Hij droomde een oude droom, over drie ridders in witte mantels, een toren die sinds lang gevallen was, en Lyanna in haar bed vol bloed.
In zijn droom reden zijn vrienden aan zijn zij zoals tijdens hun leven. De trotse Martyn Cassel, de vader van Jory. Theo Wull. Ethan Hanscoe, die Brandons schildknaap was geweest. Ser Mark Riswel met zijn zachte stem en zijn vriendelijke inborst. De paalbewoner Holand Riet. Heer Dustin op zijn grote rode hengst. Eens waren hun gezichten Ned even vertrouwd geweest als het zijne, maar de jaren zuigen het geheugen van een mens leeg, al heeft hij nog zo plechtig gezworen om niet te vergeten. In zijn droom waren ze slechts schaduwen, grauwe schimmen op paarden van mist. Ze waren met zeven tegen drie, in de droom zowel als in het echt. Maar deze drie waren anders dan ieder ander. Ze wachtten voor de ronde toren, de rode bergen van Dorne in hun rug, hun witte mantels bollend in de wind. En dit waren geen schaduwen. Hun gezichten glansden fel, zelfs nu nog. Ser Arthur Dayn, het Zwaard van de Morgen, had een trieste lach om zijn lippen. Het gevest van het grote slagzwaard Dageraad stak boven zijn rechterschouder uit. Ser Oswel Whent zat op één knie geknield en sleep zijn kling met een wetsteen. Op zijn wit geëmailleerde helm spreidde de zwarte vleermuis van zijn huis haar vlerken uit. Achter hen stond de woeste oude ser Gerold Hoogteren, de Witte Stier, de bevelhebber van de koningsgarde.
‘Ik heb naar u gezocht bij de Drietand,’ zei Ned tegen hen.
‘Daar waren we niet,’ antwoordde ser Gerold.
‘Waren we er wel geweest, het was de usurpator slecht vergaan,’ zei ser Oswel.
‘Bij de val van Koningslanding doodde ser Jaime uw koning met een gouden zwaard, en ik vroeg me af waar u bleef.’
‘Veraf,’ zei ser Gerold, ‘of Aerys zou nog op de ijzeren troon zitten en onze valse broeder zou branden in de zevenvoudige hel.’
‘Ik heb Stormeinde overvallen om een eind aan de belegering te maken,’ vertelde Ned hun. ‘Heer Tyrel en heer Roodweyn streken hun banieren, en al hun ridders bogen de knie om ons trouw te zweren. Ik was ervan overtuigd dat u onder hen zoudt zijn.’
‘Onze knieën buigen niet licht,’ zei ser Arthur Dayn.
‘Ser Willam Darring is met uw koningin en prins Viserys naar Drakensteen gevlucht. Ik meende dat u misschien samen met hem was uitgevaren.’
‘Ser Willam is een goed en trouw man,’ zei ser Oswel.
‘Maar geen lid van de koningsgarde,’ merkte ser Gerold op. ‘De koningsgarde vlucht niet.’
‘Toen niet en nu niet,’ zei ser Arthur. Hij zette zijn helm op.
‘We hebben een gelofte afgelegd,’ verklaarde de oude ser Gerold. Neds schimmen kwamen naast hem staan met schaduwzwaarden in hun handen. Het was zeven tegen drie.
‘En dit is het begin,’ zei ser Arthur Dayn, het Zwaard van de Morgen. Hij trok Dageraad uit de schede en hield het wapen met beide handen vast. De kling was wit als melkglas en lichtte fel op.
‘Nee,’ zei Ned met iets treurigs in zijn stem. ‘Dit is het einde.’
Toen ze elkaar troffen in een vloed van staal en schaduw hoorde hij Lyanna’s kreet. ‘Eddard!’ riep ze. Een wervelstorm van rozenblaadjes blies langs een met bloed besmeurde hemel, blauw als de ogen van de dood.
‘Heer Eddard,’ riep Lyanna nogmaals.
‘Ik beloof het,’ fluisterde hij. ‘Lya, ik beloof het…’
‘Heer Eddard,’ herhaalde een mannenstem in het donker. Kreunend opende Eddard Stark zijn ogen. Door de hoge ramen van de Toren van de Hand stroomde het maanlicht naar binnen.
‘Heer Eddard?’ Een schim stond over het bed gebogen.
‘Hoe… hoe lang?’ De lakens zaten in de war, zijn been was gespalkt en met gips bestreken. Een doffe pijnscheut trok langs zijn heup omhoog.
‘Zes dagen en zeven nachten.’ De stem was die van Vayon Poel. De hofmeester zette een beker aan Neds lippen. ‘Drink maar, heer.’
‘Wat…?’
‘Alleen maar water. Maester Pycelle zei dat u dorst zou hebben.’
