Na afloop van het gevecht reed Dany op haar zilveren het met lijken bezaaide slagveld over. Haar dienstmaagden en de mannen van haar khas volgden haar glimlachend en schertsend.
Dothraki-hoeven hadden de aarde omgewoeld en de rogge en linzen vertrapt terwijl hun arakhs en pijlen een gruwelijk nieuw gewas hadden gezaaid en dat met bloed hadden besprenkeld. Stervende paarden tilden krijsend hun hoofd op als ze passeerde. Gewonden kreunden en prevelden gebeden. Jaqqa rhan liepen tussen hen door, de genademannen die met hun zware bijlen de hoofden oogstten, zowel van doden als stervenden. Daarna zou een zwerm kleine meisjes neerstrijken om manden te vullen met pijlen die ze uit de lijken trokken. En ten slotte zouden de honden komen aansnuffelen, mager en hongerig, de verwilderde meute die nooit ver achter de khalasar aan kwam.
De schapen waren al het langst dood. Vele duizenden, naar het leek, zwart van de vliegen. Uit alle karkassen staken pijlschachten. Dat was het werk van Khal Ogo’s ruiters, wist Dany, want niemand uit Drogo’s khalasar was zo dwaas zijn pijlen aan schapen te verspillen zolang er nog herders in leven waren. Het stadje stond in brand. Zwarte rookpluimen dreven kringelend en kronkelend de helblauwe hemel in. Langs afgebrokkkelde lemen muren galoppeerden ruiters af en aan, bezig de overlevenden uit de rokende puinhopen bijeen te drijven, zwaaiend met hun lange zwepen. De vrouwen en kinderen van Ogo’s khalasar legden een koppige trots aan den dag, al waren ze verslagen en onderworpen. Ze waren nu slaven, maar dat leek hun geen vrees aan te jagen. Anders was het met de inwoners van het stadje. Dany had met hen te doen, want ze wist nog goed hoe ontzetting aanvoelde. Moeders strompelden met lege, doodse gezichten voort, hun snikkende kindertjes aan de hand met zich meetrekkend. Er waren maar enkele mannen bij, kreupelen, lafaards en grootvaders.
Volgens ser Jorah duidden de bewoners van dit land zichzelf met de naam Lhazareen aan, maar de Dothraki noemden hen haesh rakhi ofwel lammermensen. Eens had Dany hen misschien voor Dothraki gehouden, want ze hadden dezelfde koperkleurige huid en amandelvormige ogen. Nu leken ze haar wezensvreemd, gedrongen, met een plat gezicht, hun zwarte haar onnatuurlijk kort gesneden. Het waren schaapherders en groente-eters, en Khal Drogo zei dat ze ten zuiden van de bocht in de rivier thuishoorden. Het gras van de zee van Dothrak was niet voor schapen bestemd.
Dany zag, hoe een jongen uitbrak en naar de rivier rende. Een ruiter sneed hem de pas af en dreef hem de andere kant op, en anderen sloten hem in, lieten hun zwepen voor zijn gezicht knallen en joegen hem nu eens de ene, dan weer de andere richting uit. Een galoppeerde er achter hem aan en geselde zijn zitvlak tot zijn dijen rood zagen van het bloed. Een ander liet een zweepkoord om zijn enkel kronkelen en trok hem onderuit. Ten slotte, toen de jongen alleen nog maar kon kruipen, werden ze hun spelletje zat en schoten een pijl door zijn rug.
Ser Jorah stond haar op te wachten achter de gerammeide poort. Hij had een donkergroene wapenrok over zijn maliën. Zijn handschoenen, beenplaten en helm waren van donkergrijs staal. De Dothraki hadden hem voor lafaard uitgekreten toen hij zijn wapenrusting had aangetrokken, maar de ridder had hun beledigingen onmiddellijk met grote felheid geretourneerd, de gemoederen waren hoog opgelaaid, zwaard en arakh hadden elkaar gekruist en de ruiter die het luidruchtigst had gespot was achtergebleven om dood te bloeden.
