Het hart dampte in de koele avondlucht toen Khal Drogo het haar voorzette, rauw en bloederig. Zijn armen waren rood tot de ellebogen. Achter hem knielden zijn bloedruiters naast het kadaver van de wilde hengst in het zand, met stenen messen in hun hand. In de flakkerende, oranje gloed van de toortsen die rond de hoge kalkwanden van de kuil brandden leek het bloed van de hengst wel zwart.
Dany betastte de zachte zwelling van haar buik. Zweet parelde op haar huid en liep in straaltjes over haar voorhoofd. Ze voelde hoe de bejaarde vrouwen, de stokoude wijfjes van Vaes Dothrak, haar bekeken met ogen die in hun gerimpelde gezichten de doffe gloed van gepolijste vuursteen uitstraalden. Ze mocht niet terugdeinzen of bang kijken. Ik ben het bloed van de Draak, hield ze zichzelf voor terwijl ze het hart van de hengst in beide handen nam, naar haar mond bracht en haar tanden in het taaie, zenige vlees zette. Warm bloed vulde haar mond en droop over haar kin. De smaak deed haar bijna kokhalzen, maar ze dwong zich, te kauwen en te slikken. Het hart van een hengst zou haar zoon sterk, snel en onbevreesd maken, of dat dachten de Dothraki althans, maar uitsluitend als de moeder erin slaagde, het in zijn geheel naar binnen te werken. Als ze het bloed niet door haar keel kon krijgen of het vlees weer uitbraakte waren de voortekens minder gunstig. Dan zou het kind doodgeboren worden, of zwak, mismaakt of als meisje ter wereld komen.
Haar dienstmaagden hadden haar geholpen zich op de ceremonie voor te bereiden. Ook al had ze als toekomstige moeder de laatste twee manen last van haar maag, Dany had bij wijze van avondeten kommen half geronnen bloed gegeten om aan de smaak te wennen, en Irri had haar repen gedroogd paardenvlees laten kauwen tot haar kaken er pijn van deden. Ze had vóór de ceremonie een etmaal gevast in de hoop dat de honger haar zou helpen het rauwe vlees binnen te houden. Het hart van de wilde hengst was een en al spier, en Dany moest het met haar tanden bewerken en elke hap lange tijd kauwen. Binnen de heilige grenzen van Vaes Dothrak, in de schaduw van de Moeder der Bergen, was staal taboe. Ze moest het hart met haar nagels en tanden aan stukken scheuren. Haar maag draaide ervan om en kwam in opstand, maar ze ging door, haar gezicht besmeurd met het bloed uit het hart, dat soms met kracht tegen haar lippen leek te spatten.
Khal Drogo stond hoog opgericht naast haar terwijl ze at, zijn gezicht hard als een bronzen schild. Zijn lange, zwarte vlecht glom van de olie. Hij droeg gouden ringen in zijn snor, gouden belletjes in zijn vlecht en een zware gordel van massieve gouden penningen om zijn middel, maar zijn borst was naakt. Zodra ze dacht dat haar krachten het zouden begeven keek ze naar hem en kauwde en slikte, kauwde en slikte, kauwde en slikte. Tegen het einde meende Dany een felle trots in zijn donkere, amandelvormige ogen op te vangen, maar ze wist het niet zeker. Het gezicht van de khal verried niet vaak wat er in het brein daarachter omging.
En eindelijk was het zover. Met kleverige wangen en vingers werkte ze het laatste restje naar binnen. Pas toen richtte ze haar blikken weer op de oude vrouwen, de gerimpelde besjes van de dosh khaleen.
‘Khalakka dothrae mr’anha!’ riep ze in haar beste Dothraki uit. Binnen in mij rijdt een prins! Ze had dagenlang met haar dienstmaagd Jhiqui op de zinsnede geoefend. De oudste van de wijfjes, een kromgebogen, verschrompelde, broodmagere vrouw met één enkel zwart oog, hief haar armen hoog op. ‘Khalakka dothrae!’ krijste ze. De prins rijdt!
