Ze hadden beschutting gezocht onder een espenbosje vlak naast de hoge weg. Terwijl hun paarden uit een bergbeek dronken was Tyrion bezig sprokkelhout te verzamelen. Hij boog zich voorover, raapte een gebroken tak op en bekeek die kritisch. ‘Is dit een goeie? Ik heb geen ervaring met vuur maken. Dat deed Morrec altijd voor me.’
‘Vuur?’ zei Bronn en spuwde. ‘Wil je zo graag dood, dwerg? Of ben je niet goed snik geworden? Een vuur trekt alle clanstrijders in de wijde omtrek aan. Ik ben van plan deze reis te overleven, Lannister.’
‘En hoe had je dat willen doen?’ vroeg Tyrion. Hij schoof de tak onder zijn arm en zocht met zijn blikken het spaarzame kreupelhout af naar meer. Vooroverbuigen kostte inspanning, en zijn rug deed pijn. Ze waren onderweg geweest sinds de dageraad, toen een strak kijkende ser Lyn Corbree hen uitgeleide had gedaan door de Bloedpoort en hun bevolen had om nooit meer terug te komen.
‘We hebben geen schijn van kans om ons vechtend een weg terug te banen,’ zei Bronn, ‘maar twee komen sneller vooruit dan tien en vallen minder op. Hoe korter we in de bergen zijn, hoe groter de kans dat we de rivier halen. Laten we stevig doorrijden, zeg ik. Bij nacht reizen en overdag in dekking gaan, de weg zoveel mogelijk mijden en geen lawaai en ook geen vuur maken.’
Tyrion Lannister zuchtte. ‘Een schitterend plan, Bronn. Probeer het gerust uit… en neem me niet kwalijk als ik niet achterblijf om je te begraven.’
‘Jij was van plan mij te overleven, dwerg?’ De huurling grijnsde. Er zat een donker gat in zijn lach, daar waar ser Vardis Egen met de rand van zijn schild een tand doormidden had geslagen. Tyrion schokschouderde. ‘Als je ’s nachts flink doorrijdt vraag je erom van een berg te tuimelen en je schedel te splijten. Ik rijd liever langzaam en op mijn gemak. Ik weet dat je dol op paardenvlees bent, Bronn, maar als onze paarden nu het loodje leggen zie ik ons straks nog schaduwkatten opzadelen… en eerlijk gezegd denk ik dat de clans ons toch wel zullen vinden. Ze hebben overal ogen.’ Hij maakte met een gehandschoende hand een weids gebaar naar de hoge, verweerde rotspieken om hen heen.
Bronn trok een gezicht. ‘Dan zijn we er geweest, Lannister.’
dit allemaal achter de rug was zou ze jullie ongetwijfeld met een beleefde opmerking en een afkeurende blik wat geldstukken in de hand gedrukt hebben, maar meer had er voor jullie niet in gezeten. De Starks kiezen hun dienstlieden op grond van moed, eer en trouw, en om je de waarheid te zeggen waren jij en Chiggen tuig van de richel.’ Tyrion sloeg de vuursteen tegen zijn dolk om er een vonk af te laten springen. Niets.
Bronn snoof. ‘Jij hebt een gevaarlijk scherpe tong, mannetje. Op een dag snijdt iemand dat ding er nog eens uit om het je door je strot te wurgen.’
‘Ja, dat zegt iedereen.’ Tyrion keek op naar de huurling. ‘Heb ik je beledigd? Dat spijt me dan… maar je bent tuig, Bronn, maak jezelf maar niets wijs. Plicht, eer, vriendschap, wat maal jij daarom?
Nee, doe geen moeite, we weten het antwoord allebei. Maar dom ben je niet. Eenmaal in de Vallei aangekomen had vrouwe Stark je niet meer nodig… maar ik wel, en het enige waar het de Lannisters nooit aan ontbroken heeft is goud. Toen de tijd was gekomen om de gok te wagen rekende ik erop dat je slim genoeg was om te weten waar je voordeel lag. Gelukkig voor mij was dat ook zo.’ Weer sloeg hij vruchteloos staal en steen tegen elkaar.
‘Geef maar,’ zei Bronn en hurkte neer. ‘Ik doe het wel.’ Hij nam Tyrion het mes en de vuursteen uit handen, en meteen bij zijn eerste poging vlogen de vonken in het rond. Een gekrulde reep bast begon te smeulen.
