Hij liep door de crypten onder Winterfel, zoals hij al duizend keer had gedaan. De Winterkoningen zagen hem met ijzige ogen passeren en de schrikwolven aan hun voeten draaiden hun grote stenen koppen om en grauwden. Als laatste kwam hij bij de tombe waar zijn vader sliep met Brandon en Lyanna aan zijn zij. ‘Beloof het me, Ned,’ fluisterde het beeld van Lyanna. Ze droeg een krans van bleekblauwe rozen en haar ogen weenden bloed. Eddard Stark schoot met een bonzend hart overeind, half verstrikt in zijn dekens. Het was pikdonker in de kamer en er bonsde iemand op de deur. ‘Heer Eddard!’ riep een stem luid.
‘Een ogenblik.’ Slaapdronken en naakt strompelde hij door de verduisterde kamer. Toen hij de deur opende trof hij daarachter Tomard aan met opgeheven vuist en Cain met een blaker in zijn hand. Tussen hen in stond de hofmeester van de koning zelf. Het gezicht van de man had uit steen gehouwen kunnen zijn, zo weinig verried het. ‘Heer Hand,’ hief hij aan, ‘Zijne Genade de koning gelast uw aanwezigheid. Onmiddellijk.’
Dus Robert was terug van de jacht. Dat werd hoog tijd. ‘Ik heb even tijd nodig om me aan te kleden.’ Ned liet de man buiten wachten. Cain hielp hem in zijn kleren: een witte linnen tuniek en een grijze mantel, een broek die ter hoogte van zijn gipsbeen opengesneden was, zijn ambtsinsigne en ten slotte een gordel van zware zilveren schakels. Hij stak de Valyrische dolk in de schede aan zijn middel. De Rode Burcht was donker en stil toen Cain en Tomard hem over het binnenplein begeleidden. De maan, bijna tot volheid gerijpt, hing laag boven de muren. Een wachter in een gouden mantel deed de ronde langs de borstwering.
De koninklijke vertrekken bevonden zich in Maegors Veste, een massief, vierkant fort dat in het hart van de Rode Burcht nestelde, achter muren van twaalf voet dik en een droge gracht met ijzeren pieken erom, een slot-in-een-slot. Ser Boros Both bewaakte de toegang tot de brug, zijn witstalen wapenrusting spookachtig in de maneschijn. Binnen passeerde Ned nog twee andere ridders van de koningsgarde. Ser Presten Groeneveld stond onder aan de trap en ser Barristan Selmy waakte voor de deur van ’s konings slaapkamer. Drie mannen met witte mantels aan, dacht hij toen de herinnering bovenkwam, en een vreemde huivering voer door hem heen. Het gezicht van ser Barristan was even wit als zijn wapenrusting. Ned hoefde hem alleen maar aan te kijken om te beseffen dat er iets heel erg mis was. De koninklijke hofmeester opende de deur. ‘Heer Eddard Stark, de Hand des Konings,’ kondigde hij aan.
‘Breng hem hier,’ riep Roberts stem, merkwaardig schor. In de identieke haarden aan weerszijden van de slaapkamer loeiden vuren die het vertrek met een naargeestige rode gloed vulden. Binnen was de hitte verstikkend. Robert lag dwars over het hemelbed. Bij het bed was grootmaester Pycelle in de weer, terwijl heer Renling rusteloos langs de gesloten vensterluiken ijsbeerde. Bedienden liepen af en aan, wierpen houtblokken op het vuur of warmden wijn. Cersei Lannister zat naast haar echtgenoot op de rand van het bed. Haar haren zaten in de war alsof ze had geslapen, maar haar ogen hadden niets slaperigs. Ze volgden Ned toen Tomard en Cain hem het vertrek door hielpen. Hij had het gevoel dat hij heel traag bewoog, alsof hij nog droomde.
De koning had zijn laarzen nog aan. Roberts voeten staken onder de deken uit, en Ned zag dat er gedroogde modder en grassprietjes aan het leer kleefden. Op de vloer lag een groen wambuis, opengesneden en weggesmeten, de stof stijf van de roest bruine vlekken. De kamer riekte naar rook, bloed en dood.
‘Ned,’ fluisterde de koning toen hij hem zag. Zijn gezicht was bleek als een doek. ‘Kom… dichterbij.’