Ned dronk. Zijn lippen waren gesprongen en droog als perkament. Het water smaakte honingzoet.
‘De koning heeft laten weten,’ zei Vayon Poel toen de beker leeg was, ‘dat hij u wilde spreken, heer.’
‘Morgen,’ zei Ned. ‘Als ik sterker ben.’ Hij kon de confrontatie met Robert nu niet aan. Na zijn droom voelde hij zich zo slap als een vaatdoek.
‘Heer,’ zei Poel, ‘hij heeft ons bevolen u naar hem toe te zenden zodra u uw ogen had geopend.’ Bedrijvig begon de hofmeester een kaars aan te steken.
Ned vloekte binnensmonds. Robert was geen toonbeeld van geduld. ‘Zeg hem maar dat ik te zwak ben om bij hem te komen. Als hij me wenst te spreken zal ik hem graag hier ontvangen. Ik hoop dat je hem uit een diepe slaap wekt. En ontbied…’ Hij stond op het punt om Jory te zeggen toen het hem weer te binnen schoot. ‘Ontbied het hoofd van mijn wacht.’
Enkele ogenblikken nadat de hofmeester was vertrokken stapte Alyn de slaapkamer binnen. ‘Heer.’
‘Poel zegt dat het zes dagen heeft geduurd,’ zei Ned. ‘Ik moet weten hoe de zaken ervoor staan.’
‘De Koningsmoordenaar is de stad uit gevlucht,’ lichtte Alyn hem in. ‘Ze zeggen dat hij naar zijn vader op de Rots van Casterling is teruggegaan. Het verhaal van vrouwe Catelyn die de Kobold gevangen heeft genomen is op ieders lip. Ik heb extra bewakers ingezet, met uw verlof.’
‘Dat heb je,’ verzekerde Ned hem. ‘Mijn dochters?’
‘Zijn iedere dag bij u geweest, heer. Sansa zit rustig te bidden, maar Arya…’ Hij aarzelde. ‘Vanaf het moment dat u werd teruggebracht heeft ze geen woord meer gezegd. Het is één brok temperament, heer. Ik heb nog nooit een meisje zo woedend gezien.’
‘Wat er ook gebeurt,’ zei Ned. ‘Ik wil dat mijn dochters veilig zijn. Ik ben bang dat dit nog maar het begin is.’
‘Er zal hun geen kwaad geschieden, heer Eddard,’ zei Alyn. ‘Daar sta ik met mijn leven voor in.’
‘Jory en de anderen…’
‘Ik heb hen aan de zwijgende zusters overgedragen. Die zorgen dat ze naar Winterfel worden overgebracht. Jory zou gewild hebben dat hij naast zijn grootvader kwam te rusten.’
Zijn grootvader. Dat moest wel, want Jory’s vader was ver weg in het zuiden gestorven. Martyn Cassel was met de rest ten onder gegaan. Na afloop had Ned de toren afgebroken en de bebloede stenen gebruikt om acht stenen grafkegels op de heuvelrug op te richten. Rhaegar had hem de vreugdetoren genoemd, zei men, maar voor Ned was de herinnering bitter. Het was zeven tegen drie geweest, maar slechts twee hadden het overleefd: Eddard Stark en de kleine paalbewoner Holand Riet. Het leek hem geen goed voorteken dat hij na al die jaren die droom weer had gedroomd.
‘Goed gedaan, Alyn,’ zei Ned. Op dat moment kwam Vayon Poel terug. De hofmeester boog diep. ‘Zijne Genade staat voor de deur, heer, en de koningin met hem.’
Ned werkte zich iets verder omhoog en kromp ineen toen er een huivering van pijn door zijn been ging. Cersei had hij niet verwacht. Haar komst voorspelde weinig goeds. ‘Laat ze binnen en ga dan. Wat we te zeggen hebben dient tussen deze muren te blijven.’ Poel trok zich zwijgend terug.
Robert had de tijd genomen om zich te kleden. Hij droeg een zwart fluwelen wambuis met de gekroonde hertenbok van Baratheon in gouddraad op de borst aangebracht, een gouden overkleed en een zwart met goud geblokte mantel. Hij had een wijnflacon in zijn hand en zijn gezicht was nu al rood van de drank. Na hem kwam Cersei Lannister binnen, een met juwelen bezette tiara in haar haren.
‘Uwe Genade,’ zei Ned. ‘Verschoning, maar ik kan niet opstaan.’
‘Doet er niet toe,’ zei de koning bruusk. ‘Wat wijn? Uit het Prieel. Een goed jaar.’
‘Een kleine beker,’ zei Ned. ‘Mijn hoofd is nog zwaar van het melksap van de papaver.’
