Tyrion

Roerloos als een gargouille zat Tyrion op één knie op een kanteel ineengedoken. Achter de Modderpoort en de kale strook grond waar eens de vismarkt en de werven waren geweest, leek de riin brand te staan. De helft van Stannis’ vloot stond in lichterlaaie, net als het merendeel van die van Joffry. Als ze door het wildvuur werden gekust, veranderden trotse schepen in lijkstapels en mannen in levende fakkels. De lucht was vol rook, pijlen en geschreeuw. Verder stroomafwaarts konden zowel gewone mannen als hooggeboren kapiteins de gloeiend hete, groene dood naar hun vlotten, galjoenen en veerboten zien glijden, meegevoerd op de stroming van het Zwartewater. Spartelend als de pootjes van dolgeworden duizendpoten worstelden de witte riemen van de Myrische galeien om de steven te wenden, maar dat haalde niets uit. De duizendpoten konden nergens heen.

Onder aan de stadsmuren, waar vaten brandend pek in stukken waren gevallen, woedden een stuk of tien grote branden, maar die werden door het wildvuur tot kaarsjes in een brandend huis gereduceerd, en vergeleken met de jaden holocaust waren hun wapperende oranje en scharlakenrode wimpels volslagen onbeduidend. De laaghangende wolken namen de kleur van de brandende rivier aan en vormden een gewelf van verschietende groentinten in de lucht, een aanblik vol ijle schoonheid. Gruwelijk mooi. Net als drakenvuur. Tyrion vroeg zich af of Aegon de Veroveraar het ook zo had ervaren toen hij boven zijn vurige slagveld vloog. De gloeiende wind rukte aan zijn karmijnrode mantel en blies in zijn onbeschermde gezicht, maar hij kon zich niet van de aanblik losrukken. Vagelijk hoorde hij het gejuich van de goudmantels op de uitbouwen aan de muren, maar hij was niet in staat zijn stem bij de hunne te voegen. Dit was een halve overwinning. En dat is niet genoeg. Hij zag nog een van de huiken die hij had volgestouwd met koning Aerys’ instabiele vruchten door de gretige vlammen verzwolgen worden. Een straal brandende jade spoot met zo’n felle steekvlam uit de rivier op dat hij zijn ogen moest afschermen. Dertig tot veertig voet hoge pluimen dansten knetterend en sissend over het water en even verdronk het geschreeuw erin. Er lagen honderden mannen in het water, bezig te verdrinken of te verbranden of een beetje van allebei. Hoor je ze krijsen, Stannis? Zie je ze branden? Dit is net zo goed jouw werk als het mijne. Ergens in die ziedende mensenmassa ten zuiden van het Zwartewater keek ook Stannis toe, wist Tyrion. Hij was nooit zo op strijd belust geweest als zijn broer Robert. Hij leidde het gevecht altijd vanuit de achterhoede, de reserve, ongeveer zoals heer Tywin dat gewoon was. Hij zou nu wel op een strijdros zitten, in blinkende wapenrusting gehuld, zijn kroon op zijn hoofd. Een kroon van rood goud, volgens Varys, met punten in de vorm van vlammen.

‘Mijn schepen,’ schreeuwde Joffry met overslaande stem vanaf de weergang, waar hij samen met zijn lijfwachten achter de borstwering weggedoken zat, de koninklijke gouden hoofdband om zijn helm. ‘Mijn Koningslander brandt, en de Koningin Cersei, en de Trouwe Man. En kijk, daar, dat is de Zeebloem.’ Hij wees met zijn nieuwe zwaard naar de groene vlammen die aan de gulden romp van de Zeebloem lekten en langs de riemen omhoogkropen. De kapitein had de steven stroomopwaarts gewend, maar niet snel genoeg om aan het wildvuur te ontkomen. Het schip was verloren, wist Tyrion. Het kon niet anders. Als we ze niet tegemoet waren gevaren, had Stannis onze valstrik doorzien. Een pijl was te richten, een speer ook, en zelfs een steen uit een blijde, maar wildvuur had een geheel eigen wil. Eenmaal ontketend onttrok het zich aan alle menselijke controle. ‘Er was niets aan te doen,’ zei hij tegen zijn neef. ‘Onze vloot was hoe dan ook niet te redden.’

