Sansa begaf zich naar het toernooi van de Hand met Septa Mordane en Jeane Poel, in een draagstoel met geelzijden gordijnen, zo dun dat ze er dwars doorheen kon kijken. Ze gaven de wereld een gouden glans. Buiten de stadsmuren was naast de rivier een groot aantal paviljoenen opgericht, en het gewone volk stroomde bij duizenden op de wedkampen af. Sansa vond al die pracht en praal adembenemend: de blinkende wapenrustingen, de grote strijdrossen met hun dekkleden van goud en zilver, de kreten van de menigte, de banieren die wapperden in de wind… en de ridders zelf, vooral de ridders.
‘Het is nog mooier dan in de liederen,’ fluisterde ze nadat ze de door haar vader beloofde plaatsen te midden van de hoge heren en dames hadden opgezocht. Sansa was die dag fraai gekleed in een groene japon die haar kastanjekleurige haar goed deed uitkomen, en ze wist dat ze glimlachend naar haar keken.
Ze zagen de helden van talloze liederen hun intocht houden, de een nog befaamder dan de ander. Op Jaime Lannister na trokken de zeven ridders van de koningsgarde allemaal te velde in melkwitte, geschubde pantsers met mantels die glinsterden als versgevallen sneeuw. Ook ser Jaime droeg de witte mantel, maar daaronder was hij van top tot teen in glanzend goud gehuld, met een helm met een leeuwenkop en een gouden zwaard. Ser Gregor Clegane, de Rijdende Berg, denderde als een lawine voorbij. Sansa herinnerde zich heer Yan Roys, die twee jaar geleden in Winterfel op bezoek was geweest.
‘Zijn wapenrusting is van brons, vele duizenden jaren oud, gegraveerd met magische runen die het kwaad van hem afweren,’ fluisterde ze tegen Jeane. Septa Mordane wees heer Jason Mallister aan, in gedreven zilver en indigo en met adelaarsvleugels op zijn helm. Hij had bij de Drietand drie van Rhaegars baandermannen neergehouwen. De meisjes gniffelden over de krijgsman-priester Thoros van Myr met zijn wapperende rode gewaden en kaalgeschoren hoofd, tot de septa hun vertelde dat hij eens de wallen van Pyke had beklommen met een vlammend zwaard in de hand.
Weer andere ruiters kende Sansa niet: hagenridders van de Vingers en uit Hooggaarde en de bergen van Dorne, nimmer bezongen vrijruiters en nieuwbakken schildknapen, jongere zonen van edelen en erfgenamen van mindere huizen. De meeste waren vrij jonge mannen die nog geen grootse daden hadden verricht, maar eens zouden het in al de Zeven Koninkrijken klinkende namen zijn, daar waren Sansa en Jeane het over eens. Ser Balon Swaan. Heer Brys Caron van de Grensmark. De erfgenaam van Bronzen Yan, ser Andar Roys, en zijn jongere broer ser Robar, met diezelfde eeuwenoude runen die hun vader beschermden in bronsfiligrein op hun verzilverde harnas aangebracht. De tweeling ser Horas en ser Hobber, wier schilden de druiventros van de Roodweyns als wapenteken droegen, wijnrood op blauw. Patrek Mallister, de zoon van heer Jason. Zes Freys van de Kruiswegen: ser Jared, ser Gastien, ser Danuel, ser Emmon, ser Theo en ser Perwyn, zonen en kleinzonen van de oude Walder Frey, en ook zijn bastaardzoon Martyn Stroom.
