Catelyn

De kroon van haar zoon was nieuw gesmeed en Catelyn had de indruk dat het gewicht zwaar op Robbs hoofd rustte.

De aloude kroon van de Koningen van Winter was drie eeuwen geleden verloren gegaan, aan Aegon de Veroveraar uitgeleverd toen Torrhen Stark zich op zijn knieën had onderworpen. Wat Aegon ermee gedaan had wist geen mens. De smid van heer Hoster had zijn werk goed gedaan en Robbs kroon leek erg op de vorige zoals beschreven in de verhalen over de oude Stark-koningen: een open diadeem van gedreven brons waarin de runen der Eerste Mensen gegraveerd stonden, en daarop vastgesmeed negen punten van zwart ijzer in de vorm van een zwaard. Goud, zilver of juwelen ontbraken. Brons en ijzer waren de metalen van de winter, donker en sterk, voor de strijd tegen de kou. Terwijl iedereen in de grote zaal van Stroomvliet wachtte tot de gevangene zou worden voorgeleid, keek ze toe hoe Robb de kroon naar achteren schoof, zodat hij op zijn dikke, koperkleurige haardos kwam te rusten. Even later schoof hij hem weer naar voren, waarna hij hem een kwartslag draaide, alsof hij daardoor beter zou gaan zitten. Een kroon dragen is niet eenvoudig, dacht Catelyn toen ze dat zag, zeker niet voor een jongen van vijftien.

Toen de bewakers de gevangene binnenleidden riep Robb om zijn zwaard. Olyvar Frey stak het hem toe met het gevest naar voren, en haar zoon trok het wapen en legde het met ontblote kling over zijn knieën, een onmiskenbaar dreigement. ‘Uwe Genade, hier is de man om wie u hebt gevraagd,’ meldde ser Robin Reyger, de kapitein van de Tulling-huiswacht.

‘Kniel voor de koning, Lannister!’ riep Theon Grauwvreugd. Ser Robin drukte de gevangene op zijn knieën neer. Hij leek niet op een leeuw, peinsde Catelyn. Ser Cleos Frey was een zoon van vrouwe Genna, een zuster van heer Tywin Lannister, maar hij bezat niets van de legendarische schoonheid van de Lannisters, het blonde haar en de groene ogen. In plaats daarvan had hij het vezelige bruine haar, de wijkende kin en het magere gezicht van zijn vader, ser Emmon Frey, de tweede zoon van de oude heer Walder. Zijn ogen waren flets en waterig en hij scheen er voortdurend mee te moeten knipperen, al kon dat ook door het licht komen. De cellen onder Stroomvliet waren donker en vochtig… en op dit moment bovendien barstensvol.

‘Sta op, ser Cleos.’ De stem van haar zoon was niet zo ijzig als die van zijn vader geweest zou zijn, maar Robb klonk ook niet als een knaap van vijftien. De oorlog had voortijdig een man van hem gemaakt. Het ochtendlicht glansde flauwtjes op de snede van het staal dat op zijn knieën rustte.

Toch was het niet het zwaard dat ser Cleos vrees inboezemde maar het beest. Grijze Wind, had haar zoon hem genoemd. Een schrikwolf zo groot als de grootste elandhond, slank, grijs als rook, met ogen als gesmolten goud. Toen het beest naar voren stapte en de gevangen ridder besnuffelde kon iedereen in de zaal diens angst ruiken. Ser Cleos was krijgsgevangen gemaakt bij de slag in het Fluisterwoud, waarin Grijze Wind een stuk of vijf mannen de keel had doorgebeten. De ridder krabbelde overeind en schuifelde zo enthousiast opzij dat sommige toeschouwers hardop lachten. ‘Dank u, heer.’

‘Uwe Genade,’ blafte heer Omber, de Grootjon, als altijd de meest uitgesprokene van Robbs noordelijke baandermannen… en ook de trouwste en de vurigste, of dat was althans wat hij beweerde. Hij had haar zoon als eerste tot Koning in het Noorden uitgeroepen en zou niet dulden dat zijn kersverse soeverein in zijn eer werd aangetast.

‘Uwe Genade,’ verbeterde ser Cleos zichzelf ijlings. ‘Verschoning.’

Dit is geen dapper man, dacht Catelyn. In wezen meer een Frey dan een Lannister. Bij zijn neef de Koningsmoordenaar zou het heel anders hebben gelegen. Ze zouden die eretitel nimmer uit ser Jaime Lannisters welgevormde mond hebben kunnen trekken.

‘Ik heb u uit uw cel laten halen om mijn boodschap naar uw nicht Cersei Lannister in Koningslanding te brengen. U zult reizen onder een vredesbanier, begeleid door dertig van mijn beste mannen.’

