De oostelijke hemel was roze met goud toen de zon boven de Vallei van Arryn uitrees. Met haar handen op de sierlijk gebeeldhouwde stenen balustrade voor haar raam keek Catelyn hoe het licht zich verspreidde. De dageraad gleed over velden en wouden en kleurde de zwarte wereld onder haar eerst indigo en toen groen. Een bleekwitte mist steeg op van de plek waar de spookachtige stroom van Alyssa’s Tranen van de bergkam dook en aan zijn lange val langs de wand van de Reuzenlans begon. Catelyn voelde de stuifnevel vluchtig op haar gezicht.
Alyssa Arryn was getuige geweest van de dood van haar man, haar broers en al haar kinderen, en had toch tijdens haar leven geen traan gelaten. Dus hadden de goden bepaald dat ze na haar dood geen rust zou kennen voordat haar tranen de zwarte aarde van de Vallei, waarin haar beminden rustten, hadden bevloeid. Alyssa was nu zesduizend jaar dood, en nog steeds had geen druppel van de stroom ooit de bodem van de Vallei bereikt. Catelyn vroeg zich af hoe groot de waterval van haar tranen zou zijn wanneer ze stierf.
‘En verder?’ zei ze.
‘De Koningsmoordenaar brengt bij de Rots van Casterling een leger op de been,’ antwoordde ser Rodrik Cassel achter haar in het vertrek. ‘Uw broer schrijft dat hij ruiters naar de Rots heeft gezonden om van heer Tywin te eisen dat hij zijn bedoelingen onthult, maar dat hij geen antwoord heeft gekregen. Edmar heeft heer Vannis en heer Pijper gelast de pas van de Guldentand te bewaken. Hij belooft u plechtig dat hij geen duimbreed grond van de Tullings zal afstaan dat niet doordrenkt is met Lannisterbloed.’
Catelyn keerde de zonsopgang de rug toe. De schoonheid ervan kon haar nauwelijks opbeuren. Wat afschuwelijk dat een dag die zo schoon begon zo akelig zou eindigen als deze dreigde te doen. ‘Edmar heeft ruiters gezonden en geloften afgelegd,’ zei ze, ‘maar Edmar is niet de heer van Stroomvliet. Wat zegt mijn vader?’
‘Het bericht maakte geen melding van heer Hoster, vrouwe.’ Ser Rodrik trok aan zijn bakkebaarden. Tijdens zijn herstel waren ze wit als sneeuw en borstelig als struikgewas geworden. Hij leek weer bijna de oude.
‘Mijn vader zou de verdediging van Stroomvliet niet aan Edmar hebben overgelaten als hij niet erg ziek was,’ zei ze ongerust. ‘Ik had gewekt moeten worden zodra die vogel er was.’
‘Het leek uw edele zuster beter, u te laten slapen, heeft Maester Colemon me verteld.’
‘Ik had gewekt moeten worden,’ hield ze vol.
‘De maester zegt dat uw zuster na het gevecht met u had willen spreken.’
‘Dan is ze dus nog steeds van plan die klucht te laten doorgaan?’
Catelyn trok een gezicht. ‘De dwerg heeft haar bespeeld als een fluit, en ze is te doof om het wijsje te horen. Wat er vanmorgen ook gebeurt, ser Rodrik, het is hoog tijd dat we vertrekken. Mijn plaats is in Winterfel, bij mijn zonen. Als u sterk genoeg bent om te reizen zal ik Lysa om een escorte verzoeken dat ons naar Meeuwstede brengt. Vandaar kunnen we per schip reizen.’
‘Alweer een schip?’ Ser Rodrik werd enigszins groen maar slaagde erin om niet te huiveren. ‘Zoals u zegt, vrouwe.’
Toen Catelyn de bedienden riep die ze van Lysa had gekregen ging de oude ridder voor de deur op wacht staan. Als ze vóór die tweekamp met haar zuster sprak kon ze haar misschien nog op andere gedachten brengen, dacht ze terwijl ze gekleed werd. Lysa’s voornemens waren zo veranderlijk als haar stemmingen, en haar stemmingen wisselden met het uur. Uit het verlegen meisje dat ze op Stroomvliet had gekend was een vrouw gegroeid die beurtelings trots, vreesachtig, wreed, dromerig, roekeloos, verlegen, koppig, ijdel en vooral onstandvastig was.