Zelfs boven op zijn kanteel gezeten — hij was te klein om over de borstwering heen te kijken, dus had hij zich laten ophijsen — kon hij door de vlammen, de rook en het strijdgewoel onmogelijk zien wat er stroomafwaarts beneden het slot gebeurde, maar hij had het voor zijn geestesoog al duizend keer gezien. Bronn had de zweep over de ossen gehaald op het moment dat Stannis’ vlaggenschip onder de Rode Burcht langskwam. De ketting was loodzwaar en de grote lieren draaiden maar traag, knarsend en rommelend. Tegen de tijd dat de eerste glinstering van metaal onder het wateroppervlak zichtbaar werd, zou de hele vloot van de usurpator al voorbij zijn. Druipend en wel zouden de schakels een voor een opduiken, sommige glimmend van de modder, totdat de grote ketting helemaal strak stond. Koning Stannis had zijn vloot het Zwartewater op laten roeien, maar hij kon er niet meer uit. Desondanks ontsnapten er een paar. De stroming in een rivier kon verraderlijk zijn, en het wildvuur verspreidde zich minder gelijkmatig dan hij had gehoopt. De grote vaargeul stond helemaal in lichterlaaie, maar nogal wat schepen uit Myr waren naar de zuidoever gevaren, waar ze er zo te zien onbeschadigd af zouden komen, en zeker acht stuks waren onder aan de stadsmuren geland. Geland of aan de grond gelopen, maar dat maakt niet uit: ze hebben mannen aan wal gezet. En wat nog erger was: een vrij groot deel van de zuidvleugel van de twee voorste gevechtslinies was al een eind stroomopwaarts gevaren toen de huiken vlam vatten, ver van het inferno vandaan. Stannis zou naar schatting dertig tot veertig galeien overhouden, ruimschoots voldoende om zijn voltallige krijgsmacht over te zetten als ze eenmaal weer moed hadden gevat.

Dat zou een poosje kunnen duren: zelfs de moedigste man zou uit het veld geslagen raken als hij zo’n duizend kameraden door wildvuur zag verteren. Volgens Hallyn kon de substantie heet genoeg worden om lichamen als talg te doen smelten. Maar toch…

Wat zijn eigen manschappen betrof koesterde Tyrion geen illusies. Als de strijd een ongunstige wending neemt zijn ze gezien, en grondig ook. Jacelyn Bijwater had hem daarvoor gewaarschuwd, dus de enige manier om te winnen was ervoor te zorgen dat de strijd van begin tot eind gunstig verliep.

Hij kon donkere gestalten door de verkoolde ruïnes van de werven langs de rivier zien bewegen. Tijd voor de volgende uitval, dacht hij. Die lui waren op hun kwetsbaarst als ze net aan land kwamen wankelen. De vijand mocht de kans niet krijgen zich op de noordoever in slagorde op te stellen. Hij klauterde van zijn kanteel. ‘Zeg tegen heer Jacelyn dat de vijand op de oever is,’ zei hij tegen een van de ijlboden die Bijwater hem had toegewezen. Tegen een ander zei hij: ‘Breng mijn complimenten over aan ser Arneld en draag hem op de Hoeren dertig graden naar het westen te draaien.’ Onder die hoek konden ze verder werpen, zij het minder ver de rivier op.

‘Moeder heeft beloofd dat ik de Hoeren mocht hebben,’ zei Joffry. Tot zijn ergernis zag Tyrion dat de koning zijn helmvizier weer had opgeslagen. Ongetwijfeld barstte de jongen onder al dat zware staal van de hitte… maar het laatste wat hij kon gebruiken was een verdwaalde pijl in het oog van zijn neef.

Hij ramde het vizier dicht. ‘Wilt u dat dichthouden, Uwe Genade. Uw geliefde persoon is ons allen zeer dierbaar.’ En je wilt je knappe gezicht vast ook heel houden. ‘De Hoeren zijn aan u.’ Waarom ook niet?

