ zei Xaro. De Spijtige Mannen waren een oeroud, gewijd assassijnengilde, zo geheten omdat ze hun slachtoffers altijd ‘Het spijt me zo’ toefluisterden voor ze hen vermoordden. Als de Quarthijnen iets waren, dan was het wel beleefd. ‘Terecht zegt men dat het gemakkelijker is de Stenen Koe van Faros te melken dan goud uit de Zuivergeborenen te persen.’

Dany wist niet waar Faros was, maar zij had de indruk dat Qarth vol stenen koeien zat. De koopmansvorsten, immens rijk geworden van de overzeese handel, waren in drie rivaliserende facties verdeeld: het Aloude Gilde der Kruiders, de Toermalijnen Broederschap en de Dertien, waartoe Xaro behoorde. Elk streed met de anderen om de overhand te krijgen en alle drie wedijverden ze eindeloos met de Zuivergeborenen. En op hen allen rustte het broeierig oog der heksenmeesters met hun blauwe lippen en huiveringwekkende krachten, zelden gezien maar zeer gevreesd.

Zonder Xaro was ze verloren geweest. Het goud dat ze had verspild om de deuren tot de Zaal der Duizend Tronen te openen was grotendeels te danken aan de vrijgevigheid en het scherpe brein van de koopman. Toen het gerucht over levende draken zich in het oosten had verspreid waren er steeds meer zoekers komen kijken of het verhaal waar was, en Xaro Xhoan Daxos had ervoor gezorgd dat iedereen van hoog tot laag de Moeder van Draken enigerlei vorm van vergoeding bood. Het stroompje dat hij op gang bracht zwol algauw tot een rivier aan. Handelskapiteins brachten kant uit Myr, kisten saffraan uit Yi Ti en amber en drakenglas uit Asshai mee. Kooplieden boden geldbuidels aan, zilversmeden ringen en kettingen. Fluitspelers floten voor haar, duikelaars duikelden en goochelaars goochelden, terwijl ververs haar hulden in kleuren waarvan ze het bestaan nooit had vermoed. Een paar Jogos Nhai brachten haar een van hun gestreepte zorza’s, zwart-wit en vurig. Een weduwe kwam aan met het gedroogde lijk van haar echtgenoot, bedekt met een korst van verzilverde bladeren. Aan zulke stoffelijke resten werd een grote kracht toegeschreven, vooral als de overledene, zoals deze, een tovenaar was geweest. En de Toermalijnen Broederschap drong haar een kroon in de vorm van een driekoppige draak op, zijn kronkelende lijf van geel goud, zijn vleugels van zilver, zijn koppen van jade, ivoor en onyx.

De kroon was het enige dat ze hield. De rest verkocht ze om de rijkdom te vergaren die ze aan de Zuivergeborenen had verspild. Xaro had de kroon ook willen verkopen — de Dertien zouden haar een veel mooiere bezorgen, zwoer hij — maar dat had Dany niet toegestaan. ‘Viserys verkocht mijn moeders kroon en werd voor bedelaar uitgemaakt. Ik houd deze kroon, zodat ik koningin genoemd zal worden.’ En aldus geschiedde, al was het ding zo zwaar dat ze er pijn in haar nek van kreeg. Maar zelfs met een kroon blijf ik een bedelares, dacht Dany. De schitterendste ter wereld, dat wel, maar niettemin: een bedelares. Dat vond ze vreselijk, net als haar broer dat gedaan moest hebben. Jarenlang op de loop van de ene stad naar de andere, de messen van de Usurpator steeds één stapje voor, archons, vorsten en magisters om hulp smeken, je brood verdienen met vleierij. Hij moet beseft hebben hoezeer ze de spot met hem dreven. Niet zo verwonderlijk dat hij boos en verbitterd is geworden. Uiteindelijk was hij er gek van geworden. En dat word ik ook, als ik niet oppas. Ergens wilde ze niets liever dan met haar volk naar Vaes Tolorro terugkeren en die dode stad tot bloei brengen. Nee, dat zou een nederlaag zijn. Ik heb iets dat Viserys nooit heeft gehad. Ik heb de draken. De draken maken alle verschil van de wereld. Ze streelde Rhaegal. De groene draak zette zijn tanden in de muis van haar hand, kort maar hard. Buiten mompelde, zoemde en zinderde de grote stad, en al die ontelbare stemmen vervloeiden tot één gestage ondertoon, als het ruisen van de zee. ‘Maak plaats, melkmensen, maak plaats voor de Moeder van Draken,’ riep Jhogo, en de Quarthijnen gingen opzij, al had dat misschien meer met de ossen te maken dan met zijn stem. Tussen de deinende draperieën door ving Dany soms een glimp van hem op, gezeten op zijn grauwe hengst. Zo nu en dan gaf hij een van de ossen een tikje met de zweep met het zilveren handvat die zij hem had gegeven. Aggo schermde haar andere kant af, terwijl Rakharo achteraan de stoet reed en de gezichten in de menigte op enig teken van gevaar afzocht. Ser Jorah had ze vandaag thuisgelaten om haar andere draken te bewaken. De verbannen ridder was van meet af aan tegen deze dwaze onderneming gekant geweest. Hij wantrouwt iedereen, peinsde ze, en misschien met reden.