‘Hij rijdt!’ antwoordde de andere vrouw. ‘Rakh! Rakh! Rakh haj!’
riepen ze uit. Een jongen, een jongen, een sterke jongen!
Klokken luidden, een plotseling galmen van bronzen vogels. Een lage strijdhoorn liet zijn langgerekte bromtoon horen. De oude vrouwen hieven een spreekkoor aan. Onder hun beschilderde leren vesten zwabberden hun verwelkte borsten heen en weer, glimmend van de olie en het zweet. De eunuchen die hen dienden wierpen bundeltjes gedroogde grassen in een groot bronzen komfoor, en wolken geurige wierook stegen omhoog naar de maan en de sterren. De Dothraki geloofden dat de sterren vurige paarden waren, een grote kudde die bij nacht langs de hemel galoppeerde.
Terwijl de rook opsteeg stierf het spreekkoor weg en sloot de stokoude vrouw haar ene oog om beter in de toekomst te kunnen kijken. De stilte die neerdaalde was volledig. Dany kon de kreten van nachtvogels in de verte horen, het sissen en knetteren van de toorsen, het zachte klotsen van het water in het meer. De Dothraki staarden haar met nachtogen aan en wachtten. Khal Drogo legde een hand op Dany’s arm. Ze voelde de spanning in zijn vingers. Zelfs een machtige khal als Drogo kon bevreesd zijn als de dosh khaleen in de rook van de toekomst schouwde. Achter haar trilden haar dienstmaagden van de zenuwen. Ten slotte opende het oude wijfje haar oog en hief haar armen op.
‘Ik heb zijn gezicht gezien en het dreunen van zijn hoeven gehoord,’ verkondigde ze met een dun, beverig stemmetje.
‘Het dreunen van zijn hoeven!’ zeiden de anderen in koor.
‘Snel als de wind rijdt hij voort, en in zijn spoor bedekt zijn khalasar de aarde, mannen ongeteld, met blinkende arakhs in hun hand, scherp als vlijmgras. Heftig als een storm zal deze prins zijn. Zijn vijanden zullen voor hem sidderen en hun vrouwen zullen bloedige tranen vergieten en van smart hun borst openrijten. De bellen in zijn haar zullen zijn komst bezingen, en de melkmensen in de stenen tenten zullen zijn naam vrezen.’ De oude vrouw beefde en keek bijna angstig naar Dany. ‘De prins rijdt, en hij zal de hengst zijn die de wereld bestijgt.’
‘De hengst die de wereld bestijgt!’ echoden de toeschouwers, tot de nacht weergalmde van het geluid van hun stemmen.
Het eenogige wijfje tuurde naar Dany. ‘Hoe zal hij genoemd worden, de hengst die de wereld bestijgt?’
Ze stond op om antwoord te geven. ‘Zijn naam zal Rhaego zijn,’ zei ze in de bewoordingen die Jhiqui haar had geleerd. Haar handen raakten beschermend de zwelling onder haar borsten aan, en gebrul steeg op van onder de Dothraki. ‘Rhaego,’ schreeuwden ze. ‘Rhaego, Rhaego, Rhaego!’
De naam klonk nog in haar oren door toen Khal Drogo haar de kuil uit leidde. Zijn bloedruiters sloten zich achter hen aan. Een lange stoet volgde hen de godenweg op, de brede, met gras begroeide laan die door het hart van Vaes Dothrak voerde, van de paardenpoort tot aan de Moeder der Bergen. De oude vrouwen van de dosh khaleen gingen voorop met hun eunuchen en slaven. Sommigen strompelden voort op bejaarde, trillende benen, steunend op lange, bewerkte houten staven, terwijl anderen trots als een paardenheer voortschreden. Elk van deze oude vrouwen was eens een khaleesi geweest. Na de dood van hun heer gemaal, wanneer een nieuwe khal diens plaats aan het hoofd van zijn ruiters innam met naast zich de nieuwe khaleesi op haar paard, werden ze hierheen gezonden om over het reusachtige Dothraki-volk te heersen. Zelfs de machtigste der khals schikte zich naar de wijsheid en het gezag van de dosh khaleen. Toch kreeg Dany de koude rillingen bij de gedachte dat ze op een dag hierheen gestuurd zou worden om zich bij hen te voegen, of ze wilde of niet.