Zijn mannen brachten hem erheen. Ned steunde met een hand tegen de pilaar van het bed. Hij hoefde alleen maar op Robert neer te kijken om te zien hoe erg het was. ‘Wat…?’ begon hij met dichtgeschroefde keel.
‘Een everzwijn.’ Heer Renling had zijn groene jachtkostuum nog aan. Zijn mantel zat onder de bloedspatten.
‘Het rotbeest,’ zei de koning hees. ‘Mijn eigen schuld. Te veel wijn. Kan mezelf wel verwensen. Ernaast gestoten.’
‘En waar waren jullie met zijn allen?’ wilde Ned van heer Renling weten. ‘Waar was ser Barristan, en de koningsgarde?’
Renlings mond trok scheef. ‘Mijn broer beval dat we ons afzijdig moesten houden en hem de ever alleen moesten laten vellen.’
Eddard Stark tilde de deken op.
Ze hadden gedaan wat ze konden om de wond te sluiten, maar het was bij lange na niet genoeg. Die ever moest een angstaanjagend beest zijn geweest. Met zijn slagtanden had hij de koning van zijn lies tot zijn tepel opengereten. De in wijn gedrenkte verbanden die grootmaester Pycelle had aangebracht waren al zwart van het bloed, en de wond rook afschuwelijk. Neds maag draaide zich om. Hij liet de deken vallen.
‘Stinkt,’ zei Robert. ‘De stank van de dood, denk maar niet dat ik het niet ruik. De rotzak heeft me flink te grazen gehad, hè? Maar ik heb hem met gelijke munt terugbetaald, Ned.’ De glimlach van de koning was even afschuwelijk als zijn wond: zijn tanden waren rood. ‘Heb hem een mes recht in zijn oog gestoken. Vraag maar of het zo is. Vraag het maar.’
‘Het is waar,’ mompelde heer Renling. ‘Op bevel van mijn broer hebben we het karkas mee teruggebracht.’
‘Voor het feest,’ fluisterde Robert. ‘En nu weg. Allemaal. Ik moet met Ned spreken.’
‘Robert, mijn lieve heer gemaal…’ begon Cersei.
‘Wég, zei ik,’ hield Robert vol met een zweem van zijn vroegere heftigheid. ‘Wat is daar voor onbegrijpelijks aan, mens?’
Cersei gaarde haar rokken en haar waardigheid bijeen en liep als eerste naar de deur, gevolgd door heer Renling en de rest. Grootmaester Pycelle talmde nog en reikte de koning met trillende handen een beker met een dikke, witte vloeistof aan. ‘Melksap van de papaver, Uwe Genade,’ zei hij. ‘Drinkt u dat op. Tegen de pijn.’
Robert sloeg met de rug van zijn hand de beker weg. ‘Verdwijn. Ik zal gauw genoeg slapen, ouwe dwaas. Eruit.’
Terwijl hij de kamer uitschuifelde keek grootmaester Pycelle Ned verslagen aan.
‘Verdomme, Robert,’ zei Ned toen ze alleen waren. Zijn been stak zo erg dat hij bijna blind was van de pijn. Of misschien benevelde het verdriet zijn blik. Hij liet zich naast zijn vriend op het bed zakken. ‘Waarom moet je altijd zo eigengereid zijn?’
‘Vlieg op, Ned,’ zei de koning schor. Tk heb dat rotbeest toch zeker gedood?’ Een lok verward zwart haar viel over zijn ogen toen hij boos naar Ned opkeek. ‘Zou ik met jou ook moeten doen. Kunt een man niet eens rustig laten jagen. Ser Robar heeft me gevonden. Gregors hoofd. Akelig idee. Niet tegen de Jachthond gezegd. Laat Cersei hem maar verrassen.’ Zijn lach werd een grom toen er een pijnscheut door hem heen ging. ‘Barmhartige goden,’ prevelde hij, de pijn verbijtend. ‘Het meisje. Daenerys. Nog maar een kind, je had gelijk… dat is de reden, het meisje… de goden hebben die ever gezonden… gezonden om mij te straffen…’ De koning kuchte en hoestte bloed op. ‘Fout, het was fout, ik… niet meer dan een meisje… Varys, Pinkje, zelfs mijn broer… waardeloos… niemand die nee zei, op jou na, Ned… alleen jij…’ Hij hief zijn hand op, een zwak, gekweld gebaar. ‘Papier en inkt. Daar, op tafel. Schrijf op wat ik je dicteer.’