Toen Dany haar kelk hief om te drinken snoof Rhaegal aan de wijn en trok sissend zijn kop terug. ‘Uw draak heeft een goede neus.’ Xaro veegde zijn lippen af. ‘Dit is doodgewone wijn. Men zegt dat aan de overzijde van de zee van Jade een kostelijke wijnsoort wordt gemaakt, zo voortreffelijk dat al na één enkele slok alle andere wijnen naar azijn smaken. Laten we daar in mijn plezierbark naar op zoek gaan, u en ik.’

‘Het Prieel brengt de beste wijn ter wereld voort,’ verklaarde Dany. Ze herinnerde zich dat heer Roodweyn voor haar vader tegen de Usurpator had gevochten, een van de weinigen die tot het einde toe trouw waren gebleven. ZOM hij ook voor mij vechten? Na al die jaren was dat absoluut niet te zeggen. ‘Kom met mij mee naar het Prieel, Xaro, en u zult de meest uitgelezen wijnen drinken die u ooit hebt geproefd. Maar dan moeten we wel in een oorlogsschip gaan, niet in een plezierbark.’

‘Ik heb geen oorlogsschepen. Oorlog is slecht voor de handel. Ik heb u al menigmaal gezegd dat Xaro Xhoan Daxos een man van de vrede is.

Xaro Xhoan Daxo is een man van het goud, dacht ze, en met goud kan ik alle schepen en zwaarden kopen die ik nodig heb. ‘Ik vraag u niet om het zwaard op te nemen, alleen om mij uw schepen te lenen.’

Hij glimlachte bescheiden. ‘Ik bezit enkele handelsschepen, dat is zo. Wie zal zeggen hoeveel? Misschien vergaat er op dit moment wel een in een stormachtige uithoek van de Zomerzee. Op de dag van morgen valt een tweede aan zeerovers ten prooi. De dag daarop zal misschien een van mijn kapiteins de rijkdom in zijn ruim bezien en denken: dit alles zou mij moeten toebehoren. Dat zijn de risico’s van de handel. Sterker nog, hoe langer wij praten, hoe minder schepen ik vermoedelijk heb. Ik word elk ogenblik armer.’

‘Geeft u mij schepen, dan maak ik u weer rijk.’

‘Trouw mij, schenk mij licht, en bevaar het schip van mijn hart. Als ik aan uw schoonheid denk kan ik ’s nachts de slaap niet vatten.’

Dany glimlachte. Xaro’s bloemrijke liefdesbetuigingen vermaakten haar, maar zijn gedrag was in tegenspraak met zijn woorden. Waar ser Jorah zijn ogen nauwelijks van haar ontblote borst had kunnen afwenden toen hij haar in de palankijn hielp, keurde Xaro die nauwelijks een blik waardig, zelfs niet in deze besloten ruimte. Ook had ze de mooie jongens gezien met wie de koopmansvorst zich had omringd, en die in flinterdunne zijde door zijn paleiszalen huppelden. ‘Uw tong is zoet, Xaro, maar in uw woorden klinkt opnieuw een nee door.’

‘Die IJzeren Troon waarover u spreekt klinkt monsterlijk koud en hard. De gedachte dat scherpe weerhaken uw zachte huid openrijten is mij onverdraaglijk.’ De juwelen in Xaro’s neus gaven hem de aanblik van een uitheemse, glinsterende vogel. Zijn lange, elegante vingers maakten een wegwerpgebaar. ‘Laat dit hier uw koninkrijk zijn, meest verfijnde aller koninginnen, en laat mij uw koning zijn. Indien u dat wenst schenk ik u een gouden troon. Zodra Quarth u gaat vervelen kunnen wij een rondreis door Yi Ti maken en de dromerige stad der dichters zoeken om uit de schedel van een dode van de wijn der wijsheid te nippen.’