Na de wijze vrouwen kwamen de overigen: Khal Ogo en zijn zoon, de khalakka Fogo, Khal Jommo en zijn vrouwen, de opperhoofden van Drogo’s khalasar, Dany’s dienstmaagden, de dienaren en slaven van de khal, en anderen. Klokken klonken en trommen bonkten in een statige cadans toen ze over de godenweg trokken. Gestolen helden en de godheden van uitgestorven volkeren staarden somber in het duister aan weerskanten van de weg. Langs de stoet renden slaven lichtvoetig door het gras met toortsen in de hand, en in het flakkeren van de vlammen leken de grote monumenten bijna tot leven te komen.
‘Wat is betekenis, naam Rhaego?’ vroeg Khal Drogo onder het lopen in de gewone omgangstaal van de Zeven Koninkrijken. Telkens als ze de kans kreeg had ze hem een paar woorden geleerd. Als hij er zin in had leerde Drogo snel, ook al was zijn accent zo zwaar en barbaars dat noch ser Jorah, noch Viserys een woord verstond van wat hij zei.
‘Mijn broer Rhaegar was een fel strijder, mijn zon-en-sterren,’ zei ze tegen hem. ‘Hij stierf voor mijn geboorte. Ser Jorah zegt dat hij de laatste der draken was.’
Khal Drogo blikte op haar neer. Zijn gezicht was een koperen masker, maar onder de lange zwarte snor die door het gewicht van de gouden ringen omlaaggetrokken werd, meende ze een vluchtige glimlach te ontwaren. ‘Is goede naam, Dan Ares vrouw, maan van mijn leven,’ zei hij.
Ze reden naar het meer dat de Dothraki de Schoot der Wereld noemden. Achter de rietkraag was het water stil en kalm. Duizend en duizend jaar geleden, had Jhiqui haar verteld, was de eerste man uit deze diepten opgestegen, gezeten op de rug van het eerste paard. De stoet bleef wachten op de met gras begroeide kust terwijl Dany zich ontkleedde en haar besmeurde kleren op de grond liet vallen. Naakt als ze was stapte ze voorzichtig het water in. Irri zei dat het meer bodemloos was, maar Dany voelde zachte modder tussen haar tenen glibberen toen ze de hoge rietstengels opzij duwde. Op het roerloze zwarte water dreef de maan, die verbrokkelde en opnieuw geformeerd werd in de rimpels die zij maakte. Ze kreeg kippenvel op haar bleke huid toen de kilte langs haar dijen omhoogkroop en haar schaamlippen kuste. Het opgedroogde bloed van de hengst zat o.p haar handen en om haar mond. Dany vormde haar vingers tot een kom en goot het heilige water over haar hoofd uit om zichzelf en het kind binnen in haar te reinigen, gadegeslagen door de khal en de anderen. Ze hoorde de oude vrouwen van de dosh khaleen tegen elkaar mompelen terwijl ze toekeken en vroeg zich af wat ze zeiden.