Ned streek het papier glad op zijn knie en pakte de ganzenveer.
‘Zoals u beveelt, Uwe Genade.’
‘Aldus spreekt en beveelt Robert van het Huis Baratheon, Eerste van die Naam, Koning van de Andalen en de hele rataplan — zet die ellendige titels er zelf maar bij, je kent ze wel. Hierbij gelast ik Eddard van het huis Stark, heer van Winterfel en Hand des Konings, om na mijn… na mijn dood als regent en beschermer van het rijk op te treden… om namens mij… namens mij te heersen totdat mijn zoon Joffry meerderjarig wordt…’
‘Robert…’ Joffry is jouw zoon niet, wilde hij zeggen, maar de woorden weigerden te komen. De pijn stond te duidelijk op Roberts gezicht te lezen, hij kon hem niet nog meer kwellen. Dus boog Ned het hoofd en schreef, maar waar de koning ‘mijn zoon Joffry’ had gezegd, pende hij in plaats daarvan ‘mijn erfgenaam’ neer. Het bedrog bezorgde hem een smerig gevoel. Wat liegen we niet af uit liefde, dacht hij. Mogen de goden me vergeven. ‘Wat nog meer?’
‘Schrijf maar… wat je nodig vindt. Beschermen en verdedigen, oude en nieuwe goden, je kent de woorden wel. Schrijf op. Ik teken. Als ik dood ben geef je het aan de raad.’
‘Robert,’ zei Ned met een stem die schor was van verdriet. ‘Doe dit niet. Ik wil je niet verliezen. Het rijk heeft je nodig.’
Robert greep zijn hand en kneep hard met zijn vingers. ‘Wat kun jij… slecht liegen, Ned Stark,’ zei hij door zijn pijn heen. ‘Het rijk… het rijk weet… wat een waardeloze koning ik ben geweest. Net zo slecht als Aerys, goden bewaar me.’
‘Nee,’ zei Ned tegen zijn stervende vriend. ‘Niet zo slecht als Aerys, uwe Genade. Bij lange na niet zo slecht als Aerys.’
Robert slaagde erin flauwtjes te glimlachen. ‘Ze zullen in elk geval zeggen… dat ik dit laatste… goed heb gedaan. Jij zult me niet in de steek laten. Jij gaat nu regeren. Je zult het nóg meer verafschuwen dan ik… maar je zult het goed doen. Ben je klaar met dat gekrabbel?’
‘Ja, Uwe Genade.’ Ned hield Robert het papier voor. De koning kraste er blindelings zijn naam onder en er bleef een veeg bloed op de brief achter. ‘Voor het zegelen zijn getuigen nodig.’
‘Dien het everzwijn bij mijn begrafenismaal op,’ kraste Robert.
‘Appel in zijn bek, vel knapperig geroosterd. Opvreten die smeerlap. Kan me niet schelen of jullie erin stikken. Beloof het, Ned.’
‘Ik beloof het.’ Beloof het, Ned, echode de stem van Lyanna.
‘Het meisje,’ zei de koning. ‘Daenerys. Laat haar leven. Als je kunt, als het… niet te laat… praat met ze… Varys, Pinkje… ze mogen haar niet vermoorden. En help mijn zoon, Ned. Zorg dat hij… beter wordt dan ik.’ Hij kromp ineen. ‘Barmhartige goden.’
‘Het zal gebeuren, mijn vriend,’ zei Ned. ‘Het zal gebeuren.’
De koning sloot zijn ogen en leek te ontspannen. ‘Gedood door een varken,’ prevelde hij. ‘Zou erom moeten lachen, maar dat doet veel te zeer.’
Ned lachte niet. ‘Wil ik ze weer binnenroepen?’
Robert knikte zwakjes. ‘Wat je wilt. Goden, waarom is het hier zo koud?’
De bedienden draafden weer naar binnen om snel nieuw hout op de vuren te gooien. De koningin was weggegaan. Dat luchtte in elk geval enigszins op. Als ze ook maar een beetje verstand had zou Cersei met haar kinderen vluchten voor de dag aanbrak, dacht Ned. Ze was al veel te lang blijven talmen.
