Jon

‘Sam?’ riep Jon zachtjes.

De lucht rook naar papier, stof en lange jaren. Voor hem rezen hoge houten boekenkasten de schemering in, volgestouwd met leren boekbanden en vergaarbakken vol oeroude perkamentrollen. Het vaalgele schijnsel van een onzichtbare lamp sijpelde tussen de stapels door. Jon blies zijn houtspaan uit, omdat hij tussen al dat oude, droge papier geen open vuur wilde riskeren. In plaats daarvan ging hij op het licht af en zocht hij zich via de nauwe gangetjes onder de tongewelven van de zoldering een weg omlaag. Geheel in het zwart gehuld was hij een schaduw tussen de schaduwen, donker van haar, lang van gezicht, grijs van oog. Zwarte handschoenen van mollenvel bedekten zijn handen, de rechter omdat die verbrand was, de linker omdat een mens zich met maar één handschoen aan een halve dwaas voelde. In een nis die in de stenen muur was uitgehouwen zat Samwel Tarling over een tafel gebogen. Het schijnsel was afkomstig van een lamp die boven zijn hoofd hing. Op het geluid van Jons voetstappen keek hij op.

‘Ben je hier al de hele nacht?’

‘Is dat zo?’ Sam keek verrast.

‘Je hebt niet met ons ontbeten en je bed was onbeslapen.’ Rast had geopperd dat Sam misschien gedeserteerd was, maar dat had Jon geen moment geloofd. Deserteren vereiste ook een soort moed, en die bezat Sam nauwelijks.

‘Is het al ochtend? Hier beneden kun je dat nergens aan zien.’

‘Sam, je bent een beste brave dwaas,’ zei Jon. ‘Je zult dat bed nog missen als we op de kille, harde grond slapen, dat beloof ik je.’

Sam geeuwde. ‘Maester Aemon had me erop uitgestuurd om kaarten voor de bevelhebber te zoeken. Ik had nooit gedacht… Jon, die boeken, heb je ooit zoiets gezien? Het zijn er duizenden.

Jon keek om zich heen. ‘De bibliotheek van Winterfel heeft er meer dan honderd. Heb je die kaarten gevonden?’

‘Ja hoor.’ Sams hand zwaaide over de tafel en zijn mollige worstvingers wezen naar de verzameling boeken en perkamentrollen die voor hem lag. ‘Minstens twaalf.’ Hij vouwde een hoekje perkament om. ‘De verf is vervaagd, maar je kunt nog zien waar de kaartenmaker de wildlingendorpen heeft aangegeven, en hier is nog een boek… waar is het nou? Ik zat er net nog in te lezen.’ Hij schoof een paar rollen opzij, en een stoffige band in vergaan leer werd zichtbaar. ‘Dit,’ zei hij eerbiedig, ‘is het verslag van een tocht vanuit de Schaduwtoren helemaal tot de Verlaten Kaap aan de Bevroren Kust, opgetekend door een Wachtruiter genaamd Roodwin. Het is ongedateerd, maar het vermeldt een Dorren Stark als Koning in het Noorden, dus het moet van voor de Verovering zijn. Jon, ze hebben reuzen bevochten. Roodwin heeft zelfs handel gedreven met de kinderen van het woud, het staat allemaal hier.’

Heel behoedzaam sloeg hij de bladeren met één vinger om. ‘Hij heeft ook kaarten getekend, kijk maar…’

‘Misschien kun jij een verslag van onze wachtrit schrijven, Sam.’

Het was bemoedigend bedoeld, maar hij had het beter niet kunnen zeggen. Het laatste waar Sam behoefte aan had was herinnerd te worden aan wat hun morgen wachtte. Hij schoof de rollen zomaar wat heen en weer. ‘Er zijn nog meer kaarten. Als ik tijd had om te zoeken… alles ligt door elkaar. Maar ik zou het allemaal op orde kunnen brengen, ik weet dat ik dat kan, alleen zou het tijd kosten… nou ja, eigenlijk jaren.’

‘Mormont wil die kaarten toch wel iets eerder hebben.’ Jon viste een perkamentrol uit een bak en blies het meeste stof eraf. Toen hij hem openrolde brak er een hoekje onder zijn vingers af. ‘Kijk, deze verkruimelt al,’ zei hij en hij keek met een frons naar het verbleekte handschrift.