Ser Cleos was zichtbaar opgelucht. ‘Dan zal ik de boodschap van Uwe Genade volgaarne aan de koningin overbrengen.’

‘Beseft u wel,’ zei Robb, ‘dat ik u niet de vrijheid schenk. Uw grootvader, heer Walder, heeft mij plechtig zijn steun en die van het huis Frey beloofd. Veel van uw ooms en neven streden in het Fluisterwoud in onze gelederen, maar ü verkoos onder de leeuwenbanier te strijden. Dat maakt u tot een Lannister in plaats van een Frey. Ik wil dat u op uw ridderwoord belooft dat u na het bezorgen van mijn boodschap met het antwoord van de koningin zult terugkeren om u weer in gevangenschap te begeven.’

Ser Cleos antwoordde onmiddellijk: ‘Dat beloof ik plechtig.’

‘Iedereen in deze zaal heeft u gehoord,’ zei Catelyns broer, ser Edmure Tully, die in plaats van hun stervende vader namens Stroomvliet en de heren van de Drietand sprak, waarschuwend. ‘Als u niet terugkomt zal het hele rijk weten dat u meineed hebt gepleegd.’

‘Ik zal mijn gelofte gestand doen,’ antwoordde ser Cleos stijfjes. ‘Om welke boodschap gaat het?’

‘Om een vredesaanbod.’ Robb stond op met het zwaard in de hand. Grijze Wind ging naast hem staan. De zaal werd stil. ‘Zegt u tegen de regentes dat, indien zij op mijn voorwaarden ingaat, ik dit zwaard in de schede zal steken om een eind te maken aan de oorlog die tussen ons woedt.’

Achter in de zaal zag Catelyn in een flits de lange, uitgeteerde gestalte van heer Rickard Karstark door een rij wachters heen dringen en de deur uit lopen. Verder verroerde niemand zich. Robb besteedde geen aandacht aan de korte storing. ‘Olyvar, de brief,’ gelastte hij. De schildknaap nam zijn zwaard aan en overhandigde hem een opgerold perkament. Robb ontrolde het. ‘Ten eerste dient de koningin mijn zusters vrij te laten en hun de middelen te verschaffen om van Koningslanding over zee naar Withaven te reizen. Vanzelfsprekend is Sansa’s verloving met Joffry Baratheon geannuleerd. Zodra ik van mijn kastelein bericht ontvang dat mijn zusters ongedeerd in Winterfel zijn teruggekeerd, zal ik de neven van de koningin, de schildknaap Willem Lannister en uw broer Tion Frey, uit hun gevangenschap ontslaan en hun een vrij geleide geven naar de Rots van Casterling, of naar een andere plaats van haar keuze.’

Catelyn wilde wel dat ze de gedachten kon lezen die achter al die gezichten schuilgingen, achter ieder gefronst voorhoofd en elk paar op elkaar geknepen lippen.

‘Ten tweede zal het gebeente van mijn edele vader aan ons worden teruggegeven, zodat hij naast zijn broer en zuster in de crypten onder Winterfel ter aarde kan worden besteld, hetgeen zijn wens geweest zou zijn. De stoffelijke resten van die leden van zijn huiswacht die in zijn dienst in Koningslanding zijn gesneuveld dienen eveneens te worden teruggegeven.’

Als levende mensen waren ze naar het zuiden vertrokken, als koud gebeente zouden ze terugkeren. Ned had gelijk, dacht ze. Zijn plaats was in Winterfel, hij zei het met zoveel woorden, maar was ik bereid naar hem te luisteren? Nee. Ga, zei ik, wees Roberts Hand, omwille van ons geslacht, omwille van onze kinderen… het is mijn schuld, en die van mij alleen.

‘Ten derde zal mijn vaders slagzwaard IJs hier in Stroomvliet aan mij persoonlijk ter hand worden gesteld.’

Ze sloeg haar broer ser Edmar Tulling gade zoals hij daar stond met zijn duimen in zijn zwaardriem gehaakt en zijn gezicht als uit steen gehouwen.

‘Ten vierde zal de koningin haar vader, heer Tywin, gelasten om diegenen van mijn ridders en baanderheren vrij te laten die hij in de Slag bij de Groene Vork van de Drietand krijgsgevangen heeft gemaakt. Zodra hij dat doet zal ik de mannen vrijlaten die krijgsgevangen zijn gemaakt in het Fluisterwoud en de Slag van de Kampen, met uitzondering van Jaime Lannister, die als mijn gijzelaar voor de goede trouw van zijn vader zal instaan.’

Ze bestudeerde het sluwe lachje van Theon Grauwvreugd en vroeg zich af wat erachter stak. Die knaap had er een handje van te kijken alsof hij een geheime grap had ontdekt die hij als enige begreep. Dat beviel Catelyn niets.