Het had geen zin om vuurpotten naar schepen te smijten die toch al in brand stonden. Joff had de Geweimannen naakt op het benedenplein laten ketenen met het gewei aan hun hoofd genageld. Toen ze bij de IJzeren Troon waren voorgeleid om berecht te worden had hij beloofd hen naar Stannis te sturen. Een man was minder zwaar dan een rotsblok of een vat brandend pek en kon dus verder weg geslingerd worden. Sommige goudmantels hadden erom gewed of de verraders de overkant van het Zwartewater wel of niet zouden halen. ‘Maar wel snel, Uwe Genade,’ zei hij. ‘Straks hebben we de katapults weer nodig om stenen te slingeren. Zelfs wildvuur blijft niet eeuwig branden.’

Opgewekt haastte Joffry zich weg, begeleid door ser Meryn, maar Tyrion greep ser Osmond bij zijn pols voor hij achter hen aan kon gaan.

‘Wat er ook gebeurt, zorg dat hij veilig is, en zorg dat hij daar blijft, begrepen?’

‘Zoals u beveelt.’ Ser Osmond glimlachte joviaal.

Tyrion had Trant en Ketelzwart gewaarschuwd wat hun te wachten stond als de koning iets overkwam. En onder aan de trap stonden twaalf oudgediende goudmantels op Joffry te wachten. Ik bescherm je ellendige bastaard zo goed mogelijk, Cersei, dacht hij verbitterd. Zorg dat jij dat ook doet met Alayaya.

Joff was nog niet weg of er kwam een ijlbode hijgend de trap op.

‘Heer, haast u.’ Hij wierp zich op één knie. ‘Ze hebben manschappen aan land gezet bij het toernooiveld, honderden! Die zijn met een ram onderweg naar de Koningspoort.’

Met een vloek haastte Tyrion zich slingerend en wel naar de trap. Onderaan stond Podderik Peyn klaar met hun paarden. Hij galoppeerde de Rivierstraat af met Pod en ser Mandon Moer op de hielen. De huizen, hun luiken gesloten, waren in een groene schemering gehuld, maar ze werden niet door verkeer gehinderd. Tyrion had de mensen bevolen van de straat te blijven, zodat de verdedigers snel van de ene poort naar de andere konden komen. Maar toen ze de Koningspoort bereikten kon hij toch al het doffe dreunen van hout op hout horen dat verried dat de ram zijn werk al deed. Het gejammer van de grote scharnieren klonk hem in de oren als het gekreun van een stervende reus. Het plein voor het poortgebouw lag bezaaid met gewonden, maar hij zag ook rijen paarden waarvan een deel ongedeerd was en genoeg huurlingen en goudmantels om een flinke stoottroep te vormen. ‘Opstellen,’ riep hij, en hij sprong op de grond. De poort gaf mee onder het geweld van de volgende klap. ‘Wie voert hier het bevel? Jullie gaan een uitval doen.’

‘Nee.’ Uit de schaduwen onderaan de muur maakte zich een andere schaduw los die zich tot een rijzige man in een donkergrijs harnas ontpopte. Clegane wrikte met beide handen zijn helm af en liet hem op de grond vallen. Het staal was geschroeid en gedeukt en het linkeroor van de grommende hond was eraf. Uit een snee boven zijn ene oog was bloed over de oude brandwonden van de Jachthond gegutst dat de helft van zijn gezicht onherkenbaar maakte.

‘Jawel.’ Tyrion keek hem recht in zijn gezicht.

Cleganes ademhaling was onregelmatig. ‘Flikker op. Val dood jij.’

Er trad een huurling naast hem. ‘We zijn al buiten geweest. Drie keer. De helft van ons is dood of gewond. Overal om ons heen ontploft wildvuur, paarden krijsen als mensen en mensen als paarden…’

‘Dacht je soms dat je ingehuurd was voor een toernooi? Wil je een lekkere bekere ijsmelk en een schaaltje frambozen? Nee? Ga dan op die rotknol van je zitten. En jij ook, hond.’

Het bloed op Cleganes gezicht glansde rood, maar zijn ogen waren wit. Hij trok zijn zwaard.