‘Prima,’ zei Tyrion. ‘Je mag dan tuig zijn, je bent zonder meer nuttig, en met een zwaard in de hand ben je bijna even goed als mijn broer Jaime. Wat wil je, Bronn? Goud? Land? Vrouwen? Zorg dat ik in leven blijf, en je kunt het krijgen.’
Bronn blies zachtjes in het vuur, en de vlammetjes schoten hoger op. ‘En als je sterft?’
‘Tja, dan is er tenminste iemand die oprecht om me rouwt,’ zei Tyrion met een grijns. ‘Zonder mij ook geen goud.’
Het vuur brandde nu flink. Bronn stond op, stopte de vuursteen terug in zijn buidel en wierp Tyrion zijn dolk toe. ‘Niet meer dan billijk,’ zei hij. ‘Dan is mijn zwaard nu van jou… maar denk niet dat ik bij de eerste de beste scheet die je laat voor je neerkniel en je met heer aanspreek. Ik ben je knechtje niet.’
‘Noch mijn vriendje,’ zei Tyrion. ‘Als het je zo uitkomt laat je mij ongetwijfeld net zo makkelijk weer vallen als vrouwe Stark. Mocht de dag ooit aanbreken dat je in de verleiding wordt gebracht me te verkopen, bedenk dan, Bronn, dat ik hetzelfde bied, hoeveel het ook is. Ik ben dol op het leven. En denk je dat je nu misschien naar een maaltijd zou kunnen zoeken?’
‘Zorg jij dan voor de paarden,’ zei Bronn terwijl hij de lange ponjaard trok die aan zijn heup hing. Hij liep met grote stappen het geboomte in. Een uur later waren de paarden gewreven en gevoederd en knapperde het vuur er vrolijk op los terwijl het lendestuk van een jonge geit sissend en spetterend boven de vlammen ronddraaide. ‘Het enige dat nu nog ontbreekt is wat goede wijn om ons sikje mee weg te spoelen,’ zei Tyrion.
‘En een vrouw en een aantal extra zwaarden,’ zei Bronn. Hij zat in kleermakerszit naast het vuur met een oliesteen de snede van zijn zwaard te wetten. Het schurende geluid waarmee hij de steen over het staal liet gaan had iets geruststellends. ‘Zo meteen is het pikdonker,’ zei de huurling. ‘Ik neem de eerste wacht op me… voor zover dat zin heeft. We zijn onszelf misschien meer ter wille door onszelf slapend te laten vermoorden.’
‘Volgens mij zijn ze hier voordat er iets van slapen komt.’ De geur van het roosterende vlees deed Tyrion watertanden.
Bronn keek hem over het vuur heen aan. ‘Je bent iets van plan,’ zei hij effen, begeleid door het schuren van staal over steen.
‘Laten we zeggen dat ik het erop wil wagen,’ zei Tyrion. ‘Nog zo’n gokje.’
‘Met als inzet ons leven?’
Tyrion haalde zijn schouders op. ‘Hebben we een keus?’ Hij boog zich over het vuur en zaagde een dunne plak vlees van het sikje. ‘Ah,’ zuchtte hij, tevreden kauwend. Het vet liep over zijn kin. ‘Iets aan de taaie kant, en een beetje flauw, maar laat ik niet te hard klagen. Als ik nog in het Adelaarsnest zat zou ik voor een gekookte boon langs de rand van de afgrond dansen.’
‘Toch heb je die cipier een beurs vol goud gegeven,’ zei Bronn.
‘Een Lannister betaalt altijd zijn schulden.’
Zelfs Mord had zijn ogen nauwelijks kunnen geloven toen Tyrion hem de leren beurs had toegeworpen. De gevangenbewaarder had ogen als spiegeleieren opgezet toen hij het koordje had opengetrokken en het goud had zien blinken. ‘Het zilver heb ik gehouden,’ had Tyrion hem met een scheef lachje gezegd, ‘maar het goud had ik je beloofd, dus hier is het.’ Het was meer dan een man als Mord met een heel leven gevangenen pesten zou verdienen. ‘En weet je nog wat ik gezegd heb? Dit is nog maar een voorproefje. Als je het ooit nog eens zat wordt om vrouwe Arryn te dienen, meld je dan bij de Rots van Casterling, dan betaal ik de rest van mijn schuld af.’ Met handen die overliepen van de gouden draken was Mord op zijn knieën gevallen en had gezegd dat dat precies was wat hij zou doen. Bronn trok zijn ponjaard en haalde het vlees uit het vuur. Terwijl Tyrion twee korsten oud brood uitholde om als borden te dienen sneed hij dikke hompen dichtgeschroeid vlees van het bot. ‘Als we de rivier bereiken, wat ga je dan doen?’ vroeg de huurling al snijdend.