‘Ten slotte zullen koning Joffry en de regentes afstand doen van alle aanspraken op de heerschappij over het Noorden. Voortaan vallen wij niet meer onder hun rijk, maar zijn wij een vrij en onafhankelijk koninkrijk, zoals vanouds. Ons territorium zal het hele grondgebied van de Starks ten noorden van de Nek omvatten, en daarnaast het stroomgebied van de rivier de Drietand en haar zij stromen, in het westen begrensd door de Guldentand en in het oosten door de Maanbergen.’

‘DE KONING IN HET NOORDEN!’ bulderde Grootjon Omber, en een vuist zo groot als een ham ranselde de lucht terwijl hij schreeuwde: ‘Stark! Stark! De Koning in het Noorden!’

Robb rolde het perkament weer op. ‘Meester Vyman heeft een kaart gemaakt met daarop aangegeven de grenzen waarop wij aanspraak maken. U krijgt een kopie mee voor de koningin. Heer Tywin trekt zich achter die grenzen terug en staakt het roven, brandschatten en plunderen. De regentes en haar zoon zullen geen rechten doen gelden op belastingen, inkomsten of dienstbetoon van mijn onderdanen en mijn heren en ridders ontslaan van alle leenmanseden, geloften en toezeggingen, schulden en verplichtingen jegens de IJzeren Troon en de huizen Baratheon en Lannister. Voorts zullen de Lannisters als garantie voor hun vreedzame bedoelingen tien hooggeboren, met wederzijdse instemming gekozen gijzelaars leveren. Dezen zal ik overeenkomstig hun status als geëerde gasten behandelen. Zolang de bepalingen van dit verdrag trouw worden nageleefd zal ik jaarlijks twee gijzelaars vrijlaten en veilig naar de hunnen laten terugkeren.’ Robb smeet de ridder het opgerolde perkament voor de voeten. ‘Dit zijn de voorwaarden. Als zij daarmee akkoord gaat krijgt ze vrede. Zo niet’ — hij floot, en Grijze Wind kwam met een grauw naar voren — ‘dan krijgt ze nog een Fluisterwoud.’

‘Stark!’ brulde de Grootjon opnieuw, en nu namen andere stemmen de kreet over. ‘Stark, Stark, Koning in het Noorden!’ De schrikwolf wierp zijn kop achterover en huilde.

Ser Cleos had de kleur van gestremde melk gekregen. ‘De koningin zal uw boodschap vernemen, h… Uwe Genade.’

‘Goed,’ zei Robb. ‘Ser Robin, zorg dat hij een fatsoenlijk maal en schone kleren krijgt. Hij vertrekt zodra het licht is.’

‘Zoals u beveelt, Uwe Genade,’ antwoordde ser Robin Reyger.

‘Dan zijn we klaar.’ De verzamelde ridders en baanderheren bogen hun knieën toen Robb zich omdraaide en wegschreed, op de voet gevolgd door Grijze Wind. Olyvar Frey draafde vooruit om de deur te openen. Catelyn volgde hen naar buiten, begeleid door haar broer.

‘Goed gedaan,’ zei ze tegen haar zoon in de galerij die van de achterkant van de zaal vandaan leidde, ‘al was dat met die wolf een pesterijtje dat meer bij een jongen dan een koning paste.’

Robb krabde Grijze Wind achter zijn oor. ‘Hebt u zijn gezicht gezien, moeder?’ vroeg hij glimlachend.

‘Ik zag heer Karstark, die de zaal uit liep.’

‘Ik ook.’ Robb tilde met beide handen zijn kroon van zijn hoofd en gaf die aan Olyvar. ‘Breng dat ding terug naar mijn slaapkamer.’

‘Direct, Uwe Genade.’ De schildknaap haastte zich weg.

‘Ik wed dat anderen er net zo over denken als heer Karstark,’ verklaarde haar broer Edmar. ‘Hoe kunnen we nu het woord vrede in de mond nemen terwijl de Lannisters zich als een pestilentie over mijn vaders grondgebied verspreiden, de oogst roven en de bevolking afslachten? Ik blijf volhouden dat we tegen Harrenhal moeten optrekken.’

‘Daar zijn we niet sterk genoeg voor,’ zei Robb, maar het klonk ongelukkig. Edmar gaf het niet op. ‘Worden we sterker door hier te blijven zitten? Onze krijgsmacht slinkt met de dag.’

‘En door wie komt dat?’ snauwde Catelyn haar broer toe. Het was Edmar geweest die erop aangedrongen had dat Robb de rivierheren verlof gaf na zijn kroning te vertrekken, zodat ieder zijn eigen grondgebied kon verdedigen. Ser Marq Pijper en heer Karyl Vannis waren het eerst vertrokken, gevolgd door heer Jonos Vaaren, die zwoer dat hij het verbrande skelet van zijn kasteel zou heroveren om zijn doden te begraven. En nu had heer Jason Mallister zijn voornemen te kennen gegeven om terug te keren naar zijn stamslot Zeegaard, dat gelukkig tot nog toe voor de oorlog gespaard was gebleven.

‘Je kunt niet van mijn rivierheren verlangen dat ze werkeloos toezien hoe hun velden geplunderd en hun mensen over de kling gejaagd worden,’ zei ser Edmar. ‘Maar heer Karstark is een noorderling. Het zou een kwalijke zaak zijn als hij ons verliet.’

‘Ik zal met hem praten,’ zei Robb. ‘Hij heeft in het Fluisterwoud twee zonen verloren. Wie kan het hem kwalijk nemen als hij geen vrede wil sluiten met hun moordenaars… met mijn vaders moordenaars…’

‘Nog meer bloedvergieten brengt je vader niet terug, en de zonen van heer Rickard ook niet,’ zei Catelyn. ‘Dat vredesaanbod was nodig… al had een verstandiger man de pil allicht wat meer verguld.’

‘Dan was ik erin gestikt.’ De baard die haar zoon liet staan was roder dan zijn koperkleurige haar. Robb scheen te denken dat hij er woester, koninklijken., en ouder door leek. Maar met of zonder baard, hij was nog steeds een jongen van vijftien, en evenzeer op wraak uit als Rickard Karstark. Het was niet eenvoudig geweest hem zelfs maar van de noodzaak van dit aanbod, hoe armzalig ook, te overtuigen.

‘Cersei Lannister zal er nooit in toestemmen jouw zusters tegen een paar neven te ruilen. Ze wil haar broer, zoals je heel goed weet.’ Dat had ze hem al eerder gezegd, maar Catelyn kwam tot de ontdekking dat koningen niet half zo aandachtig luisterden als zonen.

‘Ik kan de Koningsmoordenaar niet laten lopen, zelfs niet al zou ik het willen. Dat zouden mijn heren nooit dulden.’

‘Je heren hebben jou tot koning uitgeroepen.’

‘En ze kunnen me even makkelijk weer afzetten.’

‘Als je kroon de prijs is die we moeten betalen om Arya en Sansa veilig terug te krijgen zouden we daartoe bereid moeten zijn. De helft van je heren zou Lannister het liefst in zijn cel vermoorden. Als hij als jouw gevangene sterft zullen de mensen zeggen…’

‘… dat hij dat dubbel en dwars verdiende,’ vulde Robb aan.

‘En je zusters?’ vroeg Catelyn scherp. ‘Verdienen die ook de dood?

Ik verzeker je, als haar broer ook maar iets overkomt zal Cersei bloed met bloed vergelden…’

‘Lannister gaat niet dood,’ zei Robb. ‘Niemand krijgt hem zelfs maar te spreken zonder mijn verlof. Hij heeft voedsel, water, schoon stro. Dat is meer comfort dan waar hij recht op heeft. Maar ik laat hem niet vrij, zelfs met in ruil voor Arya en Sansa.’

Haar zoon keek op haar neer, besefte Catelyn. Was het de oorlog waardoor hij zo snel was gegroeid, vroeg ze zich af, of de kroon die ze op zijn hoofd hadden gezet? ‘Ben je bang dat Jaime Lannister weer te velde zal trekken, is dat het?’

Grijze Wind gromde, alsof hij Robbs woede voelde, en Edmar Tulling legde een broederlijke hand op Catelyns schouder. ‘Niet doen, Cat. De jongen heeft gelijk.’

‘Noem me geen jongen,’ zei Robb, terwijl hij zich met een ruk naar zijn oom toekeerde. Al zijn woede stortte zich nu uit over het hoofd van de arme Edmar, die hem alleen maar had willen steunen. ‘Ik ben bijna een man, en ik ben koning… uw koning, ser. En ik vrees Jaime Lannister niet. Ik heb hem één keer verslagen en als het moet versla ik hem nog een keer, alleen…’ Hij veegde een haarlok uit zijn ogen en schudde even zijn hoofd. ‘Ik had de Koningsmoordenaar misschien tegen vader kunnen uitwisselen, maar…’

‘… niet tegen de meisjes?’ Haar stem was ijzig kalm. ‘Meisjes zijn niet belangrijk genoeg, nietwaar?’

Robb gaf geen antwoord, maar zijn ogen stonden gekwetst. Blauwe ogen. Tulling-ogen, ogen die hij van haar had geërfd. Ze had hem diep gekwetst, maar hij was te zeer zijn vaders zoon om dat toe te geven. Dat was onwaardig, hield ze zichzelf voor. Goeie goden, hoe diep ben ik gezonken? Hij doet zijn best, zo geweldig zijn best, ik weet het, ik zie het, maar toch… ik ben Ned kwijt, de rots waarop mijn leven was gebouwd, het zou onverdraaglijk zijn als ik nu ook nog de meisjes zou verliezen…

‘Ik zal voor mijn zusters doen wat ik kan,’ zei Robb. ‘Als de koningin ook maar een greintje verstand heeft gaat ze akkoord met mijn voorwaarden. Zo niet, dan zorg ik ervoor dat ze de dag zal berouwen waarop ze ze van de hand wees.’ Hij had duidelijk genoeg van het onderwerp.

‘Moeder, weet u zeker dat u niet liever naar de Tweeling gaat? Daar bent u verder van de oorlog af, en u leert de dochters van heer Frey kennen, zodat u me kunt helpen mijn bruid te kiezen als de oorlog voorbij is.’

Hij wil me weg hebben, dacht Catelyn vermoeid. Koningen worden niet geacht een moeder te hebben, naar het schijnt, en ik zeg dingen tegen hem die hij niet wil horen. ‘Robb, je bent oud en wijs genoeg om zonder je moeders hulp te beslissen wie van heer Walders meisjes je het liefste wilt.’

‘Gaat u dan met Theon mee. Die vertrekt morgenochtend. Hij helpt de Mallisters die troep gevangenen naar Zeegaard brengen en dan neemt hij een schip naar de IJzereilanden. U kunt ook een schip zoeken, dan bent u met één maanwenteling terug in Winterfel, als de wind gunstig is. Bran en Rickon hebben u nodig.’

En jij niet, bedoel je dat? ‘Mijn vader heeft niet veel tijd van leven meer. Zolang je grootvader nog leeft is mijn plaats bij hem in Stroomvliet.’

‘Ik zou u kunnen bevelen te gaan. Als koning. Dat zou ik kunnen doen.’

Catelyn negeerde deze opmerking. ‘En ik herhaal nog maar eens dat ik liever zou zien dat je iemand anders naar Piek stuurde en Theon Grauwvreugd bij je hield.’

‘Wie kan beter met Balon Grauwvreugd onderhandelen dan zijn eigen zoon?’

‘Jason Mallister,’ opperde Catelyn. ‘Tytos Zwartewoud. Stevron Frey. Iedereen… behalve Theon.

Haar zoon knielde naast Grijze Wind. Hij woelde de vacht van de wolf om en vermeed zodoende haar blikken. ‘Theon heeft dapper met ons gestreden. Ik heb u al verteld hoe hij Bran in het wolfswoud van de wildlingen heeft gered. Als de Lannisters weigeren vrede te sluiten zal ik heer Grauwvreugds langschepen nodig hebben.’

‘Die krijg je eerder als je zijn zoon in gijzeling houdt.’

‘Hij is al zijn halve leven een gijzelaar.’

‘En niet zonder reden,’ zei Catelyn. ‘Balon Grauwvreugd is niet te vertrouwen. Bedenk dat hij zelf ooit een kroon heeft gedragen, zij het maar voor één seizoen. Misschien wil hij dat weer.’

Robb kwam overeind. ‘Dat gun ik hem best. Als ik Koning in het Noorden ben, laat hem dan maar Koning van de IJzereilanden zijn, als hij dat zo graag wil. Ik zal hem met plezier een kroon geven, zolang hij ons maar helpt de Lannisters ten val te brengen.’

‘Robb…’

‘Ik stuur Theon. Dag moeder. Kom, Grijze Wind.’ Met ferme passen liep Robb weg, geflankeerd door de schrikwolf.

Catelyn kon hem alleen nog maar nakijken. Haar zoon, en nu haar koning. Een vreemd gevoel. Beveel, had ze in de Motte van Cailin tegen hem gezegd. En dat deed hij nu. ‘Ik ga naar vader,’ kondigde ze abrupt aan. ‘Kom mee, Edmar.’

‘Ik moet nog praten met die nieuwe boogschutters die ser Desmond aan het trainen is. Ik ga later wel naar hem toe.’

Als hij dan nog leeft, dacht Catelyn, al zei ze niets. Haar broer zou zich liever in het strijdgewoel storten dan die ziekenkamer in te gaan. De kortste weg naar de hoofdburcht waar haar vader op sterven lag voerde door het godenwoud, met zijn gras en wilde bloemen en dichte bosjes olmen en roodhout. De boomtakken waren nog rijk voorzien van ritselende bladeren, onkundig als ze waren van het nieuws dat veertien dagen geleden door de witte raaf naar Stroomvliet was gebracht. Het was herfst, had het Conclaaf verklaard, maar het had de goden nog niet behaagd dat al aan de wind en de bossen te melden. Catelyn was er naar behoren dankbaar voor. De herfst was een enerverende periode, met het spookbeeld van de winter in het verschiet. Zelfs de grootste wijzen wisten nooit of hun volgende oogst de laatste zou zijn. Hoster Tulling, heer van Stroomvliet, lag in bed in de bovenzaal met zijn weidse uitzicht op het oosten, waar buiten de muren van zijn kasteel de Steenstort en de Rode Vork samenvloeiden. Hij sliep toen Catelyn binnenkwam. Zijn haar en baard waren even wit als zijn donzen dekbed, zijn eens zo stevige lichaam was gekrompen en broos gemaakt door de dood die in hem woekerde.

Naast het bed, nog met zijn maliënkolder en zijn vuil geworden reismantel aan, zat haar vaders broer, de Zwartvis. Zijn laarzen zaten onder het stof en de modder. ‘Weet Robb al dat u terug bent, oom?’ Als aanvoerder van zijn verkenners en voorrijders fungeerde ser Brynden Tulling als Robbs ogen en oren.

‘Nee. Toen ik hoorde dat de koning hofdag hield ben ik meteen vanuit de stallen hierheen gegaan. Zijne Genade zal mijn nieuws eerst onder vier ogen willen vernemen, dunkt me.’ De Zwartvis was een lange, magere man met grijs haar en afgemeten bewegingen, zijn gladgeschoren gezicht doorgroefd en door de wind verweerd. ‘Hoe is het met hem?’ vroeg hij, en ze wist dat hij het niet over Robb had.

‘Weinig veranderd. De maester geeft hem droomwijn en papaversap tegen de pijn, dus slaapt hij meestal en eet hij te weinig. Hij lijkt met de dag zwakker te worden.’

‘Spreekt hij nog?’

‘Ja… maar wat hij zegt wordt steeds onsamenhangender. Hij praat over dingen waar hij spijt van heeft, over onafgemaakte taken, over mensen die allang dood zijn en lang vervlogen tijden. Soms weet hij niet welk seizoen het is, of wie ik ben. Eén keer noemde hij me bij mijn moeders naam.’

‘Hij mist haar nog steeds,’ antwoordde ser Brynden. ‘Jij hebt haar gezicht. Ik zie het aan je jukbeenderen en je kaak…’

‘U herinnert zich meer van haar dan ik. Het is lang geleden.’ Ze ging op het bed zitten en streek een dunne witte haarsliert opzij die over haar vaders gezicht was gegleden.

‘Telkens als ik eropuit ga vraag ik me af of ik hem bij mijn terugkeer levend of dood zal aantreffen.’ Ondanks hun ruzies bestond er een diepe band tussen haar vader en de broer die hij eens had verstoten.

‘U hebt in elk geval vrede met hem gesloten.’

Ze bleven een poosje zwijgend zitten, totdat Catelyn opkeek. ‘U had het over nieuws dat Robb moest horen?’ Heer Hoster kreunde en ging op zijn zij liggen, bijna alsof hij het had gehoord.

Brynden stond op. ‘Kom mee naar buiten. We kunnen hem beter niet wekken.’

Ze volgde hem naar het driehoekige stenen balkon dat als de boeg van een schip vanaf de bovenzaal naar voren stak. Haar oom keek met gefronste wenkbrauwen omhoog. ‘Je kunt hem nu ook bij dag zien. Mijn mannen noemen hem de Rode Bode… maar hoe luidt de boodschap?’

Catelyn hief haar ogen op naar waar de vage rode streep van de komeet een baan door de diepblauwe hemel trok, als een lange schram over het gezicht van god. ‘De Grootjon heeft tegen Robb gezegd dat de oude goden een wraakbanier voor Ned hebben ontplooid. Edmar denkt dat het een zegeteken voor Stroomvliet is; hij ziet er een vis met een lange staart in, in de kleuren van Tulling, rood op een blauw veld.’ Ze zuchtte. ‘Ik wou dat ik dat kon geloven. Karmijn is een Lannister-kleur.’

‘Dat ding is niet karmijnrood,’ zei ser Brynden. ‘En het is ook geen Tulling-rood, de kleur van de rode rivierklei. Dat daarboven is bloed, kindlief, uitgesmeerd over de hemel.’

‘Ons bloed of het hunne?’

‘Is er ooit een oorlog geweest waarin slechts één partij heeft gebloed?’

Haar oom schudde kort zijn hoofd. ‘Het rivierengebied rond het Godsoog baadt in bloed en vuur. De strijd heeft zich zuidwaarts naar het Zwarte water en noordwaarts naar gene zijde van de Drietand uitgebreid, bijna tot de Tweeling. Marq Pijper en Karyl Vannis hebben wat kleine overwinningen behaald, en dat zuidelijke jonkertje, Beric Dondarrion, berooft de rovers door de bevoorradingstroepen van heer Tywin te overvallen en dan weer in de bossen onder te duiken. Men zegt dat ser Berton Crakenhal zich erop beroemde dat hij Dondarrion gedood had totdat hij zijn colonne in een van heer Berics valstrikken liet tuinen en ze tot de laatste man omkwamen.’

‘Een paar leden van Neds huiswacht uit Koningslanding hebben zich bij die heer Beric aangesloten,’ herinnerde Catelyn zich. ‘De goden mogen hen behoeden.’

‘Dondarrion en die rode priester die met hem optrekt zijn slim genoeg om zichzelf te redden, als de verhalen kloppen,’ zei haar oom, ‘maar je vaders baanderheren, dat is een triester verhaal. Robb had ze nooit mogen laten gaan. Ze zijn als kaf uiteengeblazen. Iedereen vecht voor zijn eigen zaak, en dat is dwaasheid, Cat, pure dwaasheid. Jonos Vaaren is gewond geraakt tijdens de schermutseling in zijn slotruïne, en zijn neef Hendry is gesneuveld. Tytos Zwartewoud heeft de Lannisters van zijn grondgebied geveegd, maar ze hebben iedere koe, elk varken en iedere korrel graan meegenomen en hem slechts het Huis Ravenboom en een geblakerde woestenij ter verdediging overgelaten. De mannen van Darring hebben de burcht van hun heer weer ingenomen maar er nog geen veertien dagen standgehouden toen Gregor Clegane hen overviel en de hele bezetting over de kling joeg, hun heer incluis.’

Catelyn was ontzet. ‘Darring was nog maar een kind.’

‘Ja, en tevens de laatste van zijn geslacht. De jongen zou een fraaie losprijs hebben opgebracht, maar wat maalt een dolle hond als Gregor Clegane om goud? De kop van dat beest zou een eervol geschenk zijn voor alle inwoners van het rijk, dat zweer ik.’

Catelyn kende de kwalijke reputatie van ser Gregor, maar toch…

‘Praat me niet van onthoofden, oom. Cersei heeft het hoofd van Ned op een piek boven op de Rode Burcht neergezet en aan de kraaien en vliegen overgeleverd.’ Zelfs nu nog kon ze maar moeilijk geloven dat hij echt dood was. Soms werd ze ’s nachts in het donker wakker, half in slaap, en dan verwachtte ze heel even hem naast zich aan te treffen.

‘Clegane knapt alleen maar het vuile werk voor heer Tywin op.’ Want van Tywin Lannister, heer van de Rots van Casterling, landvoogd van het Westen, de vader van koningin Cersei, ser Jaime de Koningsmoordenaar en Tyrion de Kobold, en de grootvader van Joffry Baratheon, de onlangs gekroonde kind-koning, ging het werkelijke gevaar uit, meende Catelyn.

‘Maar al te waar,’ gaf ser Brynden toe. ‘En Tywin Lannister is bepaald geen dwaas. Die zit veilig achter de muren van Harrenhal. Hij voedt zijn strijdkrachten met onze oogst, en wat hij niet rooft steekt hij in brand. Gregor is niet de enige hond die hij op ons afhitst. Ook ser Amaury Lors maakt het gebied onveilig, en een of andere huurling uit Qohor die de mensen liever verminkt dan doodt. Ik heb gezien hoe ze de zaak achterlaten. Hele dorpen in de as gelegd, vrouwen verkracht en verminkt, kinderen afgeslacht en hun lijken voor de wolven en wilde honden gegooid… zelfs de doden zouden er misselijk van worden.’

‘Als Edmar dat hoort zal hij furieus zijn.’

‘En dat is dan net wat heer Tywin graag wil. Zelfs terreur heeft een bedoeling, Cat. Lannister wil een veldslag uitlokken.’

‘En het zit erin dat Robb aan die wens zal voldoen,’ zei Catelyn geprikkeld. ‘Hier is hij rusteloos als een kat, en Edmar, de Grootjon en de overigen hitsen hem op.’ Haar zoon had twee grote overwinningen behaald door ser Jaime in het Fluisterwoud in de pan te hakken en toen diens leger, dat zonder aanvoerder voor de muren van Stroomvliet lag, uiteen te slaan in de Slag van de Kampen. Maar als je sommigen van zijn baanderheren moest geloven was hij de wedergeboren Aegon de Veroveraar in eigen persoon.

Brynden Zwartvis trok een borstelige grijze wenkbrauw op. ‘Des te dwazer zijn ze. Mijn krijgswet nummer één, Cat: nooit de vijand zijn zin geven. Dat zou heer Tywin wel willen, op een slagveld van eigen keus vechten. Hij wil juist dat we tegen Harrenhal optrekken.’

‘Harrenhal.’ Ieder kind van de Drietand kende de verhalen die de ronde deden over Harrenhal, het uitgestrekte fort dat koning Harren de Zwarte had opgetrokken aan de wateren van het Godsoog, nu driehonderd jaar geleden, toen de Zeven Koninkrijken nog zeven koninkrijken waren en de ijzermannen van de eilanden over het rivierengebied heersten. In zijn trots had Harren de grootste zaal en de hoogste torens van heel Westeros willen hebben. In veertig jaar was zijn fort als een enorme schaduw op de oever van het meer verrezen terwijl Harrens legers de buurlanden beroofden van steen, hout, goud en werklieden. Duizenden gevangenen hadden in zijn steengroeven de dood gevonden, vastgeketend aan zijn sleeën of zwoegend aan zijn vijf kolossale torens, ’s Winters vroren de mannen dood, ’s zomers stierven ze van de hitte. Weirbomen die daar al drieduizend jaar stonden, werden gekapt om palen en balken van te maken. Harren had zowel het rivierengebied als de IJzereilanden tot de bedelstaf gebracht om zijn droom meer glans te geven. En toen Harrenhal eindelijk klaar was, ja precies op de dag dat koning Harren er zijn intrek nam, was Aegon de Veroveraar bij Koningslanding aan wal gegaan.

Catelyn herinnerde zich hoe ouwe Nans dat verhaal in Winterfel aan haar kinderen placht te vertellen. ‘En zo ontdekte koning Harren dat dikke muren en hoge torens weinig uitrichten tegen draken,’ placht het slot van het verhaal te luiden. ‘Want draken kunnen vliegen.’ Harren was met heel zijn geslacht te gronde gegaan bij de branden die zijn monsterlijke fort hadden verteerd, en elk geslacht dat sinds die tijd in Harrenhal had gezeteld, was in het ongeluk gestort. Het mocht dan sterk zijn, het was een duister en vervloekt oord.

‘Ik zou Robb niet graag slag zien leveren in de schaduw van die burcht,’ gaf Catelyn toe. ‘Toch moeten we ïéts doen, oom.’

‘En snel ook,’ beaamde deze. ‘Ik heb je het ergste nog niet verteld, kind. De mannen die ik naar het westen heb gezonden, kwamen terug met het nieuws dat bij de Rots van Casterling een nieuw leger op de been wordt gebracht.’

Nóg een leger van de Lannisters. Het idee alleen al maakte haar onpasselijk. ‘Dat moet Robb meteen horen. Wie krijgt het opperbevel?’

‘Ser Steffert Lannister, naar het heet.’ Hij keerde zich opzij om over de rivieren uit te kijken, en zijn roodblauwe mantel wapperde in de wind.

‘Weer een neefje?’ De Lannisters van de Rots van Casterling waren een vermaledijd groot en vruchtbaar geslacht.

‘Neef,’ verbeterde ser Brynden haar. ‘En een broer van wijlen de echtgenote van heer Tywin, dus dubbel verwant. Een ouwe vent, en een beetje sullig, maar hij heeft een zoon, ser Daven, van wie meer te duchten valt.’

‘Laten we dan maar hopen dat het de vader is en niet de zoon die dat leger zal aanvoeren.’

‘We hebben nog even tijd voor we ze tegenover ons krijgen. Deze legermacht bestaat uit huurlingen, vrij ruiters en onervaren knapen uit de sloppen van Lannispoort. Ser Steffert zal ze eerst moeten bewapenen en drillen voordat hij een veldslag met ze kan riskeren… en vergis je niet, heer Tywin is geen Koningsmoordenaar. Die stort zich niet halsoverkop in de strijd. Hij zal geduldig afwachten tot ser Steffert optrekt voor hij achter de muren van Harrenhal vandaan komt.’

‘Tenzij…’ zei Catelyn.

‘Ja?’ drong ser Brynden aan.

‘Tenzij hij Harrenhal wel móét verlaten,’ zei ze, ‘om een andere bedreiging het hoofd te bieden.’

Haar oom keek haar peinzend aan. ‘Heer Renling.’

‘Koning Renling.’ Als ze die man om hulp ging vragen moest ze hem de titel gunnen die hij zich had aangemeten.

‘Misschien.’ De Zwartvis glimlachte, een gevaarlijk klein lachje.

‘Maar die zal er iets voor terugvragen.’

‘Hij zal vragen waar koningen altijd om vragen,’ zei ze. ‘Een eed van trouw.’

Загрузка...