‘Voorzichtig nou.’ Sam liep om de tafel heen en nam hem de rol af. Hij hield hem vast alsof het een gewond dier was. ‘De belangrijke boeken werden altijd overgeschreven als dat nodig was. Van sommige van de alleroudste bestaan waarschijnlijk wel vijftig kopieën.’

‘Nou, je hoeft niet de moeite te nemen om deze over te schrijven. Drieëntwintig vaten gezouten kabeljauw, achttien kruiken visolie, een kistje zout…’

‘Een inventarislijst,’ zei Sam, ‘of misschien een rekening.’

‘Wie kan het schelen hoeveel gezouten kabeljauw hier zeshonderd jaar geleden werd gegeten?’ vroeg Jon zich af.

‘Mij.’ Sam legde de rol zorgvuldig terug in de bak waar Jon hem uitgevist had. ‘Er valt zoveel te leren van zulke registers, neem dat van mij aan. Zo kom je erachter hoeveel man de Nachtwacht toen telde, hoe ze leefden, wat ze aten…’

‘Ze aten voedsel,’ zei Jon, ‘en ze leefden net als wij.’

‘Je zou nog opkijken. Dit gewelf is een schatkamer, Jon.’

‘Als jij het zegt.’ Jon betwijfelde het. Een schat, dat was goud, zilver en juwelen, geen stof, spinnen en halfvergaan leer.

‘Dat doe ik dus,’ flapte de dikke jongen eruit. Hij was ouder dan Jon, volgens de wet een volwassen man, maar het was moeilijk om iets anders dan een jongen in hem te zien. ‘Ik heb tekeningen gevonden van die gezichten in de bomen, en een boek over de taal van de kinderen van het woud… Werken die zelfs de Citadel niet heeft, boekrollen uit het oude Valyria, seizoensberekeningen, geschreven door maesters die al duizend jaar dood zijn…’

‘Als we terugkomen zijn die boeken hier nog steeds.’

‘AIs we terugkomen…’

‘De ouwe beer neemt tweehonderd ervaren mannen mee, en driekwart van hen zijn wachtruiters. Qhorin Halfhand brengt nog honderd broeders mee uit de Schaduwtoren. Je zult net zo veilig zijn als in je vaders kasteel op Hoornheuvel.’

Samwel Tarling wist een treurig lachje op te brengen. ‘In mijn vaders kasteel was ik ook nooit erg veilig.’

De goden halen soms wrede grappen uit, dacht Jon. Pyp en Pad, die stonden te trappelen om met de grote wachtrit mee te gaan, moesten in Slot Zwart blijven terwijl Samwel Tarling, die zelf toegaf een lafaard te zijn, en die moddervet, bangelijk en bijna net zo’n slecht ruiter als zwaardvechter was, het spookwoud onder ogen moest zien. De ouwe beer nam twee kooien met raven mee, zodat ze tijdens de tocht bericht terug konden zenden. Maester Aemon was blind en veel te gebrekkig om mee te gaan, dus moest zijn oppasser in zijn plaats gaan. ‘We hebben je nodig voor de raven, Sam. En iemand moet mij toch helpen om Gren zijn plaats te wijzen.’

Sams kinnen trilden. ‘Jij zou de raven kunnen verzorgen, of Gren, of wie dan ook,’ zei hij met een stem die bijna oversloeg van wanhoop. ‘Ik laat je wel zien hoe het moet. Jij kunt ook lezen en schrijven, je kunt heer Mormonts berichten net zo goed noteren als ik.’

‘Ik ben de oppasser van de ouwe beer. Ik moet hem als schildknaap dienen, voor zijn paard zorgen en zijn tent opslaan. Ik heb geen tijd om ook nog eens voor vogels te zorgen. Sam, je hebt de woorden uitgesproken. Je bent nu een broeder van de Nachtwacht.’

‘Een broeder van de Nachtwacht hoort niet zo bang te zijn.’

‘We zijn allemaal bang. Wie niet bang is, is een dwaas.’ Er waren de afgelopen twee jaar te veel ruiters verloren gegaan, zelfs Benjen Stark, Jons oom. Ze hadden twee mannen van zijn oom dood in het woud aangetroffen, maar in het kille uur voor de dageraad waren de lijken weer opgestaan. Jons verbrande vingers sidderden onwillekeurig als hij eraan dacht. In zijn dromen zag hij het wezen nog voor zich, de dode Othor met de felle blauwe ogen en de koude zwarte handen, maar dat was wel het laatste waaraan hij Sam nu moest herinneren. ‘Bevreesd zijn is geen schande, zei mijn vader eens. Waar het om gaat, is wat we met die vrees doen. Kom, ik help je wel die kaarten te verzamelen.’