‘O, om te beginnen een hoer, een donzen bed en een flacon wijn.’
Tyrion stak zijn bord uit en Bronn vulde het met vlees. ‘En dan naar de Rots van Casterling of Koningslanding, denk ik. Ik heb wat vragen inzake een bepaalde dolk waar ik dringend antwoord op moet hebben.’
De huurling kauwde en slikte. ‘Dus het was waar? Het was jouw mes niet?’
Tyrion glimlachte flauwtjes. ‘Zie ik eruit als een leugenaar?’
Toen ze hun buik vol hadden waren de sterren inmiddels verschenen en kwam de halve maan net boven de bergen uit. Tyrion spreidde zijn mantel van schaduwvacht op de grond uit en ging liggen met zijn zadel als hoofdkussen. ‘Onze vrienden nemen de tijd.’
‘In hun plaats zou ik een valstrik vrezen,’ zei Bronn. ‘Waarom zouden we alles zo open en bloot doen als het niet was om hen erin te laten tuinen?’
Tyrion grinnikte. ‘Dan kunnen we het beste gaan zingen, zodat ze gillend op de vlucht slaan.’ Hij begon een deuntje te fluiten.
‘Je bent gek, dwerg,’ zei Bronn terwijl hij met zijn ponjaard het vet onder zijn nagels vandaan begon te krabben.
‘Hou je niet van muziek, Bronn?’
‘Als je zo graag muziek wilt, waarom heb je die zanger dan niet als voorvechter genomen?’
Tyrion grijnsde. ‘Dat zou nog eens vermakelijk zijn geweest. Ik kan zó voor me zien hoe hij ser Vardis met zijn houten harp van zich afslaat.’ Hij ging door met fluiten. ‘Ken je dit liedje?’ vroeg hij.
‘Je hoort het zo nu en dan in herbergen en bordelen.’
‘Myrisch. “De seizoenen van mijn liefde.” Mooi en triest, als je de tekst verstaat. Het eerste meisje waar ik mee naar bed ben geweest floot het altijd, en ik heb het nooit meer van me af kunnen zetten.’ Tyrion staarde omhoog naar de lucht. Het was een heldere, koude nacht, en de sterren schenen fel en onbarmhartig als de waarheid op de bergen neer. ‘Ik leerde haar kennen in net zo’n nacht als deze,’ hoorde hij zichzelf zeggen. ‘Jaime en ik waren van Lannispoort op weg naar huis. We hoorden gegil, en toen kwam zij de weg oprennen met twee mannen achter zich aan die haar bedreigingen toeschreeuwden. Mijn broer trok zijn zwaard en ging ze achterna, terwijl ik afsteeg om het meisje te beschermen. Ze was nog geen jaar ouder dan ik, met donker haar, slank, en een gezicht waarvan je hart zou breken. Dat was althans wat het mijne deed. Van lage afkomst, half verhongerd, ongewassen… maar beeldschoon. Ze hadden de lompen die ze aanhad half van haar rug gescheurd, dus sloeg ik mijn mantel om haar heen terwijl Jaime de mannen het bos injoeg. Tegen de tijd dat hij weer aan kwam draven had ik haar een naam en een verhaal ontlokt. Ze was de dochter van een keuterboer, wees geworden toen haar vader aan de koorts was gestorven, en onderweg naar… naar nergens, eigenlijk.
Jaime had zich uit de naad gereden om die kerels te achterhalen. Het gebeurde niet vaak dat vogelvrij en zo dicht bij de Rots van Casterling op reizigers loerden, en hij vatte het als een belediging op. Maar het meisje was zo bang dat ze niet alleen verder durfde, dus bood ik aan haar naar de dichtstbijzijnde herberg te brengen en te eten te geven terwijl mijn broer naar de Rots terugreed om hulp te halen.
Ze had een onvoorstelbare honger. We werkten twee hele kippen en een gedeelte van een derde naar binnen en dronken een flacon wijn, en ondertussen zaten we te praten. Ik was pas dertien, en ik vrees dat de wijn me naar het hoofd steeg. Voor ik het wist lag ik met haar in bed. En zij mocht dan beschroomd zijn, mijn schroom was nog groter. Ik weet nu nóg niet waar ik de moed vandaan haalde. Toen ik haar ontmaagdde moest ze huilen, maar naderhand kuste ze me en zong haar wijsje, en tegen de ochtend was ik verliefd.’