Terwijl hij op haar afreed sloeg Ser Jorah het vizier van zijn grote pothelm op. ‘Uw heer gemaal wacht u op in het stadje.’
‘Is Drogo ongedeerd?’
‘Een paar schrammen,’ antwoordde Jorah, ‘niets van belang. Hij heeft vandaag twee khals verslagen. Eerst Khal Ogo, en daarna de zoon, khal Fogo, die khal werd toen Ogo sneuvelde. Zijn bloedruiters hebben de bellen uit hun haar gesneden, en nu rinkelt Khal Drogo bij iedere stap luider dan ooit tevoren.’
Ogo en zijn zoon hadden tijdens het naamfeest, toen Viserys was gekroond, naast haar heer op de hoge bank gezeten, maar dat was in Vaes Dothrak, aan de voet van de Moeder der Bergen, waar alle ruiters broeders waren en alle twisten werden opgeschort. Buiten in het gras was het anders. Ogo’s khalasar was net bezig het stadje aan te vallen toen Khal Drogo hem achterhaalde. Ze vroeg zich af wat de lammermensen hadden gedacht toen ze vanaf hun gebarsten lemen muren voor het eerst het stof van hun paarden zagen. Misschien had een enkeling die nog jong en dwaas was, die nog geloofde dat de goden de gebeden der wanhopigen verhoren, gemeend dat hun verlossing nabij was.
Aan de overkant van de weg snikte een meisje dat niet ouder was dan Dany hoog en schel terwijl een ruiter haar met haar gezicht omlaag over een berg lijken schoof en in haar binnendrong. Andere ruiters stegen van hun paard om hem af te lossen. Zo zag de verlossing eruit die de Dothraki de lammermensen brachten.
Ik ben het bloed van de Draak, hield Daenerys Targaryen zichzelf voor en keek de andere kant op. Ze kneep haar lippen op elkaar, verhardde haar hart en reed door naar de poort.
‘De meeste ruiters van Ogo zijn gevlucht,’ zei ser Jorah. ‘Toch zijn er misschien meer dan tienduizend gevangenen.’
Slaven, dacht Dany. Khal Drogo zou hen stroomafwaarts drijven, naar een van de steden aan de Baai der Slavenhandelaars. Ze kon wel huilen, maar ze vermaande zich dat ze sterk moest zijn. Dit is oorlog, zo ziet dat eruit, dit is de prijs van de ijzeren troon.
‘Ik heb de khal gezegd dat hij het beste naar Meereen kan gaan,’
zei ser Jorah. ‘Daar krijgt hij een betere prijs dan van een karavaan Slavenhandelaars. Illyrio schrijft dat daar vorig jaar de pest heeft gewoed, zodat de bordelen dubbel betalen voor gezonde jonge meisjes, en drie keer zoveel voor jongens onder de tien. Als er genoeg kinderen de reis overleven kunnen we met het goud alle benodigde schepen kopen en ook nog bemanningen inhuren.’
Achter hen slaakte het meisje dat verkracht werd een hartverscheurende kreet, een lang, snikkend gejammer waar geen eind aan kwam. Dany’s vuist balde zich om de teugels en ze wendde het hoofd van haar zilveren. ‘Laat ze ophouden,’ beval ze ser Jorah.
‘Khaleesi?’ De ridder klonk verbijsterd.
‘U hebt het gehoord,’ zei ze. ‘Laat ze ophouden.’ Ze richtte zich tot haar khas in de ruwe tongval van de Dothraki. ‘Jhogo, Quaro, help ser Jorah. Ik wil geen verkrachting.’
De krijgers wisselden een stomverbaasde blik.
Jorah Mormont bracht zijn paard naderbij. ‘Prinses,’ zei hij, ‘u hebt een zachtmoedige inborst, maar u begrijpt het niet. Zoals nu is het altijd gegaan. Deze mannen hebben bloed vergoten voor de khal. Nu eisen ze hun beloning.’