Koning Robert leek haar niet te missen. Hij verzocht zijn broer Renling en grootmaester Pycelle om getuige te zijn toen hij zijn zegel in de hete, gele was drukte die Ned op zijn brief had laten druipen. ‘En geef me dan nu iets tegen de pijn en laat me sterven.’
Haastig mengde grootmaester Pycelle een nieuwe drank met melksap van de papaver voor hem. Ditmaal dronk de koning er flink van. Toen hij de lege beker wegsmeet parelden er dikke witte druppels in zijn baard. ‘Ga ik ervan dromen?’
Ned gaf antwoord. ‘Jawel, heer.’
‘Goed,’ zei hij glimlachend. ‘Ik zal Lyanna van je groeten, Ned. Zorg jij voor mijn kinderen.’
Zijn woorden draaiden zich in Neds ingewanden om als een mes. Even wist hij niet wat te zeggen. Hij kon de leugen niet over zijn lippen krijgen. Toen dacht hij aan de bastaarden: de kleine Barra aan de borst van haar moeder, Mya in de Vallei, Gendry bij zijn smidsvuur, en alle anderen. ‘Ik zal… uw kinderen beschermen alsof het de mijne zijn,’ zei hij traag.
Robert knikte en sloot zijn ogen. Ned keek toe hoe zijn oude vriend zachtjes wegzakte in de kussens toen het melksap van de papaver de pijn uit zijn gezicht streek. De slaap ontfermde zich over hem.
Zware ketens rinkelden zacht toen grootmaester Pycelle naar Ned toeliep. ‘Ik zal alles doen wat in mijn macht ligt, heer, maar de wond is al aan het afsterven. Het heeft ze twee dagen gekost om hem terug te brengen. Tegen de tijd dat ik hem zag was het te laat. Ik kan het lijden van Zijne Genade verzachten, maar slechts de goden kunnen hem nu nog genezen.’
‘Hoe lang?’ vroeg Ned.
‘Normaal gesproken zou hij al dood moeten zijn. Ik heb nog nooit een man meegemaakt die zich zo hardnekkig aan het leven vastklampte.’
‘Mijn broer was altijd al sterk,’ zei heer Renling. ‘Niet zo wijs misschien, maar wel sterk.’ Zijn voorhoofd was nat van het zweet vanwege de broeierige hitte in het slaapvertrek. Zoals hij daar stond, jong, donker en knap, had hij Roberts geest kunnen zijn. ‘Hij heeft dat everzwijn gedood. Zijn ingewanden hingen uit zijn buik, maar toch wist hij dat zwijn te doden.’ Zijn stem was vol verwondering.
‘Robert was er de man niet naar om het slagveld te verlaten zolang er nog één vijand overeind stond,’ zei Ned tegen hem. Buiten het vertrek bewaakte ser Barristan Selmy nog steeds de torentrap. ‘Maester Pycelle heeft Robert papavermelksap gegeven,’ vertelde Ned hem. ‘Zorg dat niemand zonder mijn toestemming zijn rust verstoort.’
‘Zoals u beveelt, heer.’ Ser Barristan zag er ouder uit dan hij was.
‘Ik heb mijn heilige plicht verzaakt.’
‘Zelfs de waarachtigste ridder kan een koning niet tegen zichzelf beschermen,’ zei Ned. ‘Robert jaagde graag op everzwijnen. Ik heb hem er duizenden zien vellen.’ Dan placht hij stand te houden zonder een krimp te geven, wijdbeens, zijn handen om zijn grote speer, en meestal schold hij de ever nog uit ook terwijl die op hem afstormde en wachtte hij tot de allerlaatste tel, tot het beest bijna bij hem was, vóór hij het met één trefzekere, woeste stoot doodde. ‘Geen mens kon weten dat deze zijn dood zou worden.’
‘Heel vriendelijk van u om dat te zeggen, heer Eddard.’
‘De koning heeft het zelf met zoveel woorden gezegd. Hij weet het aan de wijn.’
De ridder met het witte haar knikte mat. ‘Zijne Genade zat te zwaaien in het zadel tegen de tijd dat we de ever uit zijn leger hadden gehitst, maar toch beval hij ons allemaal, ons afzijdig te houden.’