Toen ze uit het meer opdook, huiverend en druipend, haastte haar dienstmaagd Doreah zich naar haar toe met een gewaad van beschilderde zandzijde, maar Khal Drogo wuifde haar weg. Hij keek goedkeurend naar haar gezwollen borsten en de welving van haar buik, en Dany zag hoe zijn geslacht zich door zijn paardenharen broek heen aftekende, onder de zware gouden penningen van zijn gordel. Ze liep naar hem toe en hielp hem de veter los te knopen. Toen tilde haar reusachtige khal haar bij haar heupen op zoals je een kind optilt. De belletjes in zijn haar rinkelden zachtjes. Dany sloeg haar armen om zijn schouders en drukte haar gezicht tegen zijn nek terwijl hij in haar binnendrong. Drie snelle stoten en hij was klaar. ‘De hengst die de wereld bestijgt,’ fluisterde Drogo hees. Zijn handen roken nog naar paardenbloed. Toen zijn genot een hoogtepunt bereikte beet hij hard in haar hals, en toen hij haar van zich aftilde sijpelde zijn zaad langs de binnenkant van haar dijen omlaag. Pas toen mocht Doreah haar in de geparfumeerde zandzijde hullen en Irri zachte slippers aan haar voeten schuiven. Khal Drogo knoopte zijn veter vast en sprak een bevel uit, en er werden paarden naar de oever van het meer geleid. Cohollo viel de eer te beurt de khaleesi op haar zilveren te mogen helpen. Drogo bracht zijn hengst in beweging en reed onder maan en sterren de godenweg op. Op haar zilveren kon Dany zijn tempo gemakkelijk bijhouden. Het zijden tentdoek dat Khal Drogo’s zaal overspande was vannacht opgerold, en de maan reed mee naar binnen. Uit drie reusachtige, met stenen omringde vuurkuilen schoten vlammen tien voet omhoog. De lucht was bezwangerd met de geur van roosterend vlees en gestremde, gegiste merriemelk. De zaal was vol en lawaaiig toen ze binnenkwamen. Overal op de kussens zaten lieden wier rang en naam niet toereikend waren om bij de ceremonie aanwezig te mogen zijn. Toen Dany door de gewelfde ingang en over het middenpad reed waren aller ogen op haar gericht. De Dothraki schreeuwden allerlei opmerkingen over haar buik en borsten om het leven binnen in haar te verwelkomen. Ze verstond niet alles wat ze riepen, maar één zinsnede was duidelijk verstaanbaar. ‘De hengst die de wereld bestijgt,’ hoorde ze duizend stemmen bulderen. Het geluid van trommels en hoorns kolkte de nachtelijke hemel in. Half geklede vrouwen maakten een rondedans op de lage tafels, tussen karbonades en schotels die hoog opgetast waren met pruimen, dadels en granaatappels. Veel mannen waren dronken van de klonterige merriemelk, maar toch wist Dany dat er vannacht geen arakhs zouden kletteren, niet hier in de heilige stad, waar wapens en bloedvergieten taboe waren.
Khal Drogo steeg af en nam zijn plaats op de hoge bank in. Khal Jommo en Khal Ogo, die al met hun khalasars in Vaes Dothrak waren geweest toen zij arriveerden, kregen ereplaatsen aan Drogo’s rechter-en linkerhand. De bloedruiters van de drie khals zaten onder hen, en nog verder naar onderen de vier vrouwen van Khal Jommo. Dany steeg van haar zilveren en stak een van de slaven de teugels toe. Terwijl Doreah en Irri haar kussens schikten zocht ze naar haar broer. Zelfs aan het andere einde van de stampvolle zaal zou Viserys haar nog zijn opgevallen met zijn bleke huid, zijn witblonde haar en zijn bedelaarslompen, maar ze zag hem nergens.
Haar blik gleed over de druk bezette tafels langs de wanden, waar mannen met vlechten nog korter dan hun geslacht op rafelige tapijtjes en platte kussens rond de lage tafels zaten, maar alle gezichten die ze zag hadden zwarte ogen en een koperkleurige huid. Ergens midden in de zaal, vlak bij de middelste vuurkuil, ontwaarde ze ser Jorah. Dat was een plaats van aanzien, zij het geen ereplaats. De Dothraki konden de bekwaamheid waarmee de ridder het zwaard voerde wel waarderen. Dany stuurde Jhicjui om hem bij haar aan tafel uit te nodigen. Mormont kwam meteen en zonk voor haar op één knie. ‘Khaleesi,’ zei hij, ‘uw wens is mij een bevel.’