Toen die kruiperige boef van een cipier van haar hun was komen vertellen dat Tyrion Lannister een bekentenis wilde afleggen, had Catelyn er bij Lysa op aangedrongen dat ze hem binnenskamers zouden ontvangen. Maar nee hoor, haar zuster moest er met alle geweld een vertoning van maken in aanwezigheid van de halve Vallei. En nu dit weer…
‘Lannister is mijn gevangene,’ zei ze tegen ser Rodrik terwijl ze de torentrap afdaalden en door de kille witte zalen van het Adelaarsnest schreden. Catelyn droeg een eenvoudige grijswollen japon met een verzilverde gordel. ‘Dat zal ik mijn zuster nog eens voorhouden.’
Bij de deur van Lysa’s vertrekken stuitten ze op haar oom, die net naar buiten stormde. ‘Gaan jullie dat narrenfeest ook bijwonen?’ snauwde ser Brynden. ‘Als ik dacht dat het hielp zou ik je aanraden je zuster wat verstand in te rammen, maar je zou alleen maar pijn aan je hand krijgen.’
‘Er is een vogel uit Stroomvliet gearriveerd,’ begon Catelyn, ‘een brief van Edmar…’
‘Dat weet ik, kind.’ De zwarte vis die zijn mantel bijeenhield was de enige versiering die Brynden zichzelf toestond. ‘Dat heeft Maester Colemon me moeten vertellen. Ik heb je zuster verlof gevraagd om met duizend geharde krijgslieden in allerijl naar Stroomvliet te gaan. Weet je wat ze tegen me zei? De Vallei kan geen duizend zwaarden missen, zelfs niet één, oom. U bent Ridder van de Poort. Uw plaats is hier.’ Door de openstaande deur achter hem kwam de schaterlach van een kind, en haar oom keek duister over zijn schouder.
‘Nou, ik heb haar gezegd dat ze een nieuwe Ridder van de Poort kon zoeken. Zwartvis of niet, ik ben en blijf een Tulling. Als de avond valt vertrek ik naar Stroomvliet.’
Catelyn kon geen verbazing veinzen. ‘Alleen? U weet net zo goed als ik dat u de hoge weg niet overleeft. Ser Rodrik en ik gaan naar Winterfel terug. Ga met ons mee, oom Ik geef u die duizend man wel. Stroomvliet zal niet alleen staan in de strijd.’
Brynden dacht even na en knikte toen kortaf. ‘Goed dan. Dat is een omweg, maar zo heb ik wel de grootste kans om weer thuis te komen. Ik wacht beneden op je.’ Hij beende weg. Zijn mantel wapperde achter hem aan. Catelyn keek ser Rodrik aan. Begeleid door het hoge, zenuwachtige gegiechel van een kind liepen ze de deuren door. Lysa’s vertrekken kwamen uit op een kleine tuin, een cirkel van aarde en gras, beplant met blauwe bloemen en aan alle kanten omringd door hoge, witte torens. De bouwers hadden het als godenwoud bedoeld, maar het Adelaarsnest stond op de harde rots, en hoeveel aarde er ook vanuit de Vallei was opgetakeld, het was niet gelukt hier een weirbos te laten wortelen. Daarom hadden de heren van het Adelaarsnest gras geplant en tussen lage, bloeiende heesters wat beelden geplaatst. Hier zouden de twee kampioenen tegen elkaar aantreden om hun leven en dat van Tyrion Lannister in de hand van de goden te leggen.
Lysa, fris gewassen en in roomkleurig fluweel gehuld, met om haar melkwitte hals een snoer van saffieren en maanstenen, hield hof op het terras dat het strijdperk overzag, omringd door haar ridders, vazallen en hoge en lagere heren. De meeste van hen hoopten nog steeds op haar hand, haar bed en een plaats aan haar zij als heerser over de Vallei. Een ijdele hoop, te oordelen naar wat Catelyn tijdens haar verblijf hier in het Adelaarsnest had gezien.