‘Ik vraag me af, ser Barristan,’ vroeg Varys zonder veel nadruk, ‘wie de koning die wijn had gegeven?’
Ned had de eunuch niet horen naderen, maar toen hij omkeek stond hij er. Hij droeg een zwartfluwelen gewaad dat over de vloer sleepte, en zijn gezicht was vers gepoederd.
‘Die kwam uit de wijnzak van de koning zelf,’ zei ser Barristan.
‘Maar één wijnzak? Jagen is dorstig werk.’
‘Ik heb het niet bijgehouden. Het was er zeker meer dan één. Zijn schildknaap haalde een nieuwe voor hem zodra hij erom vroeg.’
‘Wat een plichtsgetrouwe knaap,’ zei Varys, ‘om er zo nauwlettend op toe te zien dat het Zijne Genade niet aan verversingen ontbrak.’
Ned proefde een bittere smaak in zijn mond. Hij dacht aan de twee blonde jongens die Robert om een borstharnas-oprekker had gestuurd. De koning had het verhaal die avond op het feest aan iedereen verteld en gelachen tot hij ervan schuddebuikte. ‘Welke schildknaap?’
‘De oudste van de twee,’ zei ser Barristan. ‘Lancel.’
‘Die jongen ken ik goed,’ zei Varys. ‘Een flinke jongen, de zoon van ser Kevan Lannister, heer Tywins oomzegger en het neefje van de koningin. Ik hoop dat die beste brave jongen zichzelf geen verwijten zal maken. Kinderen zijn zo kwetsbaar in hun jeugdige onschuld, dat staat me nog levendig voor de geest.’
Varys moest inderdaad eens jong zijn geweest. Ned betwijfelde of hij ooit onschuldig was geweest. ‘Nu u het toch over kinderen hebt, Robert is van gedachten veranderd inzake Daenerys Targaryen. Wat u ook geregeld hebt, ik wil dat het ongedaan wordt gemaakt. Onmiddellijk.’
‘Helaas,’ zei Varys. ‘Onmiddellijk zou wel eens te laat kunnen zijn. Ik vrees dat die vogeltjes al uitgevlogen zijn. Maar ik zal doen wat ik kan, heer. Met uw welnemen.’ Hij boog en verdween de trap af, en zijn zachte slippers ruisten over de steen terwijl hij afdaalde. Cain en Tomard hielpen Ned juist de brug over toen heer Renling uit Maegors Veste opdook. ‘Heer Eddard,’ riep hij Ned achterna, ‘mag ik een ogenblikje, als u zo vriendelijk wilt zijn.’
Ned bleef staan. ‘Zoals u wenst.’
Renling liep naar hem toe. ‘Zend uw mannen weg.’ Ze ontmoetten elkaar midden op de brug, met de droge gracht onder zich. Maanlicht verzilverde de gemene punten van de pieken langs de rand. Ned maakte een gebaar. Tomard en Cain bogen het hoofd en gingen op eerbiedige afstand staan. Heer Renling gluurde behoedzaam naar ser Boros aan het andere uiteinde van de boog, en naar ser Presten in de deuropening achter hen. ‘Die brief.’ Hij boog zich naar voren. ‘Ging die over het regentschap? Heeft mijn broer u tot beschermer benoemd?’ Hij wachtte het antwoord niet af. ‘Heer, mijn lijfwacht telt dertig man, en ik heb daarnaast nog andere vrienden, ridders en heren. Geef me een uur, en ik stel u honderd zwaarden ter beschikking.’
‘En wat moet ik met honderd zwaarden, heer?’
‘Toeslaan! Nu, terwijl het kasteel slaapt.’ Renling keek weer over zijn schouder naar ser Boros en dempte zijn stem tot een dringende fluistertoon. ‘We moeten de hand op Joffry leggen en hem bij zijn moeder weghalen. Wie de koning heeft, heeft het koninkrijk. En we moeten ook Myrcella en Tommen grijpen. Als we haar kinderen eenmaal hebben zal Cersei ons geen verzet durven bieden. De raad zal u in uw positie van beschermer bevestigen en Joffry tot uw pupil verklaren.’
Ned keek hem koeltjes aan. ‘Robert is nog niet dood. Wie weet sparen de goden hem. Zo niet, dan zal ik de raad bijeenroepen om zijn laatste woorden te vernemen en zich over de kwestie van zijn opvolging te buigen, maar ik zal zijn laatste uren op aarde niet bezoedelen door bloed te vergieten in zijn zalen en bange kinderen van hun bed te lichten.’