Sam knikte ongelukkig. De kasten stonden zo dicht op elkaar dat ze achter elkaar moesten lopen toen ze weggingen. Het gewelf kwam uit op een van de tunnels die door de broeders wormgangen werden genoemd, kronkelende ondergrondse passages die de burchten en torens van Slot Zwart onder de grond verbonden, ’s Zomers werden de wormgangen zelden gebruikt, behalve door ratten en ander ongedierte, maar ’s winters lag het anders. Als de sneeuwbanken veertig tot vijftig voet hoog werden opgeblazen en de ijswinden uit het noorden kwamen aangieren werd Slot Zwart alleen nog door die tunnels bijeengehouden. Binnenkort, dacht Jon tijdens het klimmen. Hij had de aanzegger gezien die maester Aemon het nieuws had gebracht dat de zomer voorbij was, de grote raaf van de Citadel, wit en zwijgzaam als Spook. Hij had al een winter meegemaakt toen hij nog klein was, maar iedereen was het erover eens dat die kort en mild was geweest. Deze werd anders. Hij voelde het in zijn botten.

De stenen trap was zo steil dat Sam pufte als een blaasbalg toen ze boven kwamen. Ze liepen een straffe wind in die Jons mantel deed opbollen en flapperen. Spook lag uitgestrekt onder aan de vakwerkmuur van de graanschuur maar werd wakker toen Jon verscheen en draafde op hen af, zijn borstelige witte staart stijf overeind. Sam keek met toegeknepen ogen naar de Muur op. Die rees ver boven hen uit, een ijzige wand van zevenhonderd voet hoog. Soms scheen hij Jon bijna een levend wezen toe dat aan stemmingen onderhevig was. De tint van het ijs veranderde met de kleur van het licht. Nu eens was het donkerblauw als een dichtgevroren rivier, dan weer vuilwit als oude sneeuw, en als er een wolk voor de zon schoof versomberde het tot het fletse grijs van ruwe steen. Zover het oog reikte strekte de Muur zich in oostelijke en westelijke richting uit, zo reusachtig groot dat daarmee vergeleken de houten donjons en stenen torens van het slot tot volstrekte onbeduidendheid verschrompelden. Dit was het einde van de wereld. En wij begeven ons daar voorbij.

De ochtendhemel was bedekt met dunne, grijze wolkenslierten, maar daarachter was de lichtrode streep te zien. De zwarte broeders hadden de zwerfster de bijnaam Mormonts Toorts gegeven, want, zeiden ze (en maar half voor de grap), hij moest door de goden gezonden zijn om de oude man bij te lichten door het spookwoud.

‘De komeet is zo helder dat je hem nu ook bij dag kunt zien,’ zei Sam, terwijl hij met een handvol boeken zijn ogen afschermde.

‘Hou je nou maar niet met kometen bezig. Kaarten, dat is wat de ouwe beer wil.’

Spook draafde met soepele tred voor hen uit. Vanochtend leek het terrein uitgestorven, nu er zoveel wachtruiters naar het bordeel in Molstee waren om naar verborgen schatten te graven en zich laveloos te zuipen. Gren was ook gegaan. Pyp, Halder en Pad hadden aangeboden om ter viering van zijn eerste wachtrit zijn eerste meisje voor hem te bekostigen. Ze hadden Jon en Sam ook mee willen hebben, maar Sam was bijna even bang voor hoeren als voor het spookwoud, en Jon had er niet van willen horen. ‘Doen jullie maar wat je wilt,’ had hij tegen Pad gezegd. ‘Ik heb een gelofte afgelegd.’