‘Een man als jij hoort zich gelukkig te achten dat zijn hoofd nog op zijn schouders zit,’ verklaarde de koningin.
‘Stil, mens,’ snauwde Robert. Hij bracht Ned een beker wijn. ‘Heb je nog steeds pijn aan dat been?’
‘Een beetje,’ zei Ned. Het duizelde hem, maar hij wilde geen zwakheid tonen in tegenwoordigheid van de koningin.
‘Pycelle doet er een eed op dat het volledig zal genezen.’ Robert fronste zijn wenkbrauwen. ‘Ik neem aan dat je weet wat Catelyn heeft gedaan?’
‘Jawel.’ Ned nam een slokje wijn. ‘Mijn gemalin treft geen blaam, Uwe Genade. Ze heeft geheel en al op mijn bevel gehandeld.’
‘Ik ben hier niet over te spreken, Ned,’ zei Robert knorrig.
‘Hoe waag je het, de hand tegen mijn bloedverwant op te heffen?’
vroeg Cersei op hoge toon. ‘Wie denk je wel dat je bent?’
‘De Hand des Konings,’ zei Ned met ijzige beleefdheid tegen haar.
‘Door uw eigen heer gemaal belast met het handhaven van de vrede en het afdwingen van ’s konings gerechtigheid.’
‘Je was de Hand,’ begon Cersei, ‘maar nu…’
‘Stilte!’ brulde de koning. ‘Je hebt hem een vraag gesteld en hij heeft antwoord gegeven.’ In kille razernij deed Cersei er het zwijgen toe, en Robert wendde zich weer tot Ned. ‘De koningsvrede handhaven, zeg je. En doe je dat zó, Ned? Zeven man dood…’
‘Acht,’ verbeterde de koningin hem. ‘Tregar is vanochtend aan de gevolgen van heer Starks klap overleden.’
‘Ontvoeringen op de koningsweg en dronken slachtpartijen in mijn straten,’ zei de koning. ‘Dat tolereer ik niet, Ned.’
‘Catelyn had een goede reden om de Kobold te grijpen…’
‘Ik zei dat ik het niet tolereerde! Haar redenen kunnen me niet verdommen. Je beveelt haar de Kobold onmiddellijk te laten gaan, en jij sluit vrede met Jaime.’
‘Drie van mijn mannen zijn voor mijn ogen afgeslacht omdat Jaime Lannister mij een lesje wilde leren. Moet ik dat vergeten?’
‘Mijn broer was niet de oorzaak van deze twist,’ zei Cersei tegen de koning. ‘Heer Stark kwam dronken uit een bordeel terug. Zijn mannen vielen Jaime en zijn wacht aan, precies zoals zijn vrouw Tyrion op de koningsweg heeft aangevallen.’
‘Zie je me daar echt voor aan, Robert?’ zei Ned. ‘En als je aan mij twijfelt, vraag het dan aan heer Baelish. Hij was erbij.’
‘Ik heb al met Pinkje gepraat,’ zei Robert. ‘Hij beweert dat hij vóór het begin van het gevecht de goudmantels is gaan halen, maar hij geeft wel toe dat je net uit de een of andere hoerenkast kwam.’
‘De een of andere hoerenkast? Allemachtig, Robert, daar ben ik geweest om naar jouw dochter te kijken! Haar moeder heeft haar Barra genoemd. Ze lijkt op dat eerste kind dat je hebt verwekt, toen we samen als jongens in de Vallei woonden.’ Terwijl hij sprak hield hij de koningin in het oog. Haar gezicht was een bleek en onbeweeglijk masker dat niets verried. Robert kreeg een kleur. ‘Barra,’ gromde hij. ‘Word ik geacht daar blij mee te zijn? Het stomme wicht. Ik dacht dat ze meer hersens had.’
‘Ze is hooguit vijftien, en een hoer bovendien, en jij dacht dat ze hersens had?’ zei Ned ongelovig. Zijn been begon nu afschuwelijk zeer te doen. Het kostte hem moeite, zich te beheersen. ‘Het dwaze kind is verliefd op je, Robert.’
De koning keek even naar Cersei. ‘Dit onderwerp is niet geschikt voor de oren van de koningin.’
‘Niets van wat ik te zeggen heb zal Hare Genade bevallen,’ kaatste Ned terug. ‘Ik heb gehoord dat de Koningsmoordenaar de stad ontvlucht is. Geef me verlof hem voor het gerecht te slepen.’
Broeierig liet de koning de wijn in zijn beker ronddraaien. Hij nam een slok. ‘Nee,’ zei hij. ‘Ik heb hier genoeg van. Jaime heeft drie van jouw mannen gedood en jij vijf van de zijne. Daarmee is de kous af.’