Heer Renling deed een stap naar achteren, gespannen als een boogpees. ‘Ieder uitstel geeft Cersei meer tijd om zich voor te bereiden. Als Robert sterft is het misschien te laat… voor ons allebei.’
‘Dan moeten we maar bidden dat Robert niet sterft.’
‘Daar is weinig kans op,’ zei Renling.
‘Soms zijn de goden genadig.’
‘De Lannisters niet.’ Heer Renling keerde hem de rug toe en liep over de gracht terug naar de toren waarin zijn broer op sterven lag. Eenmaal terug in zijn eigen vertrekken voelde Ned zich moe en neerslachtig, maar van slapen kon nu geen sprake meer zijn. Wie om een troon speelt wint of sterft, had Cersei Lannister in het godenwoud tegen hem gezegd. Hij merkte dat hij zich afvroeg of hij juist had gehandeld door het aanbod van heer Renling af te slaan. Hij voelde niets voor zulke intriges, en kinderen bedreigen was weinig eervol, maar toch… als Cersei verkoos te vechten in plaats van te vluchten zou hij Renlings honderd zwaarden wel eens hard nodig kunnen hebben, en nog wel meer ook.
‘Ik wil Pinkje spreken,’ zei hij tegen Cain. ‘Als hij niet in zijn kamers is, neem dan alle mannen die je nodig hebt en doorzoek iedere wijnkroeg en hoerenkast in heel Koningslanding totdat je hem hebt gevonden. Breng hem bij me voor de dag aanbreekt.’ Cain boog en vertrok, en Ned wendde zich tot Tomard. ‘De Windheks vaart vanavond met hoog tij uit. Heb je het escorte al samengesteld?’
‘Tien man, onder bevel van Porthier.’
‘Twintig, en onder jouw bevel,’ zei Ned. Porthier was moedig, maar eigengereid. Hij had liever een betrouwbaarder en verstandiger man om over zijn dochters te waken.
‘Zoals u wenst, heer,’ zei Torn. ‘Ik kan niet zeggen dat het me spijt deze plaats de rug toe te keren. Ik mis moeder de vrouw.’
‘Onderweg naar het noorden passeren jullie Drakensteen. Daar moet je een brief voor me afleveren.’
Torn keek zenuwachtig. ‘In Drakensteen, heer?’ Van het eilandfort van het huis Targaryen ging een duistere roep uit.
‘Zeg tegen kapitein Qos dat hij mijn banier hijst zodra hij in het zicht van het eiland komt. Mogelijk staan ze wantrouwig tegenover onverwacht bezoek. Als hij er niet voor voelt, bied hem dan zoveel als nodig is. Ik geef je een brief mee die je aan heer Stannis Baratheon persoonlijk moet overhandigen. Aan niemand anders. Niet aan zijn hofmeester, noch aan de kapitein van zijn wacht, noch aan zijn vrouwe, alleen aan heer Stannis zelf.’
‘Zoals u beveelt, heer.’
Nadat Tomard hem alleen had gelaten staarde heer Eddard Stark in de vlam van de kaars die op de tafel naast hem brandde. Even werd hij door verdriet overweldigd. Hij zou niets liever doen dan naar het godenwoud gaan om voor de hartboom te knielen en te bidden dat Robert Baratheon, die meer dan een broer voor hem was geweest, in leven zou blijven. Later zou er gezegd worden dat Eddard Stark de vriendschap van zijn koning had beschaamd en diens zonen had onterfd, en hij kon slechts hopen dat de goden beter wisten en dat Robert in het land aan gene zijde van het graf de waarheid zou vernemen. Ned haalde de laatste brief van de koning te voorschijn. Een rol krakend, wit perkament, bezegeld met gouden was, luttele woorden en een veeg bloed. Hoe gering was het verschil tussen overwinning en nederlaag, tussen leven en dood.