Jeane Poel bekende dat ze schrok bij de aanblik van Jalabhar Xho, een verbannen vorst van de Zomereilanden, met zijn mantel van groene en scharlakenrode veren over een nachtzwarte huid, maar zodra ze de jeugdige heer Beric Dondarrion met zijn roodgouden haar en zijn zwarte schild met de bliksemschichten zag, verklaarde ze dat ze bereid was ter plekke met hem in het huwelijk te treden. De Jachthond trad ook in het strijdperk, evenals de broer van de koning, de knappe heer Renlihg van Stormeinde. Jory, Alyn en Harwin deden mee voor Winterfel en het noorden. ‘Jory lijkt wel een bedelaar, bij de rest vergeleken,’ snoof Septa Mordane toen hij verscheen. Sansa kon haar alleen maar gelijk geven. Jory droeg een grijsblauw harnas zonder devies of versiering, en een dunne grijze mantel hing als een smerig vod om zijn schouders. Toch weerde hij zich kranig, want bij de eerste tweekamp lichtte hij Horas Roodweyn uit het zadel en bij de tweede een van de Freys. De derde keer trad hij driemaal aan tegen een vrij ruiter genaamd Lothor Brune, wiens wapenrusting even saai was als de zijne. Beide mannen bleven in het zadel, maar Brune hield zijn lans beter stil en zijn slagen waren gerichter, waarop de koning hem tot overwinnaar uitriep. Alyn en Harwin verging het minder goed. Harwin werd bij zijn eerste treffen door ser Meryn van de koningsgarde van zijn paard geworpen terwijl ser Alyn het onderspit dolf tegen ser Balon Swaan. Het steekspel ging de hele dag door, tot na het invallen van de schemering, en de hoeven van de grote strijdrossen daverden door het strijdperk totdat het veld één woestenij van omgewoelde aarde was. Wel meer dan tienmaal gilden Jeane en Sansa het eenstemmig uit wanneer de ruiters op elkaar botsten en de lansen versplinterden, terwijl het volk zijn favorieten toeschreeuwde. Telkens als er iemand viel sloeg Jeane als een bang klein meisje haar handen voor haar ogen, maar Sansa was uit harder hout gesneden. Een edele dame wist hoe ze zich op een toernooi moest gedragen. Haar beheersing viel zelfs Septa Mordane op, en ze knikte goedkeurend.
De Koningsmoordenaar deed het fantastisch. Hij lichtte ser Andar Roys en Brys Caron, de heer van de Mark, met evenveel gemak uit het zadel alsof hij aan het ringsteken was en bevocht vervolgens een moeizame overwinning op de witharige Barristan Selmy, die bij zijn eerste twee ritten had gezegevierd over mannen die dertig en veertig jaar jonger waren dan hij.
Sandor Clegane en zijn reusachtige broer, ser Gregor de Berg, leken evenmin te stuiten. Ze boorden meedogenloos de ene tegenstander na de andere in de grond. Het afschuwelijkste moment van de hele dag deed zich voor toen ser Gregor voor de tweede maal in actie kwam. Zijn lans kwam omhoog en trof een jonge ridder uit de Vallei zo hard onder zijn halsstuk dat het wapen in diens keel drong en hij ter plaatse overleed. De jongeman viel neer op minder dan tien voet van de plaats waar Sansa zat. De afgebroken punt van ser Gregors lans stak in zijn hals en zijn bloed stroomde in trage, steeds zwakker wordende golven naar buiten. Zijn wapenrusting was gloednieuw, en toen het licht op het staal viel schoot er een felle vuurstreep over zijn uitgestrekte arm. Toen schoof de zon achter een wolk en was de streep weg. Zijn mantel was hemelsblauw als een wolkeloze zomerlucht en omzoomd met een boord van wassende manen, maar toen zijn bloed erdoor opgezogen werd kleurde de stof donker en verfden de manen zich een voor een rood.
Jeane Poel huilde zo hysterisch dat Septa Mordane haar ten slotte meenam, zodat ze weer tot zichzelf kon komen, maar Sansa keek toe met haar handen in haar schoot gevouwen, eigenaardig gefascineerd. Ze had nog nooit een man zien sterven. Zij zou eigenlijk ook moeten huilen, dacht ze, maar de tranen wilden niet komen. Misschien had ze die wel allemaal voor Dame en Bran gebruikt. Als het Jory, ser Rodrik of haar vader was geweest had het anders gelegen, hield ze zichzelf voor. De jonge ridder met de blauwe mantel zei haar niets, dat was een vreemde uit de Vallei van Arryn wiens naam ze was vergeten zodra ze hem had gehoord. En de wereld zou zijn naam nu ook vergeten, bedacht Sansa. Voor hem zouden er geen liederen worden gezongen. Dat was triest.