Aan de overkant van de weg huilde het meisje nog steeds, in die hoge, zangerige taal die Dany vreemd in de oren klonk. De eerste man was nu klaar, en een tweede had zijn plaats ingenomen.
‘Ze is een lammermeisje,’ zei Quaro in het Dothraki. ‘Zij is niets, khaleesi. De ruiters bewijzen haar eer. De lammermensen paren met schapen, dat is bekend.’
‘Dat is bekend,’ echode haar dienstmaagd Irri.
‘Dat is bekend,’ beaamde Jhogo, gezeten op de grote grijze hengst die hij van Drogo had gekregen. ‘Als haar gejammer u onaangenaam in de oren klinkt, khaleesi, brengt Jhogo u haar tong.’ Hij trok zijn arakh.
‘Ik wil niet dat haar kwaad wordt gedaan,’ zei Dany. ‘Ik eis haar op. Doe wat ik zeg, of Khal Drogo krijgt de reden te horen.’
‘Ai, khaleesi,’ antwoordde Jhogo en drukte zijn hielen in de flanken van zijn paard. Quaro en de anderen reden achter hem aan. De belletjes in hun haar rinkelden.
‘Gaat u met hen mee,’ gelastte ze ser Jorah.
‘Zoals u beveelt.’ De ridder keek haar merkwaardig aan. ‘U bent waarlijk de zuster van uw broer.’
‘Viserys?’ Dat begreep ze niet.
‘Nee,’ antwoordde hij. ‘Rhaegar.’ Hij galoppeerde weg. Dany hoorde Jhogo iets roepen. De verkrachters lachten hem uit. Een man riep iets terug. Jhogo’s arakh flitste, en het hoofd van de man rolde van zijn schouders. Gelach verkeerde in gevloek en de ruiters grepen naar hun wapens, maar inmiddels waren Quaro, Aggo en Rakharo ook gearriveerd. Ze zag Aggo naar de overkant van de weg wijzen, waar zij op haar zilveren zat. De ruiters staarden haar met kille, zwarte ogen aan. Een spuwde er. De overigen verspreidden zich en zochten pruttelend hun paarden op. De man boven op het lammermeisje bleef al die tijd pompen, dermate op zijn genot gericht dat hij niet leek te merken wat zich rond, om hem afspeelde. Ser Jorah steeg af en rukte hem met een gemaliede vuist van haar af. De Dothraki viel languit in de modder, veerde op met een mes in zijn hand — en stierf met Aggo’s pijl in zijn keel. Mormont trok het meisje van de berg lijken en hulde haar in zijn met bloed bespatte mantel. Hij leidde haar over de weg naar Dany.
‘Wat wilt u dat er met haar gebeurt?’
Het meisje sidderde. Haar ogen waren groot en troebel, haar haren plakten van het bloed. ‘Doreah, verbind haar wonden. Jij ziet er niet uit als een ruiter, dus misschien is ze voor jou niet bang. De rest komt met mij mee.’ Ze dreef haar paard de kapotte houten poort door.
In het stadje was het nog erger. Veel huizen stonden in brand, en de jaqqa rhan hadden hun weerzinwekkende werk al gedaan. De smalle kronkelstraatjes lagen vol onthoofde lijken. Telkens als ze een vrouw passeerden die werd verkracht hield Dany halt, liet haar khas er een eind aan maken en eiste het slachtoffer als slavin op. Een van hen, een dikke vrouw van veertig met een platte neus, sprak een gestamelde zegenwens in de gewone omgangstaal over Dany uit, maar de rest keek haar slechts met lege, donkere ogen aan. Ze wantrouwden haar, besefte ze treurig, bang dat ze hen had gespaard voor een nog gruwelijker lot.
‘Je kunt ze niet allemaal opeisen, kind,’ zei ser Jorah toen ze voor de vierde keer bleven staan, terwijl de krijgers van haar khas haar nieuwe slavinnen achter haar aan dreven.