‘Ik ben van plan naar Westeros te varen en uit de schedel van de Usurpator de wijn der wrake te drinken.’ Ze krabde Rhaegal onder een oog, en even spreidde hij zijn jadegroene vleugels en bracht beweging in de bewegingloze lucht in de palankijn.

Langs de wang van Xaro Xhoan Daxos biggelde één volmaakte traan.

‘Kan niets u dan van deze waanzin afbrengen?’

‘Niets,’ zei ze, en ze wenste dat ze net zo overtuigd was als ze klonk.

‘Als elk van de Dertien mij tien schepen zou lenen…’

‘Dan had u honderddertig schepen, maar niemand om ze te bemannen. De rechtvaardigheid van uw zaak zegt het gewone volk van Quarth niets. Wat interesseert het mijn zeelui wie er op de troon van een of ander koninkrijk aan de rand van de wereld zit?’

‘Ik zal voor hun interesse betalen.’

‘Met welk geld, lieflijke ster van mijn hemel?’

‘Met het goud dat de zoekers meebrengen.’

‘Dat is mogelijk,’ gaf Xaro toe, ‘maar zoveel interesse is een kostbare zaak. U zult hun veel meer moeten betalen dan ik, en heel Quarth lacht al om mijn ruïneuze vrijgevigheid.’

‘Als de Dertien me niet willen helpen kan ik misschien het Gilde der Kruiders of de Toermalijnen Broederschap benaderen?’

Xaro haalde loom zijn schouders op. ‘Van hen zult u niets dan vleierij en leugens horen. De Kruiders zijn veinzers en pochers en de Broederschap zit vol piraten.’

‘Dan moet ik Pyat Pree gehoor geven en naar de heksenmeesters gaan.’

De koopmansvorst ging abrupt overeind zitten. ‘Pyat Pree heeft blauwe lippen, en het is een waar woord dat blauwe lippen slechts leugens verkondigen. Heksenmeesters zijn bittere lieden die stof eten en schaduwen drinken. Zij zullen u niets geven. Zij hebben niets te geven.’

‘Ik zou geen tovenarij hoeven inroepen als mijn vriend Xaro Xhoan Daxos mij gaf wat ik vroeg.’

‘Ik heb u mijn huis en hart gegeven, betekent dat niets voor u? Ik heb u parfum en granaatapels gegeven, buitelende aapjes en sissende slangen, boekrollen uit het vergane Valyria, het hoofd van een afgod en de voet van een slang. Ik heb u deze palankijn van ebbenhout en goud geschonken en een bijpassend stel ossen om hem te dragen, de een wit als ivoor, de ander zwart als git, met horens, bezet met juwelen.’

‘Ja,’ zei Dany. ‘Maar ik vroeg om schepen en soldaten.’

‘Heb ik u geen leger gegeven, lieflijkste aller vrouwen? Duizend ridders, ieder in blinkende wapenrusting.’

Het leger was van zilver en goud, de ridders waren van jade, beryl, onyx en toermalijn, amber, opaal en amethist, allemaal zo groot als haar pink. ‘Duizend fraaie ridders,’ zei ze, ‘maar niet van het soort dat mijn vijanden duchten. En mijn ossen kunnen me niet over het water dragen. Ik… Waarom stoppen we?’ De ossen waren veel langzamer gaan lopen.

‘Khaleesi,’ riep Aggo door de draperieën toen de palankijn met een ruk tot stilstand kwam. Dany rolde op een elleboog om naar buiten te leunen. Ze bevonden zich aan de rand van de bazaar en hun weg werd versperd door een dichte muur van mensen. ‘Waar kijken ze naar?’

Jhogo kwam terugrijden. ‘Een vuurmagiër, khaleesi.’

‘Dat wil ik zien.’

‘Dan zult u het zien.’ De Dothraki stak een hand omlaag. Toen ze die greep, trok hij haar op zijn paard en zette haar voor zich, zodat ze over de hoofden van de menigte kon kijken. De vuurmagiër had een ladder in de lucht te voorschijn getoverd, een knetterende oranje ladder van kronkelende vlammen die zonder steun vanaf de grond van de bazar omhoogrees en tot aan het latwerk van de hoge zoldering reikte. De meeste toeschouwers waren niet uit de stad afkomstig, merkte ze. Ze zag opvarenden van handelsschepen, kooplieden die per karavaan waren gekomen, bestofte mannen uit de rode woestenij, rondtrekkende soldaten, handwerkslieden en slavenhandelaars. Jhogo schoof een hand om haar middel en boog zich naar haar toe. ‘De melkmensen mijden hem. Khaleesi, ziet u het meisje met die vilthoed? Daar, achter die dikke priester. Dat is een…’

‘… beurzensnijdster,’ voltooide Dany. Zij was geen in de watten gelegde jonkvrouw die blind was voor zulke dingen. In de jaren dat ze met haar broer voor de huurmoordenaars van de Usurpator op de vlucht was geweest, had ze in de straten van de Vrijsteden beurzensnijders in overvloed gezien.