Ze klopte op het kussen van gestopte paardenhuid naast haar. ‘Ga zitten en praat met me.’
‘U eert mij.’ De ridder ging met gekruiste benen op het kussen zitten. Een slaaf knielde voor hem neer en bood hem een houten schaal vol rijpe vijgen aan. Ser Jorah nam er een en beet hem door.
‘Waar is mijn broer?’ vroeg Dany. ‘Hij had inmiddels toch wel op het feest moeten zijn.’
‘Ik heb Zijne Genade vanmorgen gezien,’ lichtte hij haar in. ‘Hij zei dat hij naar de westelijke markt ging, op zoek naar wijn.’
‘Wijn?’ zei Dany twijfelend. Ze wist dat Viserys de smaak van de gegiste merriemelk die de Dothraki dronken niet kon verdragen, en hij was de laatste dagen telkens naar de bazars gegaan om te drinken met de handelaars die met hun karavanen uit oost en west kwamen. In hun gezelschap scheen hij zich beter thuis te voelen dan in het hare.
‘Wijn,’ bevestigde ser Jorah, ‘en hij denkt erover, mannen voor zijn leger te werven onder de huurlingen die de karavanen bewaken.’
Een dienstmeisje legde een bloedpastei voor hem neer, en hij viel er met beide handen op aan.
‘Is dat wel verstandig?’ vroeg ze. ‘Hij heeft geen goud om soldeniers te betalen. Stel dat ze hem verraden?’ Karavaanbewakers hadden zelden last van scrupules, en de usurpator in Koningslanding zou goed betalen voor het hoofd van haar broer. ‘U had met hem mee moeten gaan om hem te beschermen. U hebt uw zwaard aan hem opgedragen.’
‘We zijn in Vaes Dothrak,’ bracht hij haar in herinnering. ‘Niemand mag hier een wapen dragen of het bloed van een mens vergieten.’
‘Toch vinden er mensen de dood,’ zei ze. ‘Dat heeft Jhogo me verteld. Sommige handelaars hebben eunuchen bij zich, reuzen van kerels die dieven wurgen met repen zijde. Zo wordt er geen bloed vergoten en raken de goden niet vertoornd.’
‘Laten we dan maar hopen dat uw broer verstandig genoeg is om niets te stelen.’ Ser Jorah veegde het vet van zijn mond met de rug van zijn hand en boog zich ver over de tafel heen. ‘Hij was van plan uw drakeneieren weg te nemen, tot ik hem waarschuwde dat ik zijn hand afhakken zou zodra hij ze ook maar aanraakte.’
Even was Dany sprakeloos, zo geschokt was ze. ‘Mijn eieren… maar die zijn van mij. Magister Illyrio heeft ze als bruidsgeschenk aan mij gegeven, waarom zou Viserys ze… het zijn maar stenen…’
‘Dat geldt ook voor robijnen, diamanten en vuuropalen, prinses… en drakeneieren zijn veel zeldzamer. Die handelaars waarmee hij heeft zitten drinken zouden hun eigen mannelijkheid verkopen om slechts één van die stenen te bemachtigen, en met alle drie zou Viserys net zoveel huurlingen kunnen betalen als hij wilde.’
Dat had Dany niet geweten, zelfs niet vermoed. ‘Dan… moet hij ze maar hebben. Hij hoeft ze niet te stelen. Hij had het alleen maar hoeven vragen. Hij is mijn broer… en mijn ware koning.’
‘Hij is uw broer,’ beaamde ser Jorah.
‘U begrijpt het niet, ser,’ zei ze. ‘Mijn moeder is bij mijn geboorte gestorven, en mijn vader en mijn broer Rhaegar waren al voor die tijd dood. Ik zou zelfs hun namen niet hebben gekend als Viserys mij die niet had verteld. Hij was de enige die nog over was. De enige. Hij is alles wat ik heb.’