Toen ze langs de sept kwamen hoorde hij gezang. De een wil voor het vechten naar de hoeren, de ander zoekt de goden. Jon vroeg zich af wie zich na afloop beter voelde. Hem lokte de sept niet méér dan het bordeel. Zijn eigen goden hadden hun tempels in de wildernis, waar de weirbomen hun lijkbleke takken spreidden. Voorbij de Muur hebben de Zeven geen macht, dacht hij, maar mijn goden wachten daar. Voor de wapenkamer was ser Andrys Tarth bezig met een aantal kersverse rekruten. Die waren vannacht gearriveerd met Conwy, een van de zwervende kraaien die de Zeven Koninkrijken afstroopte op zoek naar mannen voor de Muur. De nieuwe oogst bestond uit een grijsbaard die op een stok leunde, twee blonde jongens die eruitzagen als broers, een fatterig jongmens in besmeurd satijn, een onverzorgde kerel met een horrelvoet en een grijnzende halve gare die zichzelf waarschijnlijk voor een krijgsman had gehouden. Ser Andrys liet hem nu merken dat dat een misvatting was. Hij was niet zo’n hardhandig wapenmeester als ser Alliser Doren, maar ook zijn lessen eindigden met blauwe plekken. Sam kromp bij elke klap ineen, maar Jon Sneeuw sloeg de zwaardoefeningen nauwlettend gade.

‘Wat vind jij van ze, Sneeuw?’ Donal Nooy stond in de deuropening van zijn wapenkamer, zijn borst naakt onder zijn leren voorschoot, de stomp van zijn linkerarm voor deze ene keer nu eens niet bedekt. Met zijn bolle buik, zijn tonronde borstkas, zijn platgeslagen neus en zijn zwarte stoppelkaken bood Nooy geen fraaie, maar wel een welkome aanblik. De wapensmid had zich een goede vriend betoond.

‘Ze rieken naar de zomer,’ zei Jon toen ser Andrys als een stier op zijn tegenstander afstormde en hem tegen de vlakte sloeg. ‘Waar heeft Conwy die opgedaan?’

‘In de kerker van een heer, bij Meeuwstede,’ antwoordde de smid.

‘Een rover, een barbier, een bedelaar, twee wezen en een schandknaap. Met dat soort lui verdedigen we de rijken van de mensen.’

‘Ze zullen wel voldoen.’ Jon wierp Sam een heimelijk lachje toe. ‘Dat deden wij toch ook.’

Nooy trok hem wat dichter naar zich toe. ‘Heb je het nieuws over je broer gehoord?’

‘Gisteravond.’ Conwy en zijn troepje hadden het nieuws mee naar het noorden gebracht, en het was het gesprek van de dag geweest in de gemeenschapszaal. Jon wist nog steeds niet precies wat hij ervan moest vinden. Robb koning? De broer met wie hij had gespeeld, had gevochten en zijn eerste beker wijn had gedeeld? Maar geen moedermelk, dat niet. Dus nu drinkt Robb voortaan zomerwijn uit met juwelen bezette kelken terwijl ik bij de beek buk om smeltsneeuw op te lebberen uit het kommetje van mijn handen. ‘Robb zal een goede koning zijn,’ zei hij loyaal.

‘Denk je?’ De smid keek hem openhartig aan. ‘Ik hoop het, jongen, maar eens zou ik hetzelfde hebben gezegd van Robert.’

‘Ik heb gehoord dat u zijn strijdhamer hebt gesmeed.’

‘Klopt. Ik was zijn man, een Baratheon-man, smid en wapenmaker op Stormeinde totdat ik die arm kwijtraakte. Ik ben oud genoeg om me heer Steffon te herinneren voordat de zee hem verzwolg en ik heb zijn drie zonen gekend vanaf het moment dat ze hun naam kregen. En ik kan je wel vertellen… nadat hij die kroon had opgezet werd Robert nooit meer de oude. Sommige mannen zijn net zwaarden, gemaakt om te vechten. Hang ze weg en ze gaan roesten.’

‘En zijn broers?’ vroeg Jon.

Daar moest de wapensmid even over nadenken. ‘Robert was zuiver staal. Stannis is puur ijzer, zwart, hard en sterk, dat wel, maar op den duur ook net zo bros als ijzer. Hij zal eerder breken dan buigen. En Renling, tja, die is van koper, licht en glanzend, mooi om naar te kijken, maar uiteindelijk toch niet zoveel waard.’