De magiër stond te gesticuleren en stuwde de vlammen met brede armgebaren steeds hoger op. Terwijl de toeschouwers met gerekte hals omhoogstaarden wurmden de beurzensnijders zich door het gedrang met kleine mesjes in de holte van hun hand. Met één hand maakten ze de welgestelden een geldbeurs armer terwijl ze met de andere omhoogwezen. Toen de vurige ladder veertig voet hoog was sprong de magiër naar voren en klom erin. Hand voor hand klauterde hij als een aap zo snel naar boven. Elke sport die hij aanraakte loste onder hem op en liet slechts een sliertje zilveren rook achter. Toen hij de top bereikte was de ladder weg, en hij ook.

‘Een goeie truc,’ verklaarde Jhogo vol bewondering.

‘Geen truc,’ zei een vrouw in de gewone spreektaal.

Dany had Quaith niet gezien in de menigte, maar daar stond ze, en haar ogen glansden vochtig achter het onverbiddelijke rode lakmasker.

‘Wat bedoelt u, vrouwe?’

‘Een halfjaar geleden was die man nauwelijks in staat vuur uit drakenglas op te wekken. Hij kende wat kleine kunstjes met poeders en wildvuur, net genoeg om een menigte in de ban te houden terwijl zijn beurzensnijders hun werk deden. Hij kon over hete kolen lopen en in de lucht brandende rozen laten bloeien, maar hij hoefde het niet te wagen de vurige ladder te beklimmen, evenmin als een gewone visser mag hopen een kraak in zijn netten te vinden.’

Dany keek naar de plaats waar de ladder had gestaan; ze was niet op haar gemak. Zelfs de rook was nu verdwenen, de menigte verspreidde zich en iedereen wijdde zich weer aan zijn eigen zaken. Nog even, en heel wat mensen zouden ontdekken dat hun beurs plat en leeg was. ‘En nu?’

‘En nu nemen zijn krachten toe, khaleesi. En dat komt door u.’

‘Door mij?’ Ze lachte. ‘Hoe dan?’

De vrouw kwam dichterbij en legde twee vingers op Dany’s pols. ‘U bent de Moeder van Draken, nietwaar?’

‘Dat is ze, en geen schaduwgebroed mag haar aanraken.’ Met het handvat van zijn zweep schoof Jhogo de vingers van Quaith weg. De vrouw deed een stap naar achteren. ‘Verlaat deze stad spoedig, Daenerys Targaryen, of u zult haar helemaal niet meer mogen verlaten.’

Dany’s pols tintelde, daar waar Quaith haar had aangeraakt. ‘Waar wilt u dat ik heen ga?’ vroeg ze.

‘Om naar het noorden te gaan, reis naar het zuiden. Om het westen te bereiken, reis naar het oosten. Om voorwaarts te gaan, reis terug, en om het licht aan te raken, ga onder de schaduw door.’

Asshai, dacht Dany. Ze wil dat ik naar Asshai ga. ‘Zullen de Asshai’i mij een leger geven?’ wilde ze weten. ‘Is er goud voor mij in Asshai? Zijn er schepen? Wat is er in Asshai dat ik in Quarth niet zal vinden?’

‘De waarheid,’ zei de vrouw met het masker. En met een buiging ging ze in de menigte op.

Rakharo snoof minachtend door zijn zwarte hangsnor. ‘Khaleesi, een mens kan beter schorpioenen verzwelgen dan te vertrouwen op het schaduwgebroed dat zijn gezicht niet durft te tonen onder de zon. Dat is bekend.’

‘Het is bekend,’ beaamde Aggo.