Er was een houten verhoging voor Roberts zetel opgericht. Daarop zat de heer van het Adelaarsnest nu te giechelen en in zijn handen te klappen terwijl een gebochelde poppenspeler in een blauwwit geblokt kostuum twee houten riddertjes naar elkaar liet maaien en slaan. Er stonden emmers met dikke room en mandjes met zwarte bessen klaar, en de gasten dronken zoete oranjebloesemwijn uit gegraveerde zilveren bekers. Een narrenfeest, had Brynden het genoemd, en geen wonder. Aan de andere kant van het terras zat Lysa vrolijk te lachen om een grap van heer Jager en hapte een zwarte bes van de punt van ser Lyn Corbrees dolk. Zij waren de vrijers die het meest bij Lysa in de gunst stonden… althans vandaag. Een minder geschikt stel was bijna niet denkbaar, dacht Catelyn. Eon Jager was nog ouder dan Jon Arryn was geweest, half kreupel door de jicht en vervloekt met drie twistzieke zonen, van wie de een nog inhaliger was dan de ander. Ser Lyn belichaamde een ander soort dwaasheid: slank en knap, erfgenaam van een eeuwenoud, zij het verarmd geslacht, maar ijdel, roekeloos en heetgebakerd… en, zo werd er gefluisterd, notoir onverschillig voor de intieme charmes van vrouwen. Toen Lysa Catelyn in het oog kreeg verwelkomde ze haar met een zusterlijke omhelzing en een vochtige kus op haar wang. ‘Is het geen prachtige morgen? De goden zien glimlachend op ons neer. Neem toch een beker van die zoete wijn, lieve zuster. Heer Jager is zo vriendelijk geweest die uit zijn eigen kelders te laten halen.’
‘Nee dank je. Lysa, we moeten praten.’
‘Na afloop,’ beloofde haar zuster haar terwijl ze zich alweer van Catelyn afkeerde.
‘Nu.’ Catelyn had luider gesproken dan de bedoeling was. Er werd al gekeken. ‘Lysa, je kunt deze dwaze vertoning niet laten doorgaan!
Levend is de Kobold waardevol. Dood is hij alleen maar goed om als aas voor de kraaien te dienen. En als zijn kampioen de sterkste blijkt…’
‘Weinig kans, vrouwe,’ verzekerde heer Jager haar en klopte haar op de schouder. Zijn hand zat vol levervlekken. ‘Ser Vardis is een geducht krijgsman. Hij maakt korte metten met die huurling.’
‘Werkelijk, heer?’ zei Catelyn koeltjes. ‘Ik vraag het me af.’ Ze had Bronn op de hoge weg zien vechten. Hij had de reis niet toevallig overleefd terwijl anderen waren omgekomen. Hij bewoog als een panter, en dat lelijke zwaard van hem leek met zijn arm te zijn vergroeid.
Lysa’s vrijers zwermden om hen heen als bijen rond een bloem.
‘Vrouwen hebben weinig verstand van dit soort dingen,’ zei ser Morten Wagenholt. ‘Ser Vardis is een ridder, lieftallige vrouwe. Die andere kerel, ach, zulke figuren zijn in hun hart allemaal lafaards. Nuttig genoeg in een veldslag, met duizenden soortgenoten om zich heen, maar stel ze alleen op, en die manhaftigheid is zó doorgeprikt.’
‘Gesteld dat dat waar is,’ zei Catelyn met een hoffelijkheid waar ze pijn in haar mond van kreeg. ‘Wat hebben we te winnen bij de dood van de dwerg? Denkt u dat het Jaime iets kan schelen of we zijn broer een proces hebben vergund voordat we hem de berg afsmeten?’
‘Onthoofd hem,’ opperde ser Lyn Corbree. ‘Als de Koningsmoordenaar het hoofd van de Kobold krijgt zal dat een waarschuwing voor hem zijn.’
Lysa schudde ongeduldig haar kastanjebruine haar, dat tot op haar taille viel. ‘Heer Robert wil hem zien vliegen,’ zei ze, alsof daarmee de kous af was. ‘En de Kobold heeft het alleen maar aan zichzelf te wijten. Hij eiste toch een beslechting met het zwaard?’
‘Vrouwe Lysa kon hem dat niet zonder eerverlies weigeren, al had ze het gewild,’ galmde heer Jager gewichtig.
Catelyn negeerde hen allemaal en wierp haar hele gewicht in de strijd. ‘Bedenk wel dat Tyrion Lannister mijn gevangene is,’ zei ze tegen haar zuster.
‘En bedenk jij dan dat die dwerg mijn echtgenoot heeft vermoord!’
Haar stem ging omhoog. ‘Hij heeft de Hand des Konings vergiftigd en mijn lieve kindje vaderloos gemaakt, en nu wil ik hem zien boeten!’ Ze draaide zich abrupt om, zodat haar rokken om haar heen zwierden, en beende het terras over. Ser Lyn, ser Morten en de rest van de vrijers verexcuseerden zich met een koel knikje en liepen haar achterna.