Nadat ze het lijk hadden weggedragen draafde er een jongen met een spade het veld op om aarde te scheppen over het bloed op de plek waar hij was gevallen. Toen ging het steekspel verder. Ser Balon Swaan beet in het stof tegen Gregor en heer Renling tegen de Jachthond. Renling werd met zoveel geweld uit het zadel gestoten dat hij achterover van zijn strijdros leek te vliegen, met zijn benen in de lucht. Zijn hoofd raakte de grond met een hoorbaar gekraak dat de menigte naar adem deed happen, maar het was slechts het gouden gewei op zijn helm. Een van de stangen was onder zijn lichaam afgebroken. Toen heer Renling opkrabbelde begon het volk onstuimig te juichen, want de knappe, jeugdige broer van koning Robert was hun grote favoriet. Hij overhandigde de afgebroken geweistang met een hoofse buiging aan zijn opponent. De Jachthond snoof en wierp het stuk gewei de menigte in, waarop de mensen begonnen te vechten en te graaien om het stukje goud te bemachtigen, tot heer Renling zich onder hen begaf en de vrede herstelde. Inmiddels was Septa Mordane alleen teruggekomen. Jeane was niet lekker geworden, verklaarde ze, en ze had haar naar het kasteel teruggebracht. Sansa had nauwelijks meer aan Jeane gedacht. Later maakte een hagenridder met een geblokte mantel zichzelf te schande door het paard van Beric Dondarrion dood te steken, en hij werd uit de strijd genomen. Heer Beric legde zijn zadel op een nieuw paard, alleen maar om er onmiddellijk door Thoros van Myr te worden afgeworpen. Ser Aron Santagar en Lothor Brune traden drie keer zonder resultaat tegen elkaar aan. Daarna dolf ser Aron het onderspit tegen heer Jason Mallister, en Brune tegen de jongste zoon van Yan Roys, Robar.
Ten slotte restten er nog vier: de Jachthond en zijn monsterlijke broer Gregor, Jaime Lannister, de Koningsmoordenaar, en ser Loras Tyrel, de jongeling die de Bloemenridder werd genoemd. Ser Loras was de jongste zoon van Hamer Tyrel, heer van Hooggaarde en landvoogd van het Zuiden. Met zijn zestien jaar was hij de jongste ridder in het strijdperk, maar toch had hij vanmorgen bij zijn eerste drie ritten drie ridders van de koningsgarde uit het zadel geworpen. Sansa had nog nooit iemand gezien die er zo mooi uitzag. Zijn harnas was zorgvuldig in vorm geslagen en met grote hoeveelheden verschillende bloemen geëmailleerd, zodat het leek alsof hij in een boeket gehuld ging, en over zijn sneeuwwitte hengst hing een dekkleed, met rode en witte rozen. Na elke overwinning nam ser Loras zijn helm af en reed hij langzaam het hek langs, en ten slotte plukte hij één enkele witte roos van het dekkleed en wierp die een mooi meisje in de menigte toe.