‘Ik ben khaleesi, de erfgename van de Zeven Koninkrijken, het bloed van de Draak,’ bracht Dany hem in herinnering. ‘Het is niet aan u om mij te zeggen wat ik niet kan doen.’ Aan de andere kant van het stadje stortte met een walmende steekvlam een gebouw in, en ver weg hoorde ze geschreeuw en het gejammer van bange kinderen. Ze troffen Khal Drogo aan voor een vierkante tempel zonder ramen met dikke lemen wanden en een bolle koepel die aan een reusachtige bruine ui deed denken. Achter hem rees een stapel hoofden op, groter dan hijzelf. Een van de korte pijlen van de lammermensen stak in zijn bovenarm en op de linkerkant van zijn naakte borst zat bloed, als een lik verf.
Jhiqui hielp Dany afstijgen, want naarmate haar buik groter en zwaarder werd ging bewegen steeds moeilijker. Ze knielde voor de khal. ‘Mijn zon-en-sterren is gewond.’ De wond van de arakh was groot, maar oppervlakkig. Zijn rechtertepel was eraf, en een bloederige lap huid bungelde als een nat vod van zijn borst.
‘Is maar schram, maan van leven, door arakh van één bloedruiter van Khal Ogo,’ zei Khal Drogo in de gewone omgangstaal. ‘Ik doodde hem erom, en Ogo ook.’ Hij draaide zijn hoofd, zodat de belletjes in zijn vlecht zacht rinkelden. ‘Is Ogo wat je hoort, en Fogo zijn khalakka, die khal was toen ik hem doodde.’
‘Niemand houdt stand voor de zon van mijn leven,’ zei Dany, ‘de vader van de hengst die de wereld bestijgt.’
Een krijger te paard kwam aanrijden en sprong uit het zadel. Hij zei iets tegen Haggo, een stroom boze woorden in het Dothraki, sneller dan Dany kon volgen. De forse bloedruiter wierp haar een sombere blik toe voor hij zich tot zijn khal wendde. ‘Dit is Mago, die in de khas van Ko Jhaqo rijdt. Hij zegt dat de khaleesi hem zijn krijgsbuit heeft ontnomen, een lammerdochter die het hem toekwam te bestijgen.’
Khal Drogo’s gezicht was strak en onbeweeglijk, maar zijn zwarte ogen richtten zich nieuwsgierig op Dany. ‘Zeg me wat daarvan waar is, maan van mijn leven,’ beval hij in het Dothraki. Dany vertelde hem wat ze had gedaan, in haar eigen taal, zodat de khal haar beter zou begrijpen, in simpele, onverbloemde bewoordingen. Toen ze uitgesproken was fronste Drogo zijn wenkbrauwen. ‘Zo zijn de wetten van de oorlog. Deze vrouwen zijn nu onze slavinnen, waarmee we kunnen doen wat ons behaagt.’
‘En mij behaagt het, hen te beschermen,’ zei Dany, maar ze vroeg zich af of ze niet te ver was gegaan. ‘Als uw krijgers deze vrouwen bestijgen, laten ze dat dan niet zachtheid doen en hen tot vrouw nemen. Geef hun een plaats in de khalasar en laat hen zonen voor u baren.’
Qotho was altijd al de wreedste van de bloedruiters geweest. Hij was het die lachte. ‘Vermengt het paard zich met het schaap?’
Iets in zijn toon deed haar aan Viserys denken. Boos keerde Dany zich naar hem toe. ‘De draak verslindt zowel paarden als schapen.’