En van welk metaal is Robb? Jon vroeg het maar niet. Nooy was een Baratheon-man. Hij zou Joffry wel als de wettige koning beschouwen en Robb als een verrader. Bij de broederschap van de Nachtwacht gold de ongeschreven wet dat je over zulke dingen nooit te veel vragen stelde. Uit al de Zeven Koninkrijken kwamen er mannen naar de Muur, en oude liefdes en loyaliteiten werden niet licht vergeten, hoeveel eden een man ook zwoer… zoals Jon inmiddels zelf had ondervonden. Zelfs Sam… Zijn vaders huis was eedplichtig aan Hooggaarde, en de heer daarvan, Tyrel, steunde koning Renling. Over zulke dingen kon je beter zwijgen. De Nachtwacht koos geen partij. ‘Heer Mormont wacht op ons,’ zei Jon.

‘Ik zal je niet bij de ouwe beer weghouden.’ Glimlachend gaf Nooy hem een schouderklopje. ‘Dat de goden morgen met je zijn, Sneeuw. En breng die oom van je terug, heb je dat goed gehoord?’

‘Doen we,’ beloofde Jon hem.

Nadat zijn toren was uitgebrand had opperbevelhebber Mormont zijn intrek genomen in de Koningstoren. Jon liet Spook bij de deurwachters achter. ‘Nog meer treden,’ zei Sam neerslachtig toen ze begonnen te klimmen. ‘Ik haat trappen.’

‘Nou, die zullen we in het woud in elk geval niet tegenkomen.’

Toen ze het bovenvertrek betraden kreeg de raaf hen meteen in het oog. ‘Sneeuw!’ krijste de vogel. Mormont onderbrak zijn gesprek. ‘Ik heb wél lang op die kaarten moeten wachten.’ Hij schoof de restanten van zijn ontbijt opzij om plaats vrij te maken op de tafel. ‘Leg hier maar neer, dan bekijk ik ze straks wel.’

Thoren Smalhout, een pezige wachtruiter met een wijkende kin en een nog wekere mond die schuilging onder een schrale baard, keek Jon en Sam koeltjes aan. Hij was een trawant van ser Alliser Doren en mocht hen geen van beiden. ‘De opperbevelhebber hoort op Slot Zwart te blijven om te heersen en te bevelen,’ hield hij Mormont voor, de pas aangekomenen negerend. ‘Althans volgens mij.’

De raaf klapwiekte met grote zwarte vleugels. ‘Mij, mij, mij.’

‘Als u ooit opperbevelhebber wordt mag u doen wat u goeddunkt,’ zei Mormont tegen de wachtruiter, ‘maar volgens mij ben ik nog niet dood, noch hebben de broeders mij door u vervangen.’

‘Ik ben Eerste Wachtruiter nu Ben Stark zoek en ser Jeremie dood is,’ zei Smalhout koppig. ‘Het bevel komt mij toe.’

Daar wilde Mormont niet van horen. ‘Ik heb Ben Stark uitgezonden, en ser Waymar vóór hem. Ik heb geen zin u achter hen aan te sturen en me hier te gaan zitten afvragen hoe lang ik moet wachten voor ik u ook moet opgeven.’ Hij wees. ‘En Stark blijft Eerste Wachtruiter totdat we zeker weten dat hij dood is. Mocht die dag ooit aanbreken, dan ben ik degene die zijn opvolger aanwijst, niet u. En wilt u mijn tijd nu niet langer verdoen? We rijden uit met het eerste licht, of was u dat soms vergeten?’

Smalhout duwde zich overeind. ‘Zoals u wenst, heer.’ Op weg naar buiten keek hij Jon met gefronst voorhoofd aan, alsof die er iets aan kon doen.

‘Eerste Wachtruiter!’ De ogen van de ouwe beer boorden zich in Sam.

‘Ik zou nog eerder jou benoemen! Hij brengt de euvele moed op me recht in mijn gezicht te zeggen dat ik te oud ben om mee te gaan. Wat vind jij, jongen, lijk ik oud?’ Het haar dat van Mormonts vlekkerige hoofdhuid was verdwenen, was onder zijn kin weer opgedoken in de vorm van een ruige grijze baard die het merendeel van zijn borst bedekte. Hij gaf er een forse klap op. ‘Zie ik er kwetsbaar uit?’

Sam opende zijn mond, en er kwam een klein piepgeluidje uit. Hij was doodsbang voor de ouwe beer. ‘Nee, heer,’ haastte Jon zich te zeggen. ‘U lijkt zo sterk als een… een…’

‘Geen gevlei, Sneeuw. Je weet dat ik daar niet van houd. Laat me die kaarten eens zien.’ Mormont klauwde er bruusk doorheen en keurde geen van de kaarten meer dan een vluchtige blik en een grom waardig.