De laatste tegen wie hij die dag aantrad was de jongste Roys. Ser Robars voorvaderlijke runen bleken hem weinig of geen bescherming te bieden, want ser Loras spleet zijn schild en smeet hem uit het zadel, zodat hij met een afschuwelijk gerinkel in het stof tuimelde. Terwijl de winnaar zijn ronde door het strijdperk deed lag Robar te kreunen. Ten slotte werd er om een baar geroepen en werd hij naar zijn tent gedragen, versuft en onbeweeglijk. Sansa zag het niet eens. Zij had alleen oog voor ser Loras. Toen het witte paard voor haar bleef staan dacht ze dat haar hart zou barsten. De andere meisjes had hij witte rozen gegeven, maar de roos die hij voor haar plukte was rood. ‘Lieftallige jonkvrouw,’ zei hij, ‘geen overwinning is ook maar half zo schoon als gij.’ Verlegen nam Sansa de bloem aan, met stomheid geslagen door zijn galante optreden. Hij had weelderig golvend bruin haar en ogen als vloeibaar goud. Ze ademde de zoete geur van de roos in en bleef die nog vasthouden toen ser Loras allang was weggereden. Toen Sansa ten slotte opkeek zag ze naast zich een man staan die naar haar staarde. Hij was klein van stuk, met een puntbaardje en een streep zilver in zijn haar, bijna even oud als haar vader. ‘Jij moet een van haar dochters zijn,’ zei hij tegen haar. Hij had grijsgroene ogen die niet met zijn mond meelachten. ‘Je hebt het uiterlijk van de Tullings.’
‘Ik ben Sansa Stark,’ zei ze, niet op haar gemak. De man droeg een zware mantel met een bontkraag, bijeengehouden door een zilveren spotvogel, en zijn ongedwongenheid was die van een hoge edelman, maar ze kende hem niet. ‘Ik heb niet de eer gehad, heer.’
Septa Mordane kwam er snel tussen. ‘Lieve kind, dit is heer Petyr Baelish, lid van de kleine raad van de koning.’
‘Jouw moeder was eens mijn schoonheidskoningin,’ zei de man kalm. Zijn adem rook naar munt. ‘Jij hebt net zulk haar als zij.’ Toen hij een kastanjebruine lok streelde streken zijn vingers langs haar wang. Hij keerde zich nogal abrupt om en wandelde weg. Inmiddels was de maan al een tijdje op en de menigte moe, dus gebood de koning dat de laatste drie tweekampen de volgende ochtend zouden plaatsvinden, voor de mêlee. Terwijl het volk zich op weg naar huis begaf, pratend over de tweegevechten van die dag en de strijd van morgen, verplaatste het hof zich naar de rivieroever om met het feest te beginnen. Zes monsterlijke oerossen draaiden daar al uren traag aan het spit om te roosteren en werden door keukenjongens met kruidenboter bedropen tot het vlees knapperde en siste. Buiten de paviljoenen waren tafels en banken opgesteld, hoog opgetast met zoetgras, aardbeien en versgebakken brood. Sansa en Septa Mordane kregen ereplaatsen aan de linkerkant van de estrade waarop de koning zelf zat, naast zijn koningin. Toen prins Joffry aan haar rechterhand ging zitten voelde ze hoe haar keel werd dichtgeschroefd. Hij had sinds dat afschuwelijke voorval geen woord meer met haar gewisseld, en zij had hem niet durven aanspreken. Eerst had ze gedacht dat ze hem haatte om wat Dame was aangedaan, maar toen ze haar ogen droog had gehuild had ze zichzelf voorgehouden dat het Joffry’s schuld niet was, niet echt. De koningin had het gedaan, dus zij was degene die gehaat moest worden, zij en Arya. Als Arya er niet was geweest zou er geen kwaad geschied zijn. Vanavond kón ze Joffry niet eens haten. Daar was hij te mooi voor. Hij droeg een diepblauw wambuis, versierd met een dubbele rij gouden leeuwenkoppen, en om zijn voorhoofd een smalle gouden diadeem met saffieren. Zijn haar glansde niet minder dan het metaal. Sansa keek naar hem en beefde, bang dat hij haar zou negeren, of nog erger, weer hatelijk tegen haar zou doen en haar in tranen van tafel zou sturen. In plaats daarvan glimlachte Joffry en kuste haar de hand, knap en galant als een prins in een lied, en zei: ‘Ser Loras heeft een goed oog voor schoonheid, lieftallige jonkvrouw.’
‘Hij was al te vriendelijk,’ zei ze ingetogen, in een poging bescheiden en rustig te blijven, al zong haar hart. ‘Ser Loras is een waarachtig ridder. Denkt u dat hij morgen zal winnen, heer?’