‘Denkt u echt dat hij dat heeft gedaan?’ vroeg ser Rodrik haar zachtjes toen ze alleen waren. ‘Heer Jon vermoorden, bedoel ik? De Kobold blijft het ontkennen, en met grote felheid ook…’
‘Ik denk inderdaad dat de Lannisters heer Arryn hebben vermoord,’ antwoordde Catelyn, ‘maar of het Tyrion of ser Jaime of de koningin was of allemaal samen, daar heb ik geen idee van.’ In de brief die ze naar Winterfel had gestuurd had Lysa Cersei genoemd, maar nu leek ze er zeker van te zijn dat Tyrion de moordenaar was… misschien omdat de dwerg hier was, terwijl de koningin veilig achter de muren van de Rode Burcht zat, vele honderden mijlen verder naar het zuiden. Catelyn wenste bijna dat ze haar zusters brief had verbrand voordat ze hem had gelezen.
Ser Rodrik trok aan zijn bakkebaarden. ‘Vergif, tja… dat zou het werk van de dwerg kunnen zijn, zonder meer. Of Cersei’s werk. Ze zeggen dat vergif een vrouwenwapen is, als u mij veroorlooft, vrouwe. En de Koningsmoordenaar… ik mag de man bepaald niet, maar vergif is niets voor hem. Hij ziet te graag bloed op dat gouden zwaard van hem. Was het wel vergif, vrouwe?’
Vagelijk verontrust fronste Catelyn haar voorhoofd. ‘Hoe had het anders op een natuurlijke dood kunnen lijken?’ Achter haar kraaide heer Robert van plezier toen een van de riddermarionetten de andere doormidden hakte en het rode zaagsel over het terras stroomde. ‘Die jongen kent geen enkele discipline. Hij zal nooit de kracht hebben om te heersen, tenzij hij een poosje bij zijn moeder weggehaald wordt.’
‘Dat was zijn edele vader geheel met u eens,’ zei een stem naast haar. Ze keek en zag Maester Colemon staan met een beker wijn in zijn hand. ‘Hij was van plan de jongen ter opvoeding naar Drakensteen te sturen… maar nu praat ik mijn mond voorbij.’ Zijn adamsappel wipte nerveus op en neer onder zijn losse maestersketting. ‘Ik vrees dat ik te veel van heer Jagers voortreffelijke wijn op heb. Het vooruitzicht van bloedvergieten werkt op mijn zenuwen…’
‘U vergist zich, maester,’ zei Catelyn. ‘Het was de Rots van Casterling, niet Drakensteen, en die regeling is na de dood van de Hand getroffen, buiten mijn zuster om.’
Het hoofd van de maester bewoog zo heftig heen en weer op zijn absurd lange nek dat hij zelf een beetje op een marionet leek. ‘Nee, vrouwe, neem me niet kwalijk, maar het was heer Jon die…’
Onder hen galmde een klok. Zowel edelen als meiden staakten hun bezigheden en stelden zich bij de balustrade op. Beneden werd Tyrion Lannister voorgeleid door twee wachters in hemelsblauwe mantels. De gezette septon van het Adelaarsnest volgde hem naar het standbeeld midden in de tuin, een huilende vrouwengedaante van geaderd wit marmer die ongetwijfeld Alyssa moest voorstellen.
‘De boze kleine man,’ zei heer Robert giechelend. ‘Moeder, mag ik hem laten vliegen? Ik wil hem zien vliegen.’
‘Later, lief kindje,’ beloofde Lysa hem.
‘Eerst het proces,’ teemde ser Lyn Corbree, ‘dan de executie.’
Het volgende ogenblik verscheen aan beide kanten van de tuin een voorvechter. De ridder werd door twee jonge schildknapen vergezeld, de huurling door de wapenmeester van het Adelaarsnest. Ser Vardis Egen was van top tot teen met staal bekleed: hij droeg een zwaar plaatharnas over maliën en een gewatteerde overrok. Grote, ronde schijven met daarop het maan-en-valk-embleem van het huis Arryn, roomwit met blauw email, beschermden de kwetsbare plekken tussen armen en borst. Een gelaagde metalen rok bedekte hem vanaf zijn middel tot halverwege zijn dijen, en om zijn nek droeg hij een stevig halsstuk. Valkenvleugels ontsproten aan de slapen van zijn helm, en zijn vizier was een gepunte metalen snavel met een smalle kijkspleet.