‘Jij?’ Bronn klonk geamuseerd.
‘Absurd hè?’ Tyrion begon het wijsje weer te fluiten. ‘Ik trouwde met haar,’ bekende hij tenslotte.
‘Een Lannister van de Rots van Casterling trouwen met de dochter van een keuterboer?’ zei Bronn. ‘Hoe heb je dat voor elkaar gekregen?’
‘O, het zal je verbazen wat een jongen voor elkaar krijgt met behulp van een paar leugens, vijftig zilverstukken en een dronken septon. Ik durfde mijn bruid niet mee te nemen naar de Rots van Casterling, dus installeerde ik haar in een eigen huisje, en twee weken lang speelden we voor man en vrouw. Toen werd de septon nuchter en biechtte mijn vader alles op.’ Het verwonderde Tyrion hoe intriest dit verhaal hem maakte, zelfs na al die jaren nog. Maar misschien was hij alleen maar moe. ‘Dat was het einde van mijn huwelijk.’ Hij ging recht zitten en staarde in de stervende vlammen, knipperend tegen de gloed.
‘Hij stuurde het meisje weg?’
‘Hij deed iets veel beters,’ zei Tyrion. ‘Eerst liet hij mijn broer vertellen hoe het in werkelijkheid in elkaar zat. Het meisje was een hoer, moet je weten. Jaime had de hele zaak gearrangeerd, de weg, de vogelvrijen, alles. Hij vond het tijd worden dat ik eens een vrouw had. Hij had dubbel betaald voor een maagd, wetend dat het voor mij de eerste keer was.
Om me de les goed in te prenten liet mijn vader na Jaimes bekentenis mijn vrouw halen en gaf haar aan zijn wachters. Ze kreeg er goed voor betaald. Een zilverstuk de man, hoeveel hoeren kunnen zoiets rekenen? Hij zette me neer in een hoek van het wachtlokaal en beval mij om toe te kijken, en ten slotte had ze zoveel zilverstukken dat de munten tussen haar vingers door op de grond rolden, ze…’ De rook prikte in zijn ogen. Tyrion schraapte zijn keel. Hij keerde zich van het vuur af en staarde in het donker. ‘Heer Tywin liet mij het laatst gaan,’ zei hij op gedempte toon. ‘En mij gaf hij een goudstuk om haar te betalen, omdat ik een Lannister was, en meer waard.’
Na een tijdje hoorde hij het geluid weer, het schuren van staal over steen: Bronn, bezig zijn zwaard te wetten. ‘Dertien jaar of drieëndertig, ik zou de man vermoord hebben die me dat had aangedaan.’
Met een ruk draaide Tyrion zich om en keek hem aan: ‘Misschien krijg je die kans op een dag nog wel. Een Lannister betaalt altijd zijn schulden, weet je nog?’ Hij gaapte. ‘Ik geloof dat ik een poging ga doen om te slapen. Maak me maar wakker als we op het punt staan om dood te gaan.’
Hij rolde zich in zijn schaduwvacht en sloot zijn ogen. De grond was stenig en koud, maar na een poosje viel Tyrion Lannister inderdaad in slaap. Hij droomde van de luchtcel. Nu was hij de bewaker, niet de gevangene, groot, met een riem in zijn hand. Hij was bezig zijn vader te slaan en hem achteruit te drijven naar de afgrond…
‘Tyrion,’ klonk Bronns waarschuwing, zacht en dringend. In een oogwenk was Tyrion wakker. Van het vuur waren alleen nog sintels over en de schaduwen slopen van alle kanten dichterbij. Bronn was op één knie gaan zitten, zijn zwaard in de ene en zijn ponjaard in de andere hand. Tyrion stak een hand op: Rustig, zei die. ‘Kom bij ons vuur zitten, de nacht is koud,’ riep hij tegen de sluipende schaduwen. ‘Ik ben bang dat we u geen wijn kunnen aanbieden, maar neem vooral wat van onze geit.’
Er was geen beweging meer te zien. Tyrion zag de glinstering van maanlicht op metaal. ‘Onze berg,’ riep een stem van tussen de bomen, zwaar, hard en onvriendelijk. ‘Onze geit.’
‘Uw geit,’ beaamde Tyrion. ‘Wie bent u?’