Xaro Xhoan Daxos had het hele gesprek vanaf zijn kussens gevolgd. Toen Dany weer naast hem in de palankijn klom zei hij: ‘Uw wilden zijn wijzer dan ze zelf weten. De waarheden die de Asshai’i vergaren zullen u niet licht doen glimlachen.’ Toen drukte hij haar nog een beker wijn in de hand en sprak de hele terugweg naar zijn state over liefde, lust en andere onbeduidendheden. In de stilte van haar vertrekken ontdeed Dany zich van haar opschik en ze trok een ruim gewaad van purperen zijde aan. Haar draken hadden honger, dus hakte ze een slang aan moot j es en schroeide die dicht boven een komfoor. Ze worden groter, realiseerde ze zich toen ze toekeek hoe ze krijsten en kibbelden over het zwartgebakken vlees. Ze wegen vast al twee keer zoveel als in Vaes Tolorro. Toch zou het nog jaren duren voor ze groot genoeg waren om ze de strijd in te zenden. Bovendien moeten ze afgericht worden, of ze zullen mijn koninkrijk in de as leggen. Al haar Targaryen-bloed ten spijt had Dany er geen flauw idee van hoe ze een draak moest africhten.

Met zonsondergang kwam ser Jorah Mormont bij haar. ‘De Zuivergeborenen hebben u afgewezen?’

‘Zoals u al voorspeld had. Kom, gaat u zitten en geef me raad.’ Dany trok hem op de kussens naast zich en Jhiqui bracht een schaal paarse olijven en uien, in wijn gedrenkt. Als hij van plan was geweest ons te verkopen had hij dat toen kunnen doen.’

‘Hij heeft u ook verkocht,’ zei ser Jorah. ‘Aan khal Drogo.’

Dany kreeg een kleur. Hij had gelijk, maar de scherpe toon waarop hij het zei beviel haar niet. ‘Illyrio heeft ons tegen de messen van de Usurpator beschermd, en hij geloofde in de zaak van mijn broer.’

‘De enige zaak waarin Illyrio gelooft, is Illyrio. Gulzigaards zijn meestal onmatig en magisters geslepen. Illyrio Mopatis is beide. Wat weet u werkelijk van hem af?’

‘Ik weet dat hij me mijn drakeneieren heeft gegeven.’

Hij snoof. ‘Als hij had geweten dat ze zouden uitkomen was hij er zelf op gaan zitten.’

Daar moest ze onwillekeurig om glimlachen. ‘O, daar twijfel ik niet aan, ser. Ik ken Illyrio beter dan u denkt. Ik was nog een kind toen ik zijn state in Pentos achterliet om met mijn zon-en-sterren te trouwen, maar ik was doof noch blind. En nu ben ik geen kind meer.’

‘Ook al zou Illyrio de vriend zijn waarvoor u hem houdt,’ zei de ridder koppig, ‘dan is hij toch niet in staat u op eigen kracht op de troon te helpen, net zomin als hij uw broer kon helpen.’

‘Hij is rijk,’ zei ze. ‘Misschien niet zo rijk als Xaro, maar wel rijk genoeg om schepen én mannen voor me te huren.’

‘Huurlingen kunnen bruikbaar zijn,’ gaf ser Jorah toe, ‘maar u zult uw vaders troon niet heroveren met uitvaagsel uit de Vrijsteden. Niets verenigt een verdeeld rijk zo snel als een invallend leger.’

‘Ik ben hun rechtmatige koningin,’ protesteerde Dany.

‘U bent een vreemde die van plan is op hun kust te landen met een leger vreemdelingen die niet eens de gewone spreektaal beheersen. De heren van Westeros kennen u niet en hebben alle reden u te vrezen en te wantrouwen. U moet hen voor u zien te winnen voor u in zee steekt. In elk geval enkelen van hen.’

‘En hoe doe ik dat, als ik uw raad opvolg en naar het oosten ga?’

Hij at een olijf en spuwde de pit uit in zijn handpalm. ‘Dat weet ik niet, Uwe Genade,’ gaf hij toe, ‘maar dit weet ik wel: hoe langer u op één plaats blijft, hoe eerder uw vijanden u zullen vinden. De naam Targaryen boezemt hun nog altijd vrees in, zozeer dat ze iemand hebben gestuurd om u te vermoorden toen ze hoorden dat u een kind verwachtte. Wat zullen ze niet doen als ze van uw draken vernemen?’

Drogon lag opgekruld onder haar arm, zo warm als een steen die de hele dag in de brandende zon heeft liggen bakken. Rhaegal en Viserion vochten om een reepje vlees en mepten elkaar met hun vleugels, terwijl de rook uit hun neusgaten dampte. Mijn furies van kinderen, dacht ze. Er mag hun geen kwaad overkomen. ‘De komeet heeft me niet voor niets naar Qarth geleid. Ik had gehoopt hier een leger te vinden, maar dat is mij niet vergund, naar het schijnt. Wat is er verder nog, vraag ik me af?’ Ik ben bang, besefte ze, maar ik moet moedig zijn. ‘Morgenochtend gaat u naar Pyat Pree.’

Загрузка...