Khal Drogo glimlachte. ‘Zie eens hoe fel ze wordt!’ zei hij. ‘Het is mijn zoon in haar schoot, de hengst die de wereld bestijgt, wiens vuur haar vervult. Rijd langzaam, Qotho… als de moeder je niet ter plaatse verbrandt zal de zoon je wel in de modder vertrappen. En jij, Mago, zwijg en zoek een ander lam om te bestijgen. Deze behoren mijn khaleesi toe.’ Hij wilde zijn hand naar Daenerys uitsteken, maar toen hij zijn arm ophief vertrok Drogo zijn gezicht in plotselinge pijn en wendde zijn hoofd af. Dany voelde bijna hoe hij leed. Zijn wonden waren erger dan ser Jorah haar had doen geloven. ‘Waar zijn de genezers?’ wilde ze weten. De khalasar had twee soorten: onvruchtbare vrouwen en ontmande slaven. De kruidenvrouwen werkten met drankjes en bezweringen, de eunuchen met messen, naalden en vuur. ‘Waarom verzorgen zij de khal niet?’
‘De khal heeft de haarloze mannen weggezonden, khaleesi,’ bezwoer de oude Cohollo haar. Dany zag dat de bloedruiter zelf ook een wond had opgelopen: een diepe snee in zijn linkerschouder.
‘Veel ruiters zijn gewond,’ zei Khal Drogo koppig. ‘Eerst moeten zij geheeld. Die pijl is niet meer dan de steek van een vlieg, en deze kleine schram slechts een nieuw litteken waarop ik mij tegenover mijn zoon zal beroemen.’
Dany zag de spieren in de borst onder de afgerukte huid. Uit de pijl die zijn arm doorboorde liep een straaltje bloed. ‘Khal Drogo kan niet wachten,’ verkondigde ze. ‘Jhogo, zoek die eunuchen op en breng ze onmiddellijk hier.’
‘Zilvervrouwe,’ zei een vrouwenstem achter haar, ‘ik kan de grote ruiter helpen met zijn wonden.’
Dany keek om. De spreekster was een van de slavinnen die ze had opgeëist, de zware vrouw met de platte neus die haar had gezegend.
‘De khal heeft geen hulp nodig van vrouwen die met schapen paren,’ blafte Qotho. ‘Aggo, snij haar tong uit.’
Aggo greep haar bij het haar en zette een mes op haar keel. Dany hief een hand op. ‘Nee. Ze is van mij. Laat haar spreken.’
Aggo keek van haar naar Qotho. Hij liet zijn mes zakken.
‘Ik had geen kwaad in de zin, felle ruiters.’ De vrouw sprak goed Dothraki. De gewaden die ze droeg waren van de lichtste, fraaiste wol en rijk geborduurd, maar nu waren ze bemodderd, bebloed en gescheurd. Ze drukte de kapotte stof van haar lijfje tegen haar zware borsten. ‘Ik bezit enige bekwaamheid in de kunst van het genezen.’
‘Wie ben je?’ vroeg Dany.
‘Mijn naam is Mirri Maz Duur. Ik ben godsvrouw van deze tempel.’
‘Maegi,’ gromde Haggo. Hij keek duister, en betastte zijn arakh. Dany herinnerde zich dat woord uit een griezelverhaal dat Jhiqui haar op een avond bij het kookvuur had verteld. Een maegi was een vrouw die met demonen paarde en de zwartste magie bedreef, veil, verdorven en zonder ziel, die zich in het holst van de nacht naar mannen begaf om leven en kracht uit hun lichaam te zuigen.
‘Ik ben een genezer,’ zei Mirri Maz Duur.
‘Een genezer van schapen,’ snierde Qotho. ‘Bloed van mijn bloed, ik zeg: dood deze maegi en wacht de haarloze mannen af.’
Dany negeerde de uitbarsting van de bloedruiter. In haar ogen zag deze oude, alledaagse, gezette vrouw er niet als een maegi uit. ‘Waar heb je leren genezen, Mirri Maz Duur?’