Bronn was zo lichtgewapend dat hij bijna naakt leek, vergeleken met de ridder. Hij droeg slechts een zwart, geolied maliënhemd met verhard leer eronder, een ronde stalen helmkap met neusbeschermer, en een maliënkap. Hoge leren laarzen met stalen scheenstukken boden een gedeeltelijke bescherming voor zijn benen, en in de vingers van zijn handschoenen waren zwarte ijzeren schijfjes genaaid. Maar Catelyn zag dat de huurling een half hoofd groter was dan zijn tegenstander en een groter armbereik had… en Bronn was vijftien jaar jonger, als haar oordeel ook maar iets voorstelde.
Ze knielden tegenover elkaar in het gras naast de huilende vrouw, met Lannister tussen zich in. De septon haalde een geslepen kristallen bol uit de zak van soepele stof aan zijn middel. Die tilde hij hoog boven zijn hoofd, en het licht brak in duizend kleuren. Regenbogen dansten over het gezicht van de Kobold. Op hoge, plechtige zangtoon vroeg de septon de goden, zich neer te buigen en getuigen te zijn, de waarheid in de ziel van deze man te zoeken en hem leven en vrijheid te schenken als hij onschuldig en de dood als hij schuldig was. Zijn stem weerkaatste van de omringende torens. Toen de laatste echo weggestorven was liet de septon zijn kristal zakken en blies ijlings de aftocht. Tyrion boog zich naar Bronn toe en fluisterde hem iets in het oor voordat hij door de wachters weggeleid werd. De huurling kwam lachend overeind en sloeg een grassprietje van zijn knie. Robert Arryn, heer van het Adelaarsnest en Verdediger van de Vallei, zat ongeduldig te draaien op zijn hoge zetel. ‘Wanneer gaan ze vechten?’ vroeg hij klagerig.
Ser Vardis werd door een van zijn schildknapen overeind geholpen. De andere bracht hem een bijna vier voet hoog driehoekig schild van zwaar eikenhout, beslagen met ijzeren nagels. Dat gespten ze aan zijn linker onderarm. Toen Lysa’s wapenmeester Bronn een vergelijkbaar schild aanbood spuwde de huurling en wuifde het weg. Zijn kaken en wangen waren bedekt met een ruige zwarte baard van drie dagen, maar dat hij zich niet schoor was niet bij gebrek aan een scheermes: zijn zwaardschede had de gevaarlijke glinstering van staal dat dagelijks urenlang gewet is tot het te scherp is om aan te raken. Ser Vardis stak een gehandschoende hand uit en zijn schildknaap reikte hem een fraai, tweesnijdend zwaard aan. Op de kling was met een dun, zilveren lijntje een berglandschap gegraveerd en de knop was de kop van een valk waarvan de vleugels de pareerstang vormden. ‘Ik heb dat zwaard in Koningslanding voor Jon laten maken,’ zei Lysa vol trots tegen haar gasten terwijl ze toekeken hoe ser Vardis het uitprobeerde. ‘Hij droeg het altijd als hij namens koning Robert op de ijzeren troon zat. Is het niet prachtig? Het leek me niet meer dan gepast dat onze kampioen Jon met diens eigen zwaard zou wreken.’
Het gegraveerde zilveren zwaard was ongetwijfeld heel mooi, maar Catelyn had het idee dat ser Vardis zich met zijn eigen zwaard beter op zijn gemak zou hebben gevoeld. Toch zei ze niets, want ze was dat zinloze bekvechten met haar zuster zat.
‘Laat ze vechten!’ riep Robert.
Ser Vardis keek naar de heer van het Adelaarsnest en hief bij wijze van groet zijn zwaard op. ‘Voor het Adelaarsnest en de Vallei!’
Tyrion Lannister was op een balkon aan de overkant van de tuin geplaatst, geflankeerd door zijn bewakers. Naar hem keerde Bronn zich toe met een vluchtige groet.
‘Ze wachten op jouw bevel,’ zei vrouwe Lysa tegen het heertje dat haar zoon was.