‘Als je voor onze goden staat,’ antwoordde een andere stem, ‘zeg dan dat je door Gunthor zoon van Gurn, van de Steenkraaien, naar hen toegezonden bent.’ Een tak knapte onder zijn voeten toen hij in het licht stapte, een magere man met een gehoornde helm, met een lang mes gewapend.
‘En door Shagga zoon van Dolf.’ Dat was de eerste stem, zwaar en levensgevaarlijk. Een rotsblok aan zijn linkerkant kwam in beweging en werd een mens, zo te zien stevig, sterk en traag, van top tot teen in huiden gehuld, met een knuppel in zijn rechterhand en een bijl in zijn linker. Terwijl hij op hen afstevende sloeg hij ze met een klap tegen elkaar.
Andere stemmen noemden weer andere namen: Conn, Torrek, Jaggot en nog meer die Tyrion vergat zodra hij ze hoorde, minstens tien. Enkelen hadden zwaarden en messen, anderen zwaaiden met mestvorken, zeisen en houten speren. Hij wachtte tot ze klaar waren met namen roepen voordat hij antwoordde: ‘Ik ben Tyrion zoon van Tywin, van de Lannister-clan, de Leeuwen van de Rots. We zullen u gaarne betalen voor de geit die we hebben gegeten.’
‘Wat heb je ons te geven, Tyrion zoon van Tywin?’ vroeg de man die zich Gunthor had genoemd, en die hun aanvoerder leek te zijn.
‘In mijn beurs zit zilver,’ vertelde Tyrion hun. ‘De maliënkolder die ik draag is mij aan de grote kant maar zal Conn uitstekend passen, en de strijdbijl die ik bij me heb zal beter in Shagga’s machtige hand liggen dan die houthakkersbijl van hem.’
‘Die halve man wil ons betalen met ons eigen geld,’ zei Conn.
‘Conn spreekt een waar woord,’ zei Gunthor. ‘Je zilver is van ons. Jullie paarden zijn van ons. Je maliënkolder en je strijdbijl en het mes aan je riem, die zijn ook van ons. Jullie hebben ons niets te bieden dan jullie leven. Hoe wil je sterven, Tyrion zoon van Tywin?’
‘In mijn eigen bed, met een buik vol wijn en de mond van een maagd om mijn pik, op tachtigjarige leeftijd,’ antwoordde hij. De grote man, Shagga, lachte het eerst en het hardst. De anderen waren zo te zien minder geamuseerd. ‘Conn, neem hun paarden,’ beval Gunthor. ‘Dood die ander en grijp de halve man. Laat hem de geiten melken en de moeders aan het lachen maken.’
Bronn sprong overeind. ‘Wie wil er het eerst dood?’
‘Nee,’ zei Tyrion op scherpe toon. ‘Gunthor zoon van Gurn, hoor mij aan. Mijn huis is rijk en machtig. Als de Steenkraaien ons veilig door deze bergen leiden zal mijn vader u met goud overstelpen.’
‘Het goud van een heer uit het laagland is even waardeloos als de belofte van een halve man,’ zei Gunthor.
‘Ik mag dan een halve man zijn,’ zei Tyrion, ‘maar ik breng wel de moed op mijn vijanden in de ogen te zien. Wat doen de Steenkraaien anders dan achter de rotsen schuilen en sidderen van angst zodra de ridders van de Vallei voorbijkomen?’
Shagga brulde van woede en beukte met zijn knots tegen zijn bijl. Jaggot prikte Tyrion in zijn gezicht met de in het vuur geharde punt van een lange houten speer. Hij deed zijn best om geen krimp te geven. ‘Konden jullie geen betere wapens stelen?’ zei hij. ‘Goed genoeg om schapen mee te doden, misschien… als de schapen niet terugvechten. Mijn vaders smeden schijten beter staal uit.’
‘Kleine knaap-man,’ brulde Shagga, ‘zul je ook nog met mijn bijl spotten als ik je manlijkheid afhak en aan de geiten voer?’
Maar Gunthor hief een hand op. ‘Nee. Ik wil horen wat hij te zeggen heeft. De moeders lijden honger, en staal vult meer monden dan goud. Wat wil je ons geven in ruil voor jullie leven, Tyrion zoon van Tywin? Zwaarden? Lansen? Maliën?’
‘Dat alles en nog meer, Gunthor zoon van Gurn,’ antwoordde Tyrion Lannister. ‘Ik zal jullie de Vallei van Arryn geven.’