‘Eens wel,’ zei ser Jorah. ‘Nu niet meer, khaleesi. Nu hoort u bij de Dothraki. In uw schoot rijdt de hengst die de wereld bestijgt.’ Hij stak zijn beker uit en een slavin schonk er gegiste merriemelk in, die zuur rook en vol klonters zat.
Dany wuifde haar weg. Zelfs de geur maakte haar misselijk, en ze wilde niet het risico lopen dat ze het paardenhart dat ze zo moeizaam naar binnen had gewerkt, uitbraken zou. ‘Wat betekent dat?’ vroeg ze. ‘Wat is dat voor hengst? Iedereen riep het tegen me, maar ik begrijp het niet.
‘Die hengst is de khal der khals, voorzegd in een eeuwenoude profetie, kind. Hij zal de Dothraki in één enkele khalasar verenigen en naar de einden der aarde rijden. Zo luidt althans de voorspelling. Alle volkeren ter wereld zullen zijn kudde zijn.’
‘O,’ zei Dany met een klein stemmetje. Haar hand streek de japon over de zwelling van haar buik glad. ‘Ik heb hem Rhaego genoemd.’
‘De usurpator zal verstijven van schrik bij het horen van die naam.’
Plotseling trok Doreah aan haar elleboog. ‘Vrouwe,’ fluisterde de dienstmaagd dringend, ‘uw broer…’
Dany zocht de open zaal in zijn hele lengte af, en daar was hij. Hij stevende op haar af. Naar zijn slingerende gang te oordelen had Viserys zijn wijn gevonden… en iets dat voor moed moest doorgaan. Hij droeg zijn scharlakenrode zijden gewaad, dat vuil en bestoft was van de reis. Zijn mantel en handschoenen waren van zwart fluweel, door de zon verbleekt. Zijn laarzen waren uitgedroogd en gebarsten, zijn zilverblonde haar was verward en zat vol klitten. Een zwaard in een leren schede bungelde aan zijn riem. Terwijl hij hen passeerde staarden de Dothraki naar het zwaard, en overal in het rond hoorde Dany vervloekingen, dreigementen en boos gemompel opkomen als het tij. De trommen stamelden nerveus en de muziek stierf weg.
De schrik sloeg haar om het hart. ‘Ga naar hem toe,’ beval ze ser Jorah. ‘Hou hem tegen. Breng hem hier. Zeg hem dat hij de drakeneieren mag hebben, als dat is wat hij wil.’ Snel kwam de ridder overeind.
‘Waar is mijn zuster?’ riep Viserys, zijn stem schor van de wijn.
‘Ik kom voor haar feest. Hoe durven jullie zonder mij te gaan eten?
Niemand eet vóór de koning. Waar is ze? De hoer kan zich niet voor de Draak verbergen.’
Naast de grootste van de drie vuurkuilen bleef hij staan en tuurde om zich heen naar de gezichten van de Dothraki. In de zaal waren vijfduizend mensen, van wie slechts een handjevol de gewone omgangstaal kende. Maar al waren zijn woorden onverstaanbaar, zijn aanblik alleen al maakte duidelijk dat hij dronken was. Ser Jorah liep snel op hem af, fluisterde hem iets in het oor en greep zijn arm, maar Viserys rukte zich los. ‘Weg met die hand. Geen mens raakt zonder toestemming de Draak aan.’
Dany gluurde bezorgd naar de hoge bank. Khal Drogo zei net iets tegen de andere kb als naast hem. Khal Jommo grijnsde en Khal Ogo begon luidkeels te schateren.
Toen hij het gelach hoorde keek Viserys op. ‘Khal Drogo,’ zei hij met dikke stem, op bijna beleefde toon. ‘Ik ben hier voor het feest.’
Hij wankelde bij ser Jorah vandaan en maakte aanstalten zich bij de drie khals op de hoge bank te voegen.