‘Nee,’ zei Joffry. ‘Mijn hond rekent wel met hem af, of wie weet mijn oom Jaime. En over een paar jaar, als ik oud genoeg ben om zelf in het strijdperk te treden, reken ik met iedereen af.’ Hij stak een hand op om een bediende met een kruik gekoelde zomerwijn te wenken en schonk haar beker vol. Ze keek ongerust naar Septa Mordane, totdat Joffry zich voorover boog en ook de beker van de septa vulde, zodat die knikte, hem minzaam bedankte en verder geen woord zei.
De bedienden hielden de bekers de hele avond gevuld, maar toch kon Sansa zich naderhand niet herinneren dat ze de wijn ook echt had geproefd. Ze had geen wijn nodig. Zij was dronken van de magie van deze avond, duizelig van al zijn bekoorlijkheden, in de ban van een schoonheid waarvan ze al haar leven lang droomde zonder de hoop te hebben die ooit te aanschouwen. Voor het koninklijk paviljoen zaten zangers wier muziek de schemering vulde. De nar van de koning zelf, de simpele ziel met het ronde gezicht die Uilebol werd genoemd, danste op stelten rond, gehuld in een bont pak, en zette iedereen zo handig en venijnig voor de gek dat Sansa zich afvroeg of hij wel zo simpel was. Zelfs Septa Mordane werd zijn hulpeloze slachtoffer; toen hij zijn liedje over de Hoge septon zong lachte ze zo hard dat ze wijn op zichzelf morste.
En Joffry was de hoofsheid zelve. Hij praatte de hele avond met Sansa, overlaadde haar met complimenten, bracht haar aan het lachen, maakte haar deelgenoot van hofroddels en legde de grappen van Uilebol uit. Sansa was zo geboeid dat ze de beleefdheid volledig uit het oog verloor en Septa Mordane, die links van haar zat, negeerde. De gangen kwamen en gingen zonder ophouden. Een dikke wildsoep met gerst. Salades van zoetgras, spinazie en pruimen, bestrooid met gestampte noten. Slakken in honing en knoflook. Sansa had nog nooit slakken gegeten. Joffry liet haar zien hoe ze de slak uit het huisje moest peuteren en stak haar het eerste zoete stukje persoonlijk in de mond. Daarna kwam er forel, vers uit de rivier, in klei gebakken. Haar prins hielp haar het harde omhulsel openbreken om het schilferige, witte vlees daarbinnen bloot te leggen. En toen het vleesgerecht werd gebracht bediende hij haar zelf, sneed een vorstelijke portie van de bout en legde die met een glimlach op haar bord. Aan zijn manier van bewegen zag ze dat hij nog steeds last van zijn rechterarm had, maar toch klaagde hij er met geen woord over. Later kwamen er nog zwezerik, duivenpastei, gebakken appels die naar kaneel geurden en geglazuurde citroenkoeken, maar tegen die tijd zat Sansa zo vol dat ze niet meer dan twee citroenkoekjes op kon, hoe lekker ze ook waren. Ze vroeg zich net af of ze zich aan een derde zou wagen toen de koning het op een schreeuwen zette. Koning Robert was met ieder gerecht luidruchtiger geworden. Nu en dan kon Sansa hem boven de muziek en het gerinkel van borden en bestek uit horen lachen of een bevel horen bulderen, maar ze zaten zo ver weg dat ze de woorden niet kon verstaan. Nu hoorde iedereen hem. ‘Nee,’ brulde hij op een toon die al het andere gepraat overstemde. Sansa was geschokt toen ze de koning zag staan, rood aangelopen en zwaaiend op zijn benen. Hij had een wijnkelk in één hand en was zo dronken als het maar kon. ‘Vertel me niet wat ik doen moet, mens,’ schreeuwde hij tegen koningin Cersei. ‘Ik ben hier de koning, begrijp je dat? Ik heb het hier voor het zeggen, en als ik zeg dat ik morgen ga vechten, dan ga ik vechten!’