‘Is dit alles wat je hebt kunnen vinden?’

‘Ik… h-h-heer,’ stotterde Sam, ‘er… er waren er nog meer, m-m-maar… de wan-wanorde…’

‘Deze zijn oud,’ klaagde Mormont, en zijn raaf herhaalde het met een schelle kreet: ‘Oud, oud.’

‘De dorpen mogen dan komen en gaan, maar de heuvels en rivieren zijn niet van plaats veranderd,’ merkte Jon op.

‘Dat is waar. Heb je al wat raven uitgekozen, Tarling?’

‘M-m-maester Aemon is v-van p-plan ze vanavond na het v-v-voeren uit te zoeken.’

‘Ik wil de beste. Slimme vogels, en sterk.’

‘Sterk,’ zei zijn eigen vogel en hij streek zijn veren glad. ‘Sterk, sterk.’

‘Als we daarbuiten met z’n allen worden afgeslacht wil ik dat mijn opvolger weet waar en hoe we de dood hebben gevonden.’

Het woord afgeslacht snoerde Sam definitief de mond. Mormont boog zich naar voren. ‘Tarling, toen ik half zo oud was als jij zei mijn moeder: als jij met je mond open blijft staan dan komt er straks een wezel, die ziet dat gat voor zijn hol aan en rent zo je keel in. Als je wat te zeggen hebt, zeg het dan, en pas anders maar op voor wezels.’

Hij wuifde hem met een bruusk gebaar weg. ‘Wegwezen. Ik heb geen tijd voor flauwekul. De maester heeft ongetwijfeld wel iets voor je te doen.’

Sam slikte, deed een stap achteruit en haastte zich zo snel naar buiten dat hij bijna over de biezen struikelde.

‘Is die jongen net zo dwaas als hij lijkt?’ vroeg de bevelhebber zodra Sam weg was. ‘Dwaas,’ klaagde de raaf. Mormont wachtte Jons antwoord niet af. ‘Zijn vader staat hoog aangeschreven als raadgever van koning Renling, en ik was min of meer van plan Sam naar hem toe te sturen… maar nee, beter van niet. Het is onwaarschijnlijk dat Renling naar een piepende vetzak zal luisteren. Ik stuur ser Arnel wel. Die is heel wat standvastiger, en zijn moeder was een Graftweg van de tak van de groene appel.’

‘Met uw welnemen, heer, wat wilt u van koning Renling?’

‘Hetzelfde als van de anderen, jochie. Mannen, paarden, zwaarden, wapenrustingen, graan, kaas, wijn, wol, spijkers… De Nachtwacht is niet trots, we nemen wat ons geboden wordt.’ Zijn vingers trommelden op de ruwe houten tafelplanken. ‘Bij een gunstige wind zou ser Alliser met nieuwe maan in Koningslanding moeten aankomen, maar of die knaap, die Joffry, hem zelfs maar het oor zal willen lenen weet ik niet. Het huis Lannister is de Wacht nooit welgezind geweest.’

‘Doren kan ze de hand van dat wezen laten zien.’ Een weerzinwekkend, bleek geval met zwarte vingers, dat in zijn kruik sidderde en schokte alsof het nog leefde.

‘Ik wou dat we nog een hand hadden om naar Renling te sturen.’

‘Volgens Dywen valt er achter de Muur van alles te vinden.’

‘Volgens Dywen, ja. Op zijn vorige wachtrit heeft hij een beer van vijftien voet lang gezien, beweert hij.’ Mormont snoof. ‘Van mijn zuster wordt beweerd dat ze een beer als minnaar heeft. Daar geloof ik nog eerder in dan in een beer van vijftien voet. Anderzijds, in een wereld waarin de doden rondwaren… maar toch, een man moet geloven wat hij ziet, meer niet. Ik heb de doden zien rondwaren. Reuzenberen heb ik nooit gezien.’ Hij keek Jon lang en onderzoekend aan. ‘Maar we hadden het over handen. Hoe gaat het met die van jou?’

‘Beter.’ Jon stroopte zijn handschoen van mollenvel af om het te laten zien. Zijn arm zat tot halverwege de elleboog onder de littekens en de vlekkerige roze huid was nog steeds strak en gevoelig, maar wel aan de genezende hand. ‘Alleen jeukt het zo. Volgens maester Aemon is dat een goed teken. Hij heeft me een zalf gegeven voor onderweg.’