Khal Drogo kwam overeind, snauwde een twaalftal woorden in het Dothraki, sneller dan Dany kon volgen, en wees. ‘Khal Drogo zegt dat uw plaats niet op de hoge bank is,’ vertaalde ser Jorah ten behoeve van haar broer. ‘Khal Drogo zegt dat uw plaats daar is.’
Viserys tuurde in de richting die de khal aanwees. Achter in de lange zaal, in een hoekje bij de muur, diep in de schaduw, zodat hun aanblik betere lieden bespaard bleef, zaten de geringsten onder de geringen: groene jongens die nog geen bloed hadden doen vloeien, oude mannen met een waas voor hun ogen en stijve ledematen, zwakzinnigen en verminkten. Ver van het vlees, en nog verder van de eer.
‘Dat is geen plaats voor een koning,’ verklaarde haar broer.
‘Is plaats,’ antwoordde Khal Drogo in de gewone omgangstaal die hij van Dany had geleerd, ‘voor koning Zerevoet.’ Hij klapte in zijn handen. ‘Een kar. Breng kar voor Khal Rhaggatl’
Vijfduizend Dothraki begonnen te lachen en te roepen. Ser Jorah stond naast Viserys en schreeuwde hem iets in het oor, maar in de zaal klonk zo’n donderend gebrul dat Dany niet kon horen wat hij zei. Haar broer schreeuwde terug en de twee mannen worstelden, totdat Mormont Viserys letterlijk tegen de grond sloeg. Haar broer trok zijn zwaard.
Het ontblote staal blonk schrikbarend rood in de gloed van de vuurkuilen. ‘Blijf uit mijn buurt!’ siste Viserys. Ser Jorah deed een stap achteruit, en haar broer ging onvast op zijn voeten staan. Hij zwaaide het zwaard boven zijn hoofd, het geleende wapen dat magister Illyrio hem had gegeven om hem meer op een koning te doen lijken. Dothraki schreeuwden van alle kanten op hem in en uitten gruwelijke verwensingen.
Dany slaakte een woordeloze kreet van ontzetting. Ze wist wat het inhield, hier een zwaard te trekken, al wist haar broer dat niet. Op het horen van haar stem keek Viserys om, en voor het eerst zag hij haar. ‘Daar is ze,’ zei hij met een glimlach. Hij stevende op haar af en doorkliefde de lucht alsof hij zich een weg baande door een muur van vijanden, al probeerde geen mens hem tegen te houden.
‘Dat zwaard… niet doen,’ smeekte ze hem. ‘Alsjeblieft Viserys. Dat is verboden. Leg het neer en kom bij mij op de kussens zitten. Er is eten en drinken… wil je de drakeneieren? Je kunt ze krijgen, als je dat zwaard maar wegdoet.’
‘Doe wat ze zegt, dwaas,’ riep ser Jorah, ‘voor je ons allemaal de dood in drijft.’
Viserys lachte. ‘Ze kunnen ons niet doden. Zij mogen hier in de heilige stad geen bloed vergieten… maar ik wel.’ Hij zette de punt van het zwaard tussen Daenerys’ borsten en liet hem over de ronding van haar buik naar beneden glijden. ‘Ik wil hebben waarvoor ik gekomen ben,’ zei hij tegen haar. ‘Ik wil de kroon die hij me beloofd heeft. Hij heeft je gekocht, maar hij heeft nooit voor je betaald. Zeg tegen hem dat ik de afgesproken prijs wil hebben, of ik neem je weer terug. Jou, én de eieren. Dat vervloekte veulen van hem mag hij houden. Ik snijd het kreng eruit en laat het voor hem achter.’ De zwaardpunt ging door haar zijden gewaden heen en prikte in haar navel. Viserys huilde, zag ze, hij huilde en lachte tegelijk, deze man die eens haar broer was geweest. Van een afstand, als uit de verte, hoorde Dany haar dienstmaagd Jhiqui snikken van angst en op smekende toon zeggen dat ze dat niet durfde te vertalen, dat de khal haai aan zijn paard zou binden en haar helemaal naar de top van de Moeder der Bergen zou sleuren. Ze sloeg haar arm om het meisje heen. ‘Wees maar niet bang,’ zei ze. ‘Ik vertel het hem wel.’