Iedereen staarde. Sansa zag ser Barristan, en Renling, de broer van de koning, en de kleine man die haar zo vreemd had toegesproken en haar haren had aangeraakt, maar niemand maakte aanstalten, tussenbeide te komen. Het gezicht van de koningin was een masker, zo bloedeloos dat het uit sneeuw geboetseerd leek. Ze stond van tafel op, graaide haar rokken bijeen en stormde zonder een woord te zeggen weg, een sleep bedienden achter haar aan.
Jaime Lannister legde een hand op de schouder van de koning, maar de koning duwde hem hard van zich af. Lannister struikelde en viel. De koning grinnikte. ‘De grote ridder. Ik kan je nog steeds in het stof doen bijten. Bedenk dat wel, Koningsmoordenaar.’ Hij sloeg zich met zijn rijk versierde kelk op de borst, zodat zijn satijnen tuniek onder de wijn kwam te zitten. ‘Geef me mijn strijdhamer, en geen man in het rijk houdt stand tegen mij.’
Jaime Lannister stond op en klopte zichzelf af. ‘Zoals u zegt, Uwe Genade,’ zei hij stijfjes.
Heer Renling kwam glimlachend aanlopen. ‘Je hebt je wijn vermorst, Robert. Laat me je een nieuwe kelk brengen.’
Sansa schrok op toen Joffry een hand op haar arm legde. ‘Het wordt laat,’ zei de prins. Hij keek vreemd, alsof hij haar helemaal niet zag. ‘Heb je op de terugweg naar het kasteel begeleiding nodig?’
‘Nee,’ begon Sansa. Ze keek naar Septa Mordane en zag tot haar verrassing dat die met haar hoofd op tafel lag en zacht en damesachtig snurkte. ‘Ik bedoel… ja, graag, ik zou u zeer erkentelijk zijn als ik enige bescherming kreeg.’
‘Hond!’ riep Joffry.
Het leek wel of Sandor Clegane zich verdichtte uit de nacht, zo snel dook hij op. Hij had zijn wapenrusting verwisseld voor een rode wollen tuniek met op de voorkant een leren hondenkop genaaid. In het licht van de toortsen kreeg zijn verbrande gezicht een dofrode gloed. ‘Ja, Uwe Genade?’ zei hij.
‘Breng mijn verloofde naar het kasteel terug en zorg dat haar geen haar gekrenkt wordt,’ zei de prins bruusk tegen hem. En zonder met één woord afscheid van haar te nemen beende Joffry weg en liet haar staan.
Sansa voelde dat de Jachthond naar haar keek. ‘Had je gedacht dat Joff je persoonlijk zou brengen?’ Hij lachte. Zijn lach deed aan het gegrom van honden in een kuil denken. ‘Weinig kans.’ Ze verzette zich niet toen hij haar overeind trok. ‘Kom mee, jij bent niet de enige die slaap nodig heeft. Ik heb te veel gedronken, en het kan zijn dat ik morgen mijn broer moet doden.’ Hij lachte weer. Sansa was plotseling doodsbang. Ze keek om zich heen, maar er was niemand om haar te helpen. Koning Robert was weggewankeld en de helft van de banken was plotseling leeg. Het feest was voorbij, en daarmee was ook de mooie droom ten einde. De Jachthond greep een toorts om hen bij te lichten. Sansa ging vlak naast hem lopen. De bodem was rotsig en oneffen en leek in het flakkerende schijnsel onder haar voeten te deinen en te verschuiven. Ze hield haar ogen neergeslagen en keek goed waar ze liep. Toen ze zich tussen de paviljoenen begaven, met voor elk daarvan een banier en een wapenrusting, leek het of de stilte met iedere stap drukkender werd. Sansa kon zijn aanblik niet verdragen, zo’n angst joeg hij haar aan, maar ze had in alle opzichten een hoofse opvoeding genoten. Een echte dame zou niet op zijn gezicht letten, hield ze zichzelf voor. ‘U hebt vandaag dapper gestreden, ser Sandor,’ dwong ze zich te zeggen.