‘Kun je Langklauw goed vasthouden, ondanks de pijn?’

‘Goed genoeg.’ Jon boog zijn vingers door zijn vuist te openen en te sluiten zoals de maester het hem had voorgedaan. ‘Ik moet elke dag met die vingers oefenen om ze soepel te houden, zei maester Aemon.’

‘Hij mag dan blind zijn, Aemon weet wat hij doet. Ik mag bidden dat de goden hem nog twintig jaar bij ons laten. Weet je dat hij koning had kunnen zijn?’

Dat verraste Jon. ‘Hij heeft me verteld dat zijn vader koning was, maar niet… ik dacht dat hij misschien een jongere zoon was.’

‘Dat was hij ook. Zijn vaders vader was Daeron Targaryen, tweede van die naam, die Dorne bij het rijk voegde. Dat verbond hield onder andere in dat hij met een Dornse prinses trouwde. Ze schonk hem vier zonen. Aemons vader Maekar was de jongste, en Aemon was zijn derde zoon. Let wel, dat is allemaal lang voor mijn geboorte gebeurd, hoe stokoud Smalhout ook suggereert dat ik ben.’

‘Maester Aemon is naar de Drakenridder vernoemd.’

‘Inderdaad. Sommigen zeggen dat prins Aemon de echte vader van koning Daeron was, en niet Aegon de Onwaardige. Hoe het ook zij, onze Aemon bezat niet de krijgshaftige aard van de Drakenridder. Hij zegt graag dat hij traag van zwaard maar snel van geest was. Geen wonder dat zijn grootvader hem in de Citadel opborg. Hij was negen of tien, geloof ik… en ook de negende of tiende in de opvolging.’

Maester Aemon telde ruim honderd naamdagen, wist Jon. Breekbaar, gekrompen, verschrompeld en blind als hij was, kon je je nauwelijks voorstellen dat hij eens een kleine jongen was geweest, niet ouder dan Arya.

Mormont vervolgde: ‘Aemon zat achter zijn boeken toen de oudste van zijn ooms, de troonopvolger, per ongeluk omkwam bij een toernooi. Hij liet twee zonen na, maar die volgden hem niet lang daarna in het graf, tijdens de Grote Voorjaarsziekte. Ook koning Daeron bezweek daaraan, dus ging de kroon op Daerons tweede zoon Aerys over.’

‘De Krankzinnige?’ Jon raakte ervan in de war. Aerys was koning geweest voor Robert, en dat was niet zo lang geleden.

‘Nee, Aerys de Eerste. Degene die door Robert werd afgezet was de tweede van die naam.’

‘Hoe lang geleden was dat?’

‘Tachtig jaar of daaromtrent,’ zei de ouwe beer, ‘en nee, ook toen was ik nog niet geboren, al had Aemon intussen al een stuk of vijf schakels van zijn maestersketen gesmeed. Aerys huwde zijn eigen zuster, zoals de Targaryens gewoon waren, en regeerde een jaar of tien, twaalf. Aemon legde zijn geloften af en verliet de Citadel om aan het hof van een of ander jonkertje te dienen… totdat zijn koninklijke oom zonder erfgenaam overleed. De IJzeren troon ging over op de laatste van koning Daerons vier zonen. Dat was Maekar, Aemons vader. De nieuwe koning ontbood al zijn zonen aan het hof en wilde Aemon tot lid van zijn raad benoemen, maar die weigerde, want, zo zei hij, daarmee zou hij de plaats in beslag nemen die rechtens aan de grootmaester toekwam. In plaats daarvan diende hij in de burcht van zijn oudste broer, ook een Daeron. Die stierf ook en liet slechts een zwakzinnige dochter als erfgename na. Een of andere kwaal die hij bij een hoer had opgelopen, geloof ik. De volgende broer was Aerion.’

‘Aerion de Monsterlijke?’ Die naam kende Jon. De prins die dacht dat hij een Draak was, een van ouwe Nans’ gruwelijker verhalen. Zijn broertje Bran was er dol op.

‘Die ja, al noemde hij zich Aerion Lichtvlam. Toen hij op een avond te diep in het glaasje had gekeken dronk hij een pot wildvuur leeg, nadat hij zijn vrienden had verteld dat hij daardoor in een draak zou veranderen. Maar de goden waren barmhartig en veranderden hem in een lijk. Minder dan een jaar daarna sneuvelde Maekar in de strijd tegen een vogelvrij verklaarde heer.’