‘Mijn moeder was godsvrouw voor mij. Van haar heb ik die liederen en spreuken geleerd die de Grote Herder het meest behaagden, en ook hoe ik van blad, wortel en bes de heilige dampen en zalven moet maken. Toen ik jonger en mooier was ben ik per karavaan naar Asshai bij de Schaduw gereisd om van de magiërs daar te leren. Schepen uit vele landen doen Asshai aan, en dus verbleef ik daar lang om de geneeskunst van verre volken te leren. Een maanzangeres van de Jogos Nhai schonk mij haar verloszangen, een vrouw van uw eigen ruitervolk leerde me de magie van gras, maïs en paarden kennen, en een maester uit de Landen van de Zonsondergang opende een lichaam voor mij en toonde mij alle geheimen die onder de huid schuilen.’
‘Een maester?’ kwam ser Jorah ertussen.
‘Marwyn, zo noemde hij zich,’ antwoordde de vrouw in de gewone omgangstaal. ‘Van de zee. Van achter de zee. De Zeven Landen, zei hij. Landen van de Zonsondergang. Waar mannen ijzer zijn en draken heersen. Hij leerde mij zijn taal.’
‘Een maester in Asshai,’ peinsde Jorah. ‘Vertel me, godsvrouw, wat droeg die Marwyn om zijn nek?’
‘Een keten, zo strak dat hij er bijna door werd gewurgd, ijzeren heer, met schakels van vele metalen.’
De ridder keek naar Dany. ‘Slechts één man die in de Citadel van Oudstee is geschoold draagt zo’n keten,’ zei hij, ‘en dat soort mannen weet veel van de geneeskunst af.’
‘Waarom zou je mijn khal willen helpen?’
‘Alle mensen behoren één kudde toe, of dat leren wij althans,’ antwoordde Mirri Maz Duur. ‘De Grote Herder heeft mij naar de aarde gezonden om zijn lammeren te genezen, waar ik hen maar aantref.’
Qotho diende haar een venijnige klap toe. ‘Wij zijn geen schapen, maegi.’
‘Ophouden,’ zei Dany boos. ‘Ze is van mij. Ik wil niet dat haar iets overkomt.’
Khal Drogo gromde. ‘Die pijl moet eruit, Qotho.’
‘Ja, grote ruiter,’ antwoordde Mirri Maz Duur en betastte de pijnlijke plek op haar gezicht. ‘En uw borst moet gereinigd en dichtgenaaid, anders gaat de wond etteren.’
‘Doe het dan,’ beval Khal Drogo.
‘Grote ruiter,’ zei de vrouw, ‘mijn werktuigen en drankjes zijn in het huis van de god, waar de genezende krachten het sterkst zijn.’
‘Ik zal u dragen, bloed van mijn bloed,’ bood Haggo aan. Khal Drogo wuifde hem weg. ‘Niemand hoeft mij te helpen,’ zei hij met trotse, harde stem. Hij stond zelf op en torende boven iedereen uit. Vers bloed golfde uit de snee waar Ogo’s arakh zijn tepel had afgesneden en stroomde over zijn borst. Snel ging Dany naast hem staan. ‘Ik ben geen man,’ fluisterde ze, ‘dus op mij mag u steunen.’ Drogo legde een grote hand op haar schouder. Terwijl ze naar de grote lemen tempel liepen liet ze een deel van zijn gewicht op zich rusten. De drie bloedruiters volgden hen. Dany beval ser Jorah en de krijgers van haar khas om de ingang te bewaken en te zorgen dat het gebouw niet in brand werd gestoken terwijl zij nog binnen waren. Ze betraden via een reeks voorvertrekken de centrale ruimte onder de ui. Door verborgen vensters bovenin viel een flauw schijnsel naar binnen. Een paar toortsen walmden in houders aan de wanden. Op de lemen vloer lagen schapenvachten gespreid. ‘Daar,’ zei Mirri Maz Duur en wees naar het altaar, een massieve, blauw dooraderde steen waarin de beeltenissen van herders en hun kudden waren uitgehouwen. Khal Drogo ging erop liggen. De oude vrouw wierp een handvol gedroogde bladeren op een komfoor, waarop het vertrek zich met geurige rook vulde. ‘Het is beter als jullie buiten wachten,’ zei ze tegen de overigen.