‘Bespaar me je loze complimenten, meisje… en dat geser van je,’ snauwde Sandor Clegane haar toe. ‘Ik ben geen ridder. Ik spuug op die lui en hun geloften. Mijn broer is ridder. Heb je hem vandaag zien vechten?’
‘Ja,’ fluisterde Sansa bevend. ‘Hij was…’
‘Dapper?’ maakte de Jachthond de zin voor haar af.
Hij dreef de spot met haar, besefte ze. ‘Niemand hield stand tegen hem,’ wist ze ten slotte uit te brengen, trots op zichzelf. Het was geen leugen.
Sandor Clegane bleef abrupt staan, midden op een leeg en donker veld. Ze had geen andere keus dan ook te blijven staan. ‘Een of andere septa heeft je goed afgericht. Je bent net een van die vogeltjes van de Zomereilanden! Zo’n leuk, pratend vogeltje dat alle mooie woordjes herhaalt die het heeft leren opzeggen.’
‘Dat is niet aardig.’ Sansa’s hart klopte als een razende. ‘U maakt me bang. Ik wil nu weg.’
‘Niemand hield stand tegen hem,’ raspte de Jachthond. ‘Dat is maar al te waar. Niemand heeft ooit standgehouden tegen Gregor. Die jongen vandaag, de tweede keer dat Gregor aantrad, dat was nog eens een fraai staaltje. Je hebt het gezien, hè? De jonge dwaas, wat had hij in dit gezelschap ook te zoeken? Geen geld, geen schildknaap, niemand om hem met zijn wapenrusting te helpen. Dat halsstuk zat niet goed vast. Je dacht dat Gregor dat niet had gemerkt?
Je dacht dat ser Gregors lans per ongeluk omhoogzwiepte, hè? Leuk, pratend meisje, jij gelooft dat, je bent echt zo leeghoofdig als een vogeltje. Gregors lans raakt wat Gregor raken wil. Kijk me aan. Kijk me aan!’ Sandor Clegane schoof een enorme hand onder haar kin en dwong haar om op te kijken. Hij ging voor haar op zijn hurken zitten en bracht de toorts dichterbij. ‘Kijk, hier heb ik iets aardigs voor je. Neem de tijd en staar me maar aan. Dat wil je heus wel. Op de Koningsweg zag ik je alsmaar de andere kant opkijken. Daar heb ik lak aan. Kijk maar eens goed.’
Zijn vingers hielden haar kaak in een ijzeren klem. Zijn blikken waren op de hare gericht. Dronken blikken, nors van woede. Ze moest kijken.
De rechterkant van zijn gezicht was broodmager, met een scherp jukbeen en een grijs oog onder een zware wenkbrauw. Zijn neus was groot en krom, zijn haar dun en donker. Hij droeg het lang en borstelde het opzij, omdat er aan de andere kant van dat gezicht geen haar groeide.