Jon was niet geheel onbekend met de geschiedenis van het rijk. Daar had zijn eigen maester voor gezorgd. ‘Dat was het jaar van de Grote Raad,’ zei hij. ‘De heren passeerden prins Aerions piepjonge zoontje en prins Daerons dochter en gaven de kroon aan Aegon.’

‘Ja en nee. Ze boden hem eerst in het diepste geheim aan Aemon aan. En hij weigerde, ook in het diepste geheim. De goden hadden hem bestemd om te dienen, niet om te heersen, zei hij. Hij had een gelofte afgelegd en wilde die niet breken, al bood de Hoge Septon persoonlijk aan hem ervan te ontslaan. Welnu, niemand die bij zijn verstand was wilde een nakomeling van Aerion op de troon, en Daerons dochter was achterlijk en bovendien een meisje, dus hadden ze geen andere keus dan zich tot Aemons jongere broer te wenden: Aegon, de vijfde van die naam. Aegon de Onwaarschijnlijke werd hij genoemd, geboren als vierde zoon van een vierde zoon. Aemon dacht terecht dat de tegenstanders van Aegons bewind hem zouden proberen te gebruiken als hij aan het hof zou blijven, dus ging hij naar de Muur. En hier is hij gebleven, terwijl zijn broer, de zoon van zijn broer en diens zoon ieder op hun beurt regeerden en stierven, totdat Jaime Lannister een einde maakte aan de dynastie van de Drakenkoningen.’

‘Koning,’ kraste de raaf. De vogel fladderde het vertrek door en streek op Mormonts schouder neer. ‘Koning,’ zei hij nogmaals terwijl hij parmantig heen en weer liep.

‘Dat woord zegt hij graag,’ zei Jon met een glimlach.

‘Gemakkelijk uit te spreken. Gemakkelijk mooi te vinden.’

‘Koning,’ zei de vogel weer.

‘Ik denk dat hij bedoelt dat u een kroon zou horen te dragen.’

‘Het rijk heeft al drie koningen, twee te veel naar mijn smaak.’ Mormont streek de raaf met een vinger onder zijn snavel, maar zijn blikken bleven al die tijd op Jon Sneeuw gericht.

Dat bezorgde Jon een vreemd gevoel. ‘Heer, waarom hebt u mij dat verhaal over maester Aemon verteld?’

‘Moet ik een reden hebben?’ Met een frons ging Mormont verzitten.

‘Je broer Robb is tot koning in het Noorden gekroond. Dat heb je met Aemon gemeen. Een koning als broer.’

‘En dit ook,’ zei Jon. ‘Een gelofte.’

De ouwe beer snoof luid, en de raaf vloog op en fladderde in een kringetje door de kamer. ‘Geef me één man voor elke verbroken gelofte en het zal de Muur nooit aan verdedigers ontbreken.’

‘Ik heb altijd geweten dat Robb heer van Winterfel zou worden.’

Mormont floot, en de vogel vloog weer naar hem toe en ging op zijn arm zitten. ‘Een heer is één ding, een koning iets heel anders.’ Hij hield de raaf een handvol maïs uit zijn zak voor. ‘Ze zullen je broer Robb in vele verschillende kleuren zijde, satijn en fluweel hullen terwijl jij in zwarte maliën zult leven en sterven. Hij zal een mooie prinses huwen en zonen bij haar verwekken. Jij zult geen vrouw hebben en nimmer je eigen kind in de armen houden. Robb zal heersen, jij zult dienen. De mensen zullen jou voor kraai uitmaken. Hem zullen ze Uwe Genade noemen. Zangers zullen zelfs zijn meest onbetekenende handelingen prijzen, terwijl jouw grootste daden onbezongen blijven. Zeg me dat niets van dat alles je bezwaart, Jon… en ik zal je voor leugenaar uitmaken en weten dat ik de waarheid spreek.’

Jon richtte zich hoog op, gespannen als een boogpees. ‘En als het me zou bezwaren, wat zou ik daar dan aan kunnen doen, bastaard die ik ben?’

‘Ja, wat zul je doen?’ vroeg Mormont. ‘Bastaard die je bent?’

‘Me bezwaard voelen,’ zei Jon, ‘en mijn geloften houden.

Загрузка...