‘Noem je dat gerechtigheid?’ vlamde Ned op. ‘Dan ben ik blij dat ik je Hand niet meer ben.’
De koningin keek haar echtgenoot aan. ‘Als iemand een Targaryen had durven toespreken zoals hij jou toespreekt…’
‘Waar hou je me voor, voor Aerys?’ viel Robert haar in de rede.
‘Ik hou je voor een koning. Volgens alle huwelijkswetten én de band die ons beiden bindt zijn Jaime en Tyrion je broers. De Starks hebben de één verdreven en de ander gevangengenomen. Deze man onteert je met iedere ademhaling, en jij staat erbij als een doetje en vraagt of hij pijn aan zijn been heeft en of hij een slokje wijn wil.’
Roberts gezicht was donker van woede. ‘Hoe vaak moet ik je nog zeggen dat je je mond moet houden, mens?’
Cersei’s gezicht was een schoolvoorbeeld van verachting. ‘Wat een aanfluiting hebben de goden van ons gemaakt,’ zei ze. ‘Eigenlijk zou jij rokken moeten dragen en ik maliën.’
Paars van woede haalde de koning uit, een gemene mep met de rug van zijn hand tegen de zijkant van haar hoofd. Ze struikelde tegen de tafel aan en viel hard op de vloer, maar toch slaakte Cersei Lannister geen kreet. Haar slanke vingers streken langs haar wang, waarvan de bleke, gladde huid al rood kleurde. Morgen zou haar halve gezicht blauw zijn. ‘Dat zal ik als een ereteken dragen,’ verklaarde ze.
‘Draag het in stilte, of ik vereer je nog een keer,’ zwoer Robert. Hij riep om een wacht. Ser Meryn Trant stapte de kamer binnen, rijzig en somber in zijn witte wapenrusting. ‘De koningin is moe. Breng haar naar haar slaapvertrek.’ De ridder hielp Cersei op de been en leidde haar zwijgend naar buiten.
Robert greep de flacon en vulde zijn beker bij. ‘Nou zie je eens waar ze me toe brengt, Ned.’ De koning ging zitten, zijn handen om zijn wijnbeker. ‘Mijn liefhebbende echtgenote. De moeder van mijn kinderen.’ Zijn woede was nu weggeëbd en Ned zag dat zijn blik iets treurigs en angstigs had. ‘Ik had haar niet moeten slaan. Dat was niet… dat was niet koninklijk.’ Hij staarde naar zijn handen alsof hij niet precies wist waar ze voor dienden. ‘Ik ben altijd sterk geweest… niemand hield stand tegen mij, niemand. Hoe moet je tegen mensen vechten als je ze niet kunt slaan?’ Verward schudde de koning zijn hoofd. ‘Rhaegar… Rhaegar heeft gewonnen, verdomme. Ik heb hem gedood, Ned. Ik heb die scherpe punt dwars door dat zwarte harnas in zijn zwarte hart gedreven, en hij stierf aan mijn voeten. Ze hebben er liederen op gemaakt. En toch heeft hij gewonnen. Hij heeft nu Lyanna, en ik heb haar.’ De koning dronk zijn beker leeg.
‘Uwe Genade,’ zei Ned Stark, ‘we moeten praten…’
Robert drukte zijn vingertoppen tegen zijn slapen. ‘Ik ben doodziek van dat gepraat. Morgen ga ik op jacht in het koningsbos. Wat jij te melden hebt kan wel wachten tot ik terug ben.’
‘Als de goden goedgunstig zijn ben ik er dan niet meer. Je hebt me bevolen naar Winterfel terug te gaan, weet je nog?’
Robert stond op en klampte zich aan een van de bedstijlen vast om recht te blijven staan. ‘De goden zijn zelden goedgunstig, Ned. Hier, dit is van jou.’ Hij haalde de zware zilveren gesp in de vorm van een hand uit een zak in de voering van zijn mantel en gooide hem op het bed. ‘Of je het leuk vindt of niet, je bent mijn Hand, verdomme. Ik verbied je om weg te gaan.’
Ned pakte de zilveren gesp. Het was hem kennelijk niet vergund te kiezen. Zijn been stak en hij voelde zich hulpeloos als een kind.
‘Het meisje Targaryen…’
De koning kreunde. ‘Zevenvoudige hel, begin daar nu niet wéér over. Dat hebben we gehad en ik wil er niets meer over horen.’
‘Waarom wil je me als je Hand als je toch weigert naar mijn raad te luisteren?’
‘Waarom?’ Robert lachte. ‘Waarom niet? Iemand moet dit ellendige koninkrijk toch regeren? Doe dat insigne op, Ned. Het staat je goed. En als je het ooit nog eens in mijn gezicht smijt dan speld ik Jaime Lannister dat rotding op, dat zweer ik je.’