Hij pakte een nieuw vel papier en doopte zijn ganzen veer in de inktpot. Aan Zijne Genade, Stannis van het huis Baratheon, schreef hij. Als u dit schrijven ontvangt is uw broer Robert, sinds vijftien jaar onze koning, gestorven. Tijdens een jachtpartij in het Koningsbos werd hij aangevallen door een wilde ever…
Zijn hand viel stil en de letters leken te kronkelen en wriemelen op het papier. Heer Tywin en ser Jaime waren geen mannen die hun ongenade deemoedig zouden ondergaan. Ze zouden liever vechten dan vluchten. Na de moord op Jon Arryn was heer Stannis ongetwijfeld op zijn hoede, maar het was noodzakelijk dat hij onmiddellijk met zijn voltallige krijgsmacht naar Koningslanding voer, voordat de Lannisters konden optrekken.
Ned koos ieder woord met zorg. Toen hij klaar was ondertekende hij de brief met Eddard Stark, heer van Winterfel, Hand des Konings en Beschermer van het Rijk, legde er vloeipapier op, vouwde hem dubbel en smolt de zegelwas boven de kaarsvlam.
Zijn regentschap zou van korte duur zijn, peinsde hij, terwijl de was zacht werd. De nieuwe koning zou zijn eigen Hand kiezen. Ned zou vrij zijn om naar huis te gaan. De gedachte aan Winterfel bracht een weemoedige glimlach op zijn gezicht. Hij wilde Brans lach weer horen, met Robb op de valkenjacht gaan en Rickon zien spelen. Hij wilde in zijn eigen bed in een droomloze slaap verzinken met zijn armen stevig om zijn vrouw Catelyn heen.
Cain kwam terug toen hij het zegel met de schrikwolf in de zachte witte was drukte. Hij werd vergezeld door Desmond en ze hadden Pinkje tussen zich in. Ned bedankte zijn wachters en zond hen weg.
Heer Petyr was gekleed in een blauwfluwelen tuniek met pofmouwen en een zilverglanzende mantel met een patroon van spotvogels. ‘Ik neem aan dat ik u geluk kan wensen,’ zei hij en ging zitten. Ned keek stuurs. ‘De koning is gewond en de dood nabij.’
‘Weet ik,’ zei Pinkje. ‘Ik weet ook dat Robert u tot beschermer van het rijk heeft benoemd.’
Neds ogen gingen naar de brief van de koning die naast hem op tafel lag. Het zegel was ongebroken. ‘En hoe weet u dat, heer?’
‘Dat heeft Varys laten doorschemeren,’ zei Pinkje, ‘en u hebt het zojuist bevestigd.’
Neds mond vertrok van woede. ‘Die verdomde Varys met zijn kleine vogeltjes. Catelyn had gelijk, die man bedrijft de zwarte kunst. Ik vertrouw hem niet.’
‘Uitstekend. U begint het te leren.’ Pinkje boog zich naar voren.
‘Toch wed ik dat u me niet midden in de nacht hierheen hebt gesleept om over de eunuch te discussiëren.’
‘Nee,’ gaf Ned toe. ‘Ik weet welk geheim door de moord op Jon Arryn bewaard moest worden. Robert laat geen wettige zoon na. Joffry en Tommen zijn bastaarden van Jaime Lannister, geboren uit diens bloedschennige verhouding met de koningin.’
Pinkje trok een wenkbrauw op. ‘Schokkend,’ zei hij op een toon waarin doorklonk dat hij helemaal niet geschokt was. ‘En het meisje ook? Ongetwijfeld. Dus als de koning sterft…’
‘Valt de troon rechtens aan heer Stannis toe, de oudste van Roberts twee broers.’
Heer Petyr streek over zijn puntbaardje terwijl hij de zaak overdacht. ‘Daar heeft het alle schijn van. Tenzij…’
‘Tenzij, heer? Er is hier geen sprake van schijn. Stannis is de erfgenaam. Daar valt niets aan te veranderen.’
‘Zonder uw hulp kan Stannis de troon niet voor zich opeisen. Als u verstandig bent zorgt u dat Joffry opvolgt.’
Ned wierp hem een kille blik toe. ‘Hebt u dan geen greintje eergevoel?’