‘Wij zijn bloed van zijn bloed,’ zei Cohollo. ‘Hier wachten wij.’
Qotho ging vlak naast Mirri Maz Duur staan. ‘Weet dit wel, vrouw van de Lammergod. Doe de khal kwaad, en jou zal hetzelfde overkomen.’ Hij trok zijn vilmes en hield haar het lemmet voor.
‘Ze zal hem geen kwaad doen.’ Dany voelde dat ze deze oude vrouw met haar onaantrekkelijke gezicht en platte neus kon vertrouwen. Ze had haar tenslotte uit de harde handen van haar verkrachters gered.
‘Als jullie dan per se moeten blijven, help dan ook,’ zei Mirri tegen de bloedruiters. ‘De grote ruiter is te sterk voor mij. Houd hem vast terwijl ik de pijl uit zijn vlees trek.’ Ze liet de flarden van haar jurk tot op haar middel vallen om een kist met houtsnijwerk te openen en ging toen druk in de weer met flesjes en doosjes, messen en naalden. Toen ze klaar was brak ze de pijlpunt met de weerhaken af en trok de schacht eruit, waarbij ze iets neuzelde in de eentonige taal van de Lhazareen. Ze verhitte een flacon wijn tot het kookpunt op het komfoor en goot die over zijn wonden. Khal Drogo vloekte tegen haar maar verroerde zich niet. Ze verbond de pijlwond met een kussentje van vochtige bladeren en begon toen aan de snee in zijn borst, die ze met een bleekgroene brij insmeerde voordat ze de lap huid op zijn plaats trok. De khal beet op zijn tanden en slikte een kreet in. De godsvrouw haalde een zilveren naald en een klos zij te voorschijn en begon de vleeswond dicht te naaien. Toen ze klaar was bestreek ze de huid met rode zalf, legde er nog wat bladeren op en verbond de borst met een rafelig stuk lamsvel. ‘U moet de gebeden zeggen die ik u noem en het lamsvel tien dagen en nachten laten zitten,’ zei ze. ‘U zult koorts krijgen, en jeuk, en na uw genezing zult u een groot litteken hebben.’
Khal Drogo ging zitten en zijn belletjes rinkelden. ‘Ik bezing mijn littekens, schapenvrouw.’ Hij kromde zijn arm en fronste zijn wenkbrauwen.
‘Drink wijn noch melksap van de papaver,’ waarschuwde ze hem.
‘Pijn zult u hebben, maar u moet zorgen dat uw lichaam sterk blijft, zodat het de gifgeesten kan bestrijden.’
‘Ik ben khal,’ zei Drogo. ‘Om pijn maal ik niet, en ik drink wat ik wil. Cohollo, mijn vest.’ De oudere man haastte zich weg.
‘Daarstraks,’ zei Dany tegen de lelijke Lhazareen-vrouw, ‘hoorde ik je over verloszangen spreken…’
‘Ik ken alle geheimen van het bloedige bed, zilvervrouwe, en er is mij nog nooit een kind ontglipt,’ antwoordde Mirri Maz Duur.
‘Mijn tijd is nabij,’ zei Dany. ‘Als je wilt zou ik graag hebben dat jij me bijstond wanneer het zover is.’
Khal Drogo lachte. ‘Maan van mijn leven, een slavin vraag je niet, die beveel je. Ze zal doen wat jij wenst.’ Hij sprong van het altaar af. ‘Kom, mijn bloed. De hengsten roepen, deze plaats is as. Het is tijd om te rijden.’
Haggo volgde de khal de tempel uit, maar Qotho bleef lang genoeg achter om Mirri Maz Duur strak aan te staren. ‘Denk erom, maegi, zoals het de khal vergaat zal het jou vergaan.’
‘Zoals je zegt, ruiter,’ antwoordde de vrouw hem terwijl ze haar kruikjes en flesjes bij elkaar verzamelde. ‘De Grote Herder waakt over de kudde.’