Ze wist niet of haar woorden toereikend waren, maar toen ze uitgesproken was zei Khal Drogo een paar korte zinnen in het Dothraki en wist ze dat hij het begrepen had. De zon van haar leven daalde van de hoge bank af. ‘Wat heeft hij gezegd?’ vroeg de man die haar broer was geweest, en kromp ineen.
Het was zo stil geworden in de zaal dat ze de belletjes in Khal Drogo’s haar bij elke stap die hij zette zachtjes kon horen tingelen. Zijn bloedruiters volgden hem als drie koperen schaduwen. Daenerys was helemaal koud geworden. ‘Hij zegt dat je een schitterende gouden kroon krijgt die de mensen met vrees en beven zullen aanschouwen.’
Viserys glimlachte en liet zijn zwaard zakken. Dat was het treurigste van allemaal, dat was het wat later aan haar knaagde… de manier waarop hij glimlachte. ‘Dat was alles wat ik wilde,’ zei hij. ‘Zoals beloofd.’
Toen de zon van haar leven naast haar stond sloeg Dany een arm om zijn middel. De khal sprak één woord en zijn bloedruiters schoten toe. Qotho greep de man die haar broer was geweest bij de armen. Haggo brak zijn pols met één enkele, scherpe draai van zijn grote handen. Cohollo trok het zwaard uit zijn slap geworden vingers. Zelfs nu begreep Viserys het nog steeds niet. ‘Nee,’ riep hij.
‘Jullie mogen me niet aanraken, ik ben de Draak, de Draak, en ik word gekroond!’
Khal Drogo gespte zijn gordel los. De penningen waren van zuiver goud, massief en prachtig bewerkt, stuk voor stuk zo groot als een manshand. Hij brulde een bevel. Koksslaven hesen een zware ijzeren stoofpot uit de vuurkuil op, kiepten de inhoud op de grond en zetten de pot weer op het vuur. Drogo smeet de gordel erin en keek met een stalen gezicht toe hoe de penningen rood werden en hun vorm begonnen te verliezen. Ze zag de vlammen dansen in het onyx van zijn ogen. Een slaaf reikte hem een paar dikke, paardenharen wanten aan en hij trok ze aan zonder zelfs maar naar de man te kijken.
Viserys begon te schreeuwen, de schrille, ongearticuleerde kreet van de lafaard die de dood voor ogen heeft. Hij schopte en kronkelde, jankte als een hond en blèrde als een kind, maar de Dothraki hielden hem stevig tussen zich in. Ser Jorah was naast Dany gaan staan. Hij legde een hand op haar schouder. ‘Wend uw hoofd af, prinses, ik smeek het u.’
‘Nee.’ Ze vouwde haar armen beschermend over de zwelling van haar buik.
Ten slotte keek Viserys haar aan. ‘Zuster, alsjeblieft… Dany, zeg tegen ze… laat ze… lief zusje…’
Toen het goud half gesmolten was en vloeibaar begon te worden stak Drogo een hand in de vlammen en griste de pot eruit. ‘Kroon,’ brulde hij. ‘Hier. Een kroon voor Karrenkoning!’ En hij keerde de pot om boven het hoofd van de man die haar broer was geweest. Het geluid dat Viserys Targaryen maakte toen die afschuwelijke ijzeren helm zijn gezicht omhulde had niets menselijks meer. Zijn voeten roffelden als bezetenen op de aarden vloer, verslapten en vielen stil. Dikke klodders gesmolten goud dropen hem over de borst, zodat de scharlakenrode zijde begon te smeulen… maar er vloeide geen druppel bloed.
Hij was geen draak, dacht Dany merkwaardig kalm. Vuur is niet in staat een draak te doden.