‘Vechten!’ krijste de jongen terwijl hij met trillende armen zijn zetel vastgreep. Ser Vardis draaide om zijn as en hief zijn zware schild op. Bronn keerde zich naar hem toe. Hun zwaarden kletterden tegen elkaar, één keer, twee keer, bij wijze van proef. De huurling week achteruit. De ridder kwam achter hem aan, zijn schild voor zijn lichaam. Hij wilde toeslaan, maar Bronn sprong naar achteren, net buiten bereik, en het zilveren zwaard doorkliefde slechts lucht. De ridder drong op en schuifelde voorzichtig voetje voor voetje over de oneffen bodem. De huurling week terug, een flauw lachje om zijn lippen. Ser Vardis viel aan, een maaiende slag, maar Bronn dook opzij en sprong lichtvoetig over een platte, bemoste steen. Nu beschreef de huurling een cirkel naar links, weg bij het schild en op de onbeschermde flank van de ridder af. Ser Vardis hieuw naar zijn benen, maar Bronn was buiten bereik en danste nog verder naar links. Ser Vardis draaide zich ter plekke om.
‘De man is een lafaard,’ verklaarde heer Jager. ‘Staan blijven en vechten, angsthaas!’ Andere stemmen gaven uiting aan hetzelfde gevoel.
, Catelyn keek ser Rodrik aan. Haar wapenmeester schudde kort zijn hoofd. ‘Hij wil dat ser Vardis hem achtervolgt. Onder het gewicht van dat harnas en dat zwaard wordt zelfs de sterkste man moe.’
Ze had bijna elke dag van haar leven mannen met het zwaard zien oefenen en zeker vijftig toernooien bijgewoond, maar dit was anders, levensgevaarlijk: een dans waarbij de geringste misstap dodelijk kon zijn. En terwijl ze keek kwam de herinnering aan een andere tweekamp op een ander tijdstip bij Catelyn Stark boven. Dat treffen had op het benedenplein van Stroomvliet plaatsgehad. Toen Brandon zag dat Petyr slechts een borstharnas en maliën droeg had hij het merendeel van zijn wapenrusting uitgetrokken. Petyr had haar een gunstbewijs gevraagd dat hij bij zich kon dragen, maar dat had ze hem geweigerd. Haar vader had haar aan Brandon Stark beloofd en dus gaf ze hem het teken van haar gunst: haar lichtblauwe vingerdoek met de springende forel van Stroomvliet erop geborduurd. Terwijl ze hem die in de hand drukte smeekte ze: ‘Het is een dwaze jongen, meer niet, maar hij is me altijd zo lief geweest als een broer. Het zou me verdriet doen hem te zien sterven.’ En de man die bestemd was haar echtgenoot te worden had haar aangekeken met zijn koele, grijze Stark-ogen en beloofd de jongen die haar liefhad te sparen.
Dat gevecht was bijna even snel voorbij als het begonnen was. Brandon was een volwassen man. Hij dreef Pinkje het hele binnenplein over en de watertrap af en liet het bij iedere stap staal op hem regenen tot de jongen wankelde op zijn benen, bloedend uit meer dan tien wonden. ‘Geef je over!’ riep hij meer dan eens, maar dan schudde Petyr alleen maar zijn hoofd en vocht grimmig door. Toen de rivier om hun enkels klotste maakte Brandon er ten slotte een eind aan met een woeste slag van links die dwars door Petyrs maliën en leer tot in het zachte vlees onder zijn ribben drong, zo diep dat Catelyn er zeker van was dat de wond dodelijk was. Hij keek haar aan terwijl hij viel, en toen het heldere bloed tussen zijn gemaliede vingers door stroomde mompelde hij ‘Cat’. Ze had niet geweten dat ze dat nog wist. Dat was de laatste keer geweest dat ze zijn gezicht had gezien… tot die dag dat ze in Koningslanding naar hem toe was gebracht. Er waren twee weken voorbijgegaan vóórdat Pinkje weer genoeg op krachten was om uit Stroomvliet te vertrekken, maar haar vader had haar verboden hem op te zoeken in de toren waar hij lag. Lysa had hun maester geholpen hem te verplegen. Destijds was ze zachtmoediger en bedeesder geweest. Haar broer had bij het tweegevecht als Brandons schildknaap gediend, en dat vergaf Pinkje hem niet. Zodra hij sterk genoeg was om vervoerd te worden had heer Hoster Tulling Petyr Baelish in een gesloten draagstoel voor zijn verdere genezing naar de Vingers gezonden, naar de winderige rotspunt waar hij geboren was.