De linkerkant van zijn gezicht was volledig verwoest. Zijn oor was weggebrand, zodat er slechts een gat restte. Zijn oog was nog goed maar lag ingebed in een verwrongen massa littekens, gelooid, zwart vel, hard als leer, vol putten, doorsneden met diepe kloven die rood en vochtig glinsterden als hij bewoog. Bij zijn kaak was het vlees weggeschroeid, zodat het bot erdoorheen schemerde. Sansa begon te huilen. Toen liet hij haar los en drukte de toorts uit in het zand. ‘Heb je daar geen mooie woordjes voor, meisje? Geen complimentjes die je van de septa hebt geleerd?’ Toen er geen antwoord kwam vervolgde hij: ‘De meesten denken dat het een veldslag was. Een belegering, een brandende toren, een vijand met een fakkel. Eén dwaas vroeg eens of het van drakenadem kwam.’ Zijn lach klonk nu zachter, maar even verbitterd. ‘Ik zal je vertellen wat het was, meisje,’ zei hij, een stem uit de nacht, een schaduw die zich nu zo dicht naar haar toe boog dat ze de zure wijnlucht die hij uitademde kon ruiken. ‘Ik was jonger dan jij, zes, misschien zeven. Een houtsnijder vestigde zich in het dorp onder aan mijn vaders burcht, en om onze gunst te verwerven stuurde hij ons geschenken. De oude man maakte prachtig speelgoed. Ik weet niet meer wat ik kreeg, maar wat ik wilde was Gregors geschenk. Een houten ridder, helemaal beschilderd, alle ledematen afzonderlijk met pinnen aan elkaar gezet en met touwtjes bevestigd, zodat je hem kon laten vechten. Gregor is vijf jaar ouder dan ik, dat speeltje zei hem niets, hij was al schildknaap, bijna zes voet lang en gespierd als een os. Dus ik pikte zijn ridder in, maar ik beleefde er geen plezier aan, dat kan ik je wel vertellen, want ik zat voortdurend in de rats, en hij betrapte me ook inderdaad. Er brandde een komfoor in de kamer. Gregor zei geen woord, hij nam me gewoon onder zijn arm en drukte de zijkant van mijn gezicht in de brandende kolen. Zo hield hij me vast, terwijl ik aan één stuk door krijste. Je hebt gezien hoe sterk hij is. Zelfs toen al waren er drie volwassen mannen nodig om hem van me af te trekken. De septons preken over de zevenvoudige hel. Wat weten zij daarvan? Alleen iemand die verbrand is weet hoe de hel werkelijk is.
Mijn vader vertelde aan iedereen dat mijn beddengoed vlam had gevat, en onze maester smeerde me in met zalf. Zalf! Die kreeg Gregor ook. Vier jaar later zalfden ze hem met de zeven oliën, en hij sprak de riddergeloften uit en Rhaegar Targaryen sloeg hem op zijn schouder en zei: “Sta op, ser Gregor.” ’
De raspende stem stierf weg. Zwijgend zat hij voor haar op zijn hurken, een kolossale zwarte gedaante, door nacht omfloerst, verborgen voor haar blikken. Sansa hoorde dat hij onregelmatige ademde. Ze had met hem te doen, merkte ze. Om de een of andere reden was haar angst verdwenen.
De stilte duurde en duurde, zo lang dat ze weer bang begon te worden, maar nu vreesde ze voor hem, niet voor zichzelf. Haar hand vond zijn massieve schouder. ‘Hij was geen waarachtig ridder,’ fluisterde ze tegen hem. De Jachthond wierp het hoofd in de nek en brulde. Sansa wankelde naar achteren, bij hem vandaan, maar hij greep haar arm.
‘Nee,’ gromde hij tegen haar, ‘nee, vogeltje, hij was geen waarachtig ridder.’
De rest van de terugweg naar de stad spfak Sandor Clegane geen woord. Hij bracht haar naar de plek waar de paarden en wagens stonden te wachten, zei tegen een voerman dat hij hen moest terugrijden naar de Rode Burcht, en klom na haar op de wagen. Ze reden in stilte de koningspoort door en over met fakkels verlichte straten omhoog. Hij maakte het zij deurtje open en leidde haar het kasteel binnen. Zijn verbrande gezicht trok, zijn ogen stonden broeierig en toen ze de torentrap beklommen liep hij één stap achter haar. Hij bracht haar veilig tot voor de deur van haar slaapkamer.
‘Dank u, heer,’ zei Sansa gedwee.
De Jachthond greep haar bij een arm en boog zich naar haar toe.
‘Wat ik je vannacht heb verteld,’ zei hij met een stem die nog ruwer klonk dan gewoonlijk. ‘Als jij dat ooit aan Joffry vertelt… aan je zuster, je vader… aan iemand van hen…’
‘Ik zal het niet doen,’ fluisterde Sansa. ‘Dat beloof ik.’
Het was niet genoeg. ‘Als je het ooit aan wie dan ook vertelt,’ besloot hij, ‘dan vermoord ik je.’