‘O, een greintje nog wel,’ antwoordde Pinkje nonchalant. ‘Luister naar me. Stannis is uw vriend niet, en de mijne evenmin. Zelfs voor zijn broers is hij nauwelijks te verteren. De man is bikkelhard en onbuigzaam. Hij zal ons een nieuwe Hand en een nieuwe raad geven, zoveel is zeker. Hij zal u ongetwijfeld bedanken voor de kroon die u hem hebt bezorgd, maar u zult hem er niet dierbaarder om zijn. En zijn troonsbestijging betekent oorlog. Stannis kan niet rustig op die troon zitten voordat Cersei en haar bastaarden dood zijn. Denkt u dat heer Tywin werkeloos zal toezien hoe ze de juiste maat piek voor het hoofd van zijn dochter uitzoeken? De Rots van Casterling zal in opstand komen, en niet als enige. Robert kon het opbrengen, mannen te begenadigen die koning Aerys hadden gediend, zolang ze hem maar een eed van trouw zwoeren. Stannis is minder vergevingsgezind. Hij is de belegering van Stormeinde vast niet vergeten, en de heren Tyrel en Roodweyn zullen die niet durven vergeten. Iedereen die onder de drakenbanier heeft gevochten of met BaIon Grauwvreugd in opstand is gekomen zal gegronde reden tot vrees hebben. Zet Stannis op de ijzeren troon, en ik geef u op een briefje dat het rijk zal bloeden.
En bekijk dan de keerzijde eens. Joffry is pas twaalf, en Robert heeft ü met het regentschap belast, heer. U bent de Hand des Konings en Beschermer van het Rijk. U hebt de macht voor het grijpen, heer Stark. Sluit vrede met de Lannisters. Laat de Kobold vrij. Laat Joffry met uw Sansa trouwen. Huwelijk uw jongste dochter uit aan prins Tommen en uw erfgenaam aan Myrcella. Joffry wordt pas over vier jaar meerderjarig. Tegen die tijd zal hij u als een tweede vader beschouwen, en zo niet, welnu… vier jaar is lang, heer. Lang genoeg om u van heer Stannis te ontdoen. Mocht Joffry dan lastig blijken te zijn, dan kunnen wij zijn geheimpje onthullen en heer Renling op de troon zetten.’
‘Wij?’ herhaalde Ned.
Pinkje haalde zijn schouders op. ‘Iemand moet u toch helpen uw lasten te dragen. Ik verzeker u dat mijn prijs bescheiden is.’
‘Uw prijs,’ zei Ned op ijzige toon. ‘Heer Baelish, uw voorstel komt neer op verraad.’
‘Alleen als we verliezen.’
‘U vergeet van alles,’ zei Ned. ‘U vergeet Jon Arryn. U vergeet Jory Cassel. En u vergeet dit.’ Hij trok de dolk en legde die tussen hen in op tafel, een stuk drakenbeen met Valyrisch staal, scherp als het verschil tussen goed en kwaad, tussen waarheid en leugen, tussen leven en dood. ‘Ze hebben iemand gestuurd om mijn zoon de keel door te snijden, heer Baelish.’
Pinkje zuchtte. ‘Ja, ik vrees dat ik dat vergeten was, heer. Wilt u het mij niet euvel duiden? Het was me even ontschoten dat ik met een Stark sprak.’ Zijn mond trok scheef. ‘Dus het wordt Stannis, en oorlog?’
‘Ik heb geen keus. Stannis is de troonopvolger.’
‘Het zij verre van mij om ’s rijks beschermer tegen te spreken. Wat wilt u dan van mij? Niet mijn wijze raad, dat is wel duidelijk.’
‘Ik zal mijn best doen, om uw… wijze raad te vergeten,’ zei Ned vol afkeer. ‘Ik heb u hier geroepen om de hulp te vragen die u Catelyn hebt toegezegd. Dit is een hachelijk moment voor ons allemaal. Robert heeft mij als beschermer aangesteld, dat is maar al te waar, maar in de ogen van de wereld is Joffry nog steeds zijn zoon en erfgenaam. De koningin heeft een dozijn ridders en honderd wapenknechten die alles doen wat zij beveelt… genoeg om het restant van mijn eigen hofwacht te overmeesteren. En ik acht het niet onmogelijk dat haar broer Jaime op dit moment naar Koningslanding optrekt aan het hoofd van een schare Lannisters.’
‘En dat terwijl u zonder leger zit.’ Pinkje speelde met de dolk op de tafel en draaide die langzaam met een vinger om. ‘Heer Renling en de Lannisters zijn niet erg op elkaar gesteld. Bronzen Yohn Roys, Ser Balon