Het galmende geluid van staal op staal bracht Catelyn abrupt in het heden terug. Ser Vardis legde Bronn het vuur na aan de schenen en drong met schild en zwaard op hem in. De huurling week achteruit. Hij weerde iedere slag af en sprong soepel over stok en steen zonder zijn ogen een seconde van zijn vijand af te wenden. Hij was sneller, zag Catelyn: het zilveren zwaard van de ridder kwam zelfs niet in zijn buurt, maar zijn eigen lelijke grauwe kling had een stukje van ser Vardis’ schouderplaat geslagen. De kortstondige slagenwisseling eindigde even snel als hij was begonnen toen Bronn opzij stapte en wegdook achter het beeld van de huilende vrouw. Ser Vardis haalde uit naar de plaats waar hij had gestaan en sloeg een vonk van het lichte marmer van Alyssa’s dij.
‘Ze vechten niet goed, moeder,’ zei de heer van het Adelaarsnest klaaglijk. ‘Ik wil dat ze vechten.’’
‘Dat komt nog wel, schatje,’ suste zijn moeder. ‘Die huurling kan niet de hele dag blijven rennen.’
Enkele van de edelen op Lysa’s terras vulden onder het maken van wrange grappen hun wijnbekers bij, maar aan de andere kant van de tuin sloegen Tyrion Lannisters ongelijke ogen de dans van de voorvechters gade alsof de wereld ervan afhing. Bronn kwam met een felle sprong achter het beeld vandaan. Hij draaide nog steeds linksom en hakte met twee handen op de onbeschermde rechterflank van de ridder in. Ser Vardis pareerde, maar onhandig, en het zwaard van de huurling flitste omhoog naar zijn hoofd. Er rinkelde metaal, en een van de valkenvleugels brak krakend af. Ser Vardis deed een stap naar achteren om zijn evenwicht te hervinden en bracht zijn schild omhoog. Splinters eikenhout vlogen alle kanten op toen Bronns zwaard op de houten wand inhakte. De huurling stapte weer naar links, bij het schild vandaan, en gaf ser Vardis een haal over zijn buik. De vlijmscherpe snede van zijn zwaardkling liet een lichtgekleurde kerf achter op het plaatharnas van de ridder.
Ser Vardis wierp zich vanaf zijn achterste voet naar voren en zijn eigen zilveren zwaard kwam in een woeste boog omlaag. Bronn sloeg het opzij en danste weg. De ridder viel met een klap tegen de huilende vrouw aan, en ze zwaaide op haar voetstuk. Wankelend stapte hij naar achteren en draaide zijn hoofd naar links en rechts, op zoek naar zijn vijand. De smalle spleet van zijn helmvizier beperkte zijn zicht.
‘Achter u, ser!’ riep heer Jager, te laat. Bronn liet zijn zwaard met beide handen neerdalen en trof ser Vardis in de elleboog van zijn zwaardarm. De overlappende stroken metaal die het gewricht beschermden knarsten. De ridder gromde, draaide zich om en tilde met een moeizame ruk zijn zwaard op. Ditmaal bleef Bronn staan. De zwaarden flitsten op elkaar af en hun stalen lied vervulde de tuin en weerkaatste van de witte torens van het Adelaarsnest.
‘Ser Vardis is gewond,’ zei ser Rodrik ernstig.
Dat had hij niet hoeven zeggen: Catelyn had ook ogen in haar hoofd en zag de heldere vinger van bloed die over de onderarm van de ridder streek, zag de vochtplek in de holte van diens elleboog. ledere afweerslag was iets trager en lager dan de vorige. Ser Vardis keerde zijn zijkant naar zijn tegenstander toe en probeerde zijn schild te gebruiken om te pareren, maar Bronn sloop slinks als een kat om hem heen. De huurling leek aan kracht te winnen. Zijn slagen lieten nu hun sporen na. Overal op het harnas van de ridder blonken diepe, glanzende kerven, op zijn rechterdij, op zijn snavelvizier, kriskras over zijn borstharnas, een lange over de voorkant van zijn halsstuk. De schijf met de maan en de valk boven ser Vardis’ rechterarm was pal doormidden gekliefd en bungelde aan één riempje. Ze hoorden hem hijgend ademhalen door de luchtgaten in zijn vizier. Hoe blind ze in hun arrogantie ook waren, zelfs de ridders en edelen van de Vallei zagen wat zich beneden hen afspeelde, maar haar zuster zag het niet. ‘Genoeg, ser Vardis!’ riep vrouwe Lysa. ‘Maak er nu een eind aan, mijn kindje wordt moe.’