Hij is bang, besefte Tyrion met een schok. De Jachthond is bang. Hij probeerde uit te leggen dat het een noodsituatie was. ‘Ze hebben een ram naar de poort gesleept, hoor maar, we moeten ze uiteenjagen…’

‘Open de poort, en zodra ze naar binnen stormen, omsingelen en afmaken.’ De Jachthond stiet de punt van zijn zwaard in de grond en leunde op de knop, lichtelijk zwaaiend op zijn benen. ‘Ik ben de helft van mijn mannen kwijt. En paarden. Ik neem er niet nog meer mee dat vuur m.

Ser Mandon Moer kwam naast Tyrion staan, onberispelijk in zijn geëmailleerde witte staal. ‘De Hand des Konings geeft u een bevel.’

‘De Hand kan opflikkeren.’ Waar het gezicht van de Jachthond niet kleverig was van het bloed was het lijkbleek. ‘Wie geeft me iets te drinken.’ Een officier van de goudmantels reikte hem een beker aan. Clegane nam een slok, spuugde hem uit en smeet de beker weg. ‘Water?

Flikker op met je water. Ik wil wijn.’

Dit is een levend lijk. Dat zag Tyrion nu duidelijk genoeg. Die wond, het vuur… hij heeft het gehad, ik moet iemand anders zien te vinden, maar wie? Ser Mandon? Hij keek de mannen aan en begreep dat dat niet zou gaan. Cleganes angst had iedereen uit zijn evenwicht gebracht. Zonder aanvoerder zouden ze ook weigeren te gaan, en ser Mandon… volgens Jaime een gevaarlijk man, ja, maar niet iemand die ze bereid zouden zijn te volgen.

In de verte hoorde Tyrion nog een enorme dreun. Boven de muren was de donker wordende lucht doorregen met stroken groen en oranje licht. Hoe lang zou de poort het houden?

Dit is waanzin, dacht hij, maar beter waanzin dan een nederlaag. Een nederlaag brengt dood en schande. ‘Goed. Dan leid ik die uitval.’

Als hij had gedacht dat de Jachthond daar van pure schaamte weer moed door zou vatten had hij zich vergist. Clegane lachte alleen maar.

‘Jij?’

Tyrion zag het ongeloof op hun gezicht. ‘Ik. Ser Mandon, u neemt de koninklijke banier. Pod, mijn helm.’ De jongen haastte zich om te gehoorzamen. De Jachthond leunde op zijn gebutste en bebloede zwaard en staarde hem met zijn grote witte ogen aan. Ser Mandon hielp Tyrion weer opstijgen. ‘Opstellen!’ schreeuwde hij.

Zijn grote rode hengst droeg een hoofdplaat en een borstharnas. Over de achterband hing karmijnrode zijde gedrapeerd met daaronder maliën. Het hoge zadel was verguld. Podderik Peyn reikte hem helm en schild aan, stevig eiken met als blazoen een gouden hand in een krans van kleine gouden leeuwen op een rood veld. Hij liet zijn paard een cirkel beschrijven en keek naar zijn kleine gevechtstroep. Maar een handvol had op zijn bevel gereageerd, niet meer dan twintig. Ze zaten te paard met ogen die net zo wit waren als die van de Jachthond. Hij keek de anderen minachtend aan, de ridders en huurlingen die Clegane had aangevoerd. ‘Ze zeggen dat ik maar een halve man ben,’ zei hij. ‘Wat zijn jullie dan met z’n allen?’

Toen schaamden ze zich behoorlijk. Eén ridder steeg op, zonder helm, en voegde zich bij de anderen. Een paar huurlingen volgden. Toen nog meer. De Koningspoort sidderde opnieuw. Binnen enkele ogenblikken was de omvang van Tyrions compagnie verdubbeld. Hij had ze klem. Als ik vecht moeten zij ook, anders zijn ze nog minder dan een dwerg.

‘Jullie zullen mij Joffry’s naam niet horen roepen,’ zei hij tot hen. ‘Jullie zullen me ook geen Rots van Casterling horen roepen. Het is jullie stad die Stannis wil plunderen, en hij is jullie poort aan het rammeien. Dus kom mee en sla die rotzak dood!’ Tyrion trok zijn bijl, wendde zijn hengst en reed op een drafje naar de uitvalspoort. Hij dacht dat ze hem volgden, maar waagde het niet over zijn schouder te kijken.

Загрузка...