Jon klom traag de trap op en probeerde er niet bij stil te staan dat dit misschien de allerlaatste maal was. Spook stapte geluidloos naast hem voort. Buiten wervelde de sneeuw door de kasteelpoorten en de binnenplaats was een en al luidruchtige chaos, maar achter de stenen muren was het nog warm en rustig. Te rustig, naar Jons zin. Hij bereikte de overloop en talmde even, enigszins huiverig. Spook duwde zijn snuit tegen Jons hand. Dat gaf hem moed. Hij rechtte zijn rug en ging de kamer binnen.
Daar zat vrouwe Stark naast zijn bed. Ze zat er nu al bijna twee weken dag en nacht. Ze was geen ogenblik van Brans zijde geweken. Ze liet daar haar maaltijden naartoe brengen, en ook kamerpotten, en ze had er een smal, hard bed laten neerzetten om op te slapen, al werd er gezegd dat ze nauwelijks een oog dichtdeed. Ze voerde hem zelf, het mengsel van honing, water en kruiden dat hem in leven hield. Ze verliet de kamer geen ogenblik. Dus was Jon weggebleven. Maar nu kon dat niet meer.
In de deuropening bleef hij even staan, bang om iets te zeggen, bang om dichterbij te komen. Het raam stond open. Daarbuiten huilde een wolf. Spook hoorde het en hief zijn kop op. Vrouwe Stark keek zijn kant op. Een ogenblik lang leek ze hem niet te herkennen. Eindelijk knipperde ze met haar ogen. ‘Wat kom jij hier doen?’ vroeg ze op merkwaardig vlakke en emotieloze toon.
‘Ik kwam Bran opzoeken,’ zei Jon. ‘Om afscheid te nemen.’
Haar gezicht veranderde niet. Haar lange, kastanjebruine haar was dof en zat in de war. Ze zag er twintig jaar ouder uit. ‘Dat heb je dan nu gedaan. Ga maar weer weg.’
Een deel van hem wilde niets liever dan vluchten, maar als hij dat deed zou hij Bran misschien nooit meer zien, wist hij. Hij deed een nerveuze stap in de richting van het bed. ‘Alstublieft,’ zei hij. In haar ogen roerde zich iets kils. ‘Ik zei toch dat je weg moest gaan?’ zei ze. ‘We kunnen je hier niet gebruiken.’
Vroeger zou hij na zoiets de benen hebben genomen. Vroeger had zoiets hem misschien zelfs aan het huilen gebracht. Nu werd hij er alleen maar kwaad om. Binnenkort zou hij een Gezworen Broeder van de Nachtwacht zijn en grotere gevaren dan Catelyn Tulling Stark het hoofd moeten bieden. ‘Hij is mijn broer,’ zei hij.
‘Moet ik de wacht roepen?’
‘Doet u dat gerust,’ zei Jon uitdagend. ‘U kunt toch niet voorkomen dat ik hem zie.’ Hij liep de kamer door, waarbij hij het bed tussen hen in hield, en keek neer op de liggende Bran. Ze hield een van zijn handen vast. Die leek op een klauw. Dit was niet de Bran die hij zich herinnerde. Al het vlees was eraf: hij was een strak vel over stakerige botten. De benen onder de dekens waren verwrongen op een manier die Jon onpasselijk maakte. Zijn ogen waren diep weggezonken in zwarte gaten. Ze waren open maar zagen niets. Door de val was hij op de een of andere manier gekrompen. Hij leek half op een blad dat door de eerste de beste harde wind het graf ingeblazen zou worden.
Maar onder de breekbare welving van die verbrijzelde ribben rees en daalde zijn borst bij iedere oppervlakkige ademhaling.
‘Bran,’ zei hij, ‘het spijt me dat ik niet eerder ben gekomen. Ik durfde niet.’ Jon merkte dat de tranen hem over de wangen liepen. Het kon hem niets meer schelen. ‘Ga niet dood, Bran. Alsjeblieft. We wachten allemaal tot je wakker wordt. Ik en Robb en de meisjes, iedereen…’
Vrouwe Stark keek toe. Ze had geen alarm geslagen. Jon hield het voor aanvaarding. Buiten het raam huilde de schrikwolf weer. De wolf die Bran geen naam meer had kunnen geven.
‘Ik moet nu weg,’ zei Jon. ‘Oom Benjen wacht. Ik ga naar het noorden, naar de Muur. We moeten vandaag vertrekken, voor de sneeuwval begint.’ Hij herinnerde zich hoe opgewonden Bran was geweest bij het vooruitzicht om op reis te gaan. De gedachte, hem zo te moeten achterlaten was meer dan hij kon verdragen. Jon veegde zijn tranen af, boog zich voorover en kuste zijn broer vluchtig op de lippen.
‘Ik wilde dat hij hier bij mij bleef,’ zei vrouwe Stark zacht. Jon sloeg haar gade, op zijn hoede. Ze keek hem zelfs niet aan. Ze sprak wel tegen hem, maar een deel van haar erkende zijn aanwezigheid in de kamer niet eens.
‘Ik heb erom gebeden,’ zei ze met doffe stem. ‘Hij nam een speciale plaats bij mij in. Ik ben naar de sept gegaan en daar heb ik zevenmaal tot de zeven aangezichten van god gebeden dat Ned van gedachte zou veranderen en hem hier bij mij zou laten. Soms worden gebeden vervuld.’
Jon wist niet wat hij moest zeggen. ‘Het was uw schuld niet,’ wist hij na een pijnlijke stilte uit te brengen.
Haar blikken vonden hem. Ze waren vol venijn. ‘Jouw absolutie is wel het laatste dat ik nodig heb, bastaard.’
Jon sloeg zijn ogen neer. Ze hield een van Brans handen tussen de hare. Hij nam de andere en kneep erin. Vingers als vogelbotjes. ‘Vaarwel,’ zei hij. Hij was al bij de deur toen ze hem riep. ‘Jon,’ zei ze. Hij had door moeten lopen, maar ze had hem nog nooit eerder bij zijn naam genoemd. Hij keerde zich om en ontdekte dat ze naar zijn gezicht keek alsof ze het voor het eerst zag.
‘Ja?’ zei hij.
‘Het had jou moeten overkomen,’ zei ze tegen hem. Toen keerde ze zich weer naar Bran toe en begon te snikken zodat haar hele lichaam ervan schokte. Jon had haar nog nooit eerder zien huilen. De terugweg naar de binnenplaats was heel lang.
Buiten heerste een en al rumoer en verwarring. Wagens werden geladen, mannen schreeuwden, paarden werden opgetuigd en gezadeld en uit de stallen geleid. Het was zachtjes gaan sneeuwen, en iedereen was druk doende om te vertrekken.
Robb stond er middenin en deed voor niemand onder in het schreeuwen van bevelen. Het leek of hij de afgelopen weken gegroeid was, alsof Brans val en de instorting van zijn moeder hem op de een of andere manier sterker hadden gemaakt. Grijze Wind stond naast hem.
‘Oom Benjen zoekt je,’ zei hij tegen Jon. ‘Hij had al een uur geleden willen vertrekken.’
‘Weet ik,’ zei Jon. ‘Straks.’ Hij nam het lawaai en de verwarring rondom hem in zich op. ‘Vertrekken is moeilijker dan ik dacht.’
‘Voor mij ook,’ zei Robb. Er zat sneeuw in zijn haar die door zijn lichaamswarmte was gaan smelten. ‘Heb je hem gezien?’
Jon knikte, zwijgend, want hij vertrouwde zijn stem niet.
‘Hij gaat niet dood,’ zei Robb. ‘Dat weet ik zeker.’
‘Jullie Starks zijn een taai stelletje,’ beaamde Jon. Zijn stem klonk vlak en vermoeid. Het bezoek had hem al zijn kracht gekost. Robb begreep dat er iets mis was. ‘Mijn moeder…’
‘Ze was… heel vriendelijk,’ zei Jon tegen hem.
Robb keek opgelucht. ‘Fijn.’ Hij glimlachte. ‘Als ik je weer zie ben je helemaal in het zwart.’
Jon dwong zichzelf om terug te lachen. ‘Dat is altijd al mijn favoriete kleur geweest. Wanneer is dat, denk je?’
‘Al vrij gauw,’ beloofde Robb. Hij trok Jon naar zich toe en omhelsde hem stevig. ‘Vaarwel, Sneeuw.’
Jon drukte hem op zijn beurt tegen zich aan. ‘Insgelijks, Stark. Zorg goed voor Bran.’
‘Dat zal ik zeker.’ Ze lieten elkaar los en keken elkaar verlegen aan. ‘Oom Benjen zei dat ik je naar de stallen moest sturen zodra ik je zag,’ zei Robb ten slotte.
‘Ik moet nog van één persoon afscheid nemen,’ zei Jon tegen hem.
‘Dan heb ik je niet gezien,’ antwoordde Robb. Jon liet hem in de sneeuw achter, omringd door wagens, wolven en paarden. Het was niet ver lopen naar de wapenzaal. Hij tilde zijn bepakking op en liep via de overdekte brug naar de burcht.
Arya was in haar kamer, bezig met het inpakken van een gladgepolijste ijzerhouten kist die groter was dan zijzelf. Nymeria hielp haar. Arya hoefde maar te wijzen en de wolf sprong de kamer al door, nam een zijden frutseltje tussen haar kaken en kwam ermee aandragen. Maar toen ze de lucht van Spook opsnoof ging ze op haar achterpoten zitten en begon tegen hen te blaffen. Arya wierp een blik over haar schouder, zag Jon, en sprong overeind. Ze sloeg haar magere armen stevig om zijn nek. ‘Ik was bang dat je al weg was,’ zei ze, en haar adem stokte. ‘Ze wilden me niet naar buiten laten om afscheid te nemen.’
‘Wat was je daarnet aan het doen?’ zei Jon tegen haar. Arya maakte zich van hem los en trok een gezicht. ‘Niets. Ik was allang klaar met pakken.’ Ze gebaarde naar de enorme kist, die maar voor een derde gevuld was, en naar de kleren die door de hele kamer verspreid lagen. ‘Septa Mordane zegt dat ik alles opnieuw moet doen. Mijn spullen waren niet netjes opgevouwen, zegt ze. Een echte jonkvrouw uit het zuiden smijt haar kleren niet zomaar in haar kist alsof het ouwe lorren zijn, zegt ze.’
‘Had je dat dan gedaan, zusje?’
‘Nou ja, ze raken toch allemaal door elkaar,’ zei ze. ‘Wie maalt erom hoe ze opgevouwen zijn?’
‘Septa Mordane,’ zei Jon tegen haar. ‘Ik denk ook niet dat ze het leuk vindt dat Nymeria je helpt.’ De wolvin bekeek hem zwijgend met haar donkere gouden ogen. ‘Maar goed. Ik heb iets voor je om mee te nemen, en dat moet heel zorgvuldig ingepakt worden.’
Haar gezicht klaarde op. ‘Een cadeautje?’
‘Zo zou je het kunnen noemen. Doe de deur eens dicht.’
Behoedzaam maar opgewonden keek Arya de hal rond. ‘Nymeria, hier. Waak.’ Ze liet de wolf buiten blijven om te waarschuwen als er indringers waren en sloot de deur. Inmiddels had Jon de lompen verwijderd die hij eromheen had gewonden. Hij stak het haar toe.
Arya’s ogen werden groot. Donkere ogen, net als de zijne. ‘Een zwaard,’ zei ze met een gedempt fluisterstemmetje.
De schede was van soepel, grijs leer, zacht als de zonde. Jon trok de kling er langzaam uit, zodat ze de diepblauwe glans van het staal kon zien. ‘Dit is geen speelgoed,’ drukte hij haar op het hart. ‘Zorg dat je jezelf er niet mee snijdt. De randen zijn scherp genoeg om je te scheren.’
‘Meisjes scheren zich niet,’ zei Arya.
‘Misschien zouden ze dat moeten doen. Heb je de benen van de septa wel eens gezien?’
Ze giechelde. ‘Vel over been.’
‘Dat ben jij ook,’ zei Jon tegen haar. ‘Ik heb dit speciaal door Mikken laten maken. De huurmoordenaars uit Pentos en Myr en de andere Vrijsteden gebruiken zulke zwaarden. Je kunt er geen hoofden mee afslaan, maar als je snel genoeg bent kun je er iemand wel vol gaten mee prikken.’
‘Ik kan snel zijn,’ zei Arya.
‘Je zult iedere dag moeten oefenen.’ Hij gaf haar het zwaard aan, liet haar zien hoe ze het vast moest houden en deed een stap naar achteren. ‘Hoe voelt het aan? Ligt het goed in de hand?’
‘Ik geloof het wel,’ zei Arya.
‘Eerste les,’ zei Jon. ‘Je steekt met de punt.’
Arya sloeg hem op zijn arm met het plat van het zwaard. De klap deed zeer, maar Jon merkte dat hij grijnsde als een dwaas. ‘Ik weet welk uiteinde ik moet gebruiken,’ zei Arya. Er sloop twijfel in haar blik. ‘Septa Mordane zal het afpakken.’
‘Niet als ze niet weet dat je het hebt,’ zei Jon.
‘Met wie moet ik oefenen?’
‘Je vindt wel iemand,’ stelde Jon haar gerust. ‘Koningslanding is een echte stad, duizend keer zo groot als Winterfel. Tot je iemand vindt om mee te oefenen moet je kijken hoe ze op het binnenhof vechten. Ga hardlopen, rijden, zorg dat je sterk wordt. En wat je ook doet…’
Arya wist wat er komen zou. Ze zeiden het tegelijk: ‘… niet… tegen… Sansa… zeggen!’
Jon woelde door haar haren. ‘Ik zal je missen, zusje.’
Plotseling leek het of ze in huilen zou uitbarsten. ‘Ik wou dat je met ons meeging.’
‘Soms leiden er meer wegen naar hetzelfde kasteel. Wie zal het zeggen?’ Hij begon zich al beter te voelen. Hij wilde niet aan zijn verdriet toegeven. ‘Ik kan nu beter gaan. Als ik oom Benjen nog langer laat wachten krijg ik straks in mijn eerste jaar op de Muur alleen maar kamerpotten te legen.’
Arya rende op hem af om hem nog één keer te omhelzen. ‘Eerst dat zwaard neerleggen,’ waarschuwde Jon haar lachend. Ze legde het bijna verlegen weg en overstelpte hem met kussen. Toen hij zich bij de deur omdraaide had ze het alweer opgepakt om de balans uit te testen. ‘Dat was ik bijna vergeten,’ zei hij tegen haar. ‘De beste zwaarden hebben allemaal een naam.’
‘Zoals IJs,’ zei ze. Ze keek naar de kling in haar hand. ‘Heeft dit een naam? Zeg het alsjeblieft!’
‘Kun je het niet raden?’ plaagde Jon haar. ‘Je lievelingsvoorwerp.’
Eerst leek Arya het niet te begrijpen. Toen ging haar een licht op. Zo snel dacht ze. Ze zeiden het allebei tegelijk:
‘Naald!’
Tijdens de lange rit naar het noorden koesterde hij de hartverwarmende herinnering aan haar gelach.