En het moet gezegd worden: ser Vardis Egen bleef tot het laatste toe trouw aan het bevel van zijn vrouwe. Het ene ogenblik wankelde hij nog naar achteren, half ineengedoken achter zijn gehavende schild, het volgende ging hij tot de aanval over. Doordat de ridder zo onverwacht op hem afstevende werd Bronn uit zijn evenwicht gebracht. Ser Vardis botste tegen hem op en ramde de rand van zijn schild in het gezicht van de huurling. Bijna, bijna, raakte Bronn van de been… hij week achteruit, struikelde over een steen en greep de huilende vrouw vast om overeind te blijven. Ser Vardis smeet zijn schild van zich af en liep slingerend achter hem aan. Hij hief met beide handen zijn zwaard op. Zijn rechterarm was nu een en al bloed, van de elleboog tot de vingers, maar toch zou hij Bronn met die laatste wanhopige slag van zijn nek tot zijn navel hebben opengeretenals de huurling was blijven staan. Maar Bronn sprong achteruit. Het schitterend gegraveerde zilveren zwaard van Jon Arryn ketste van de marmeren elleboog van de huilende vrouw af en brak loodrecht af, op een derde van het gevest. Bronn duwde met zijn schouder tegen de rug van het beeld. De verweerde beeltenis van Alyssa Arryn kantelde en kletterde op de grond, en ser Vardis Egen stortte neer onder haar gewicht. Bronn had hem in één tel bereikt en schopte het restant van de kapotte schouderschijf weg om de onbeschermde plek tussen arm en borstharnas bloot te leggen. Ser Vardis lag op zijn zij, bekneld onder het gebroken torso van de huilende vrouw. Catelyn hoorde de ridder kreunen toen de huurling zijn zwaard met beide handen ophief en met alle kracht die in hem was omlaag en naar binnen stootte, onder de arm door en tussen de ribben. Ser Vardis Egen sidderde en lag stil. Stilte daalde over het Adelaarsnest. Bronn rukte zijn helmkap af en liet hem in het gras vallen. Op de plaats waar het schild hem had geraakt was zijn lip kapot en bebloed, en zijn roetzwarte haar was doorweekt van het zweet. Hij spuwde een afgebroken tand uit.
‘Is het voorbij, moeder?’ vroeg de heer van het Adelaarsnest. Nee, had Catelyn dolgraag tegen hem gezegd, het begint nu pas.
‘Ja,’ zei Lysa somber, haar stem even koud en dood als het hoofd van haar wacht.
‘Kan ik de kleine man nu laten vliegen?’
Aan de andere kant van de tuin stond Tyrion Lannister op. ‘Deze kleine man niet,’ zei hij. ‘Deze kleine man gaat met de knollenlift naar beneden, dank je vriendelijk.’
‘Je matigt je aan…’ begon Lysa.
‘Ik matig me de veronderstelling aan dat het huis Arryn zijn eigen woorden nog kent,’ zei de Kobold. ‘Verheven als de eer.’
‘U had beloofd dat ik hem kon laten vliegen,’ krijste de heer van het Adelaarsnest tegen zijn moeder. Hij begon te beven. Het gezicht van vrouwe Lysa had een kleur van woede gekregen.
‘Het heeft de goden behaagd hem onschuldig te verklaren, kind. We moeten hem laten gaan, we hebben geen keus.’ Ze verhief haar stem.
‘Wachters. Uit mijn ogen met heer Lannister en… die stroman van hem. Breng hen naar de Bloedpoort en laat hen vrij. Voorzie hun van paarden en voldoende leeftocht om de Drietand te bereiken, en zorg dat ze al hun eigendommen en wapens terugkrijgen. Die zullen ze op de hoge weg wel nodig hebben.’
‘De hoge weg,’ zei Tyrion Lannister. Lysa veroorloofde zich een flauw, tevreden glimlachje. Ook dit was een soort doodvonnis, besefte Catelyn. Dat begreep Tyrion Lannister ongetwijfeld ook. Toch boog de dwerg spottend voor vrouwe Arryn. ‘Zoals u beveelt, vrouwe,’ zei hij. ‘Ik geloof dat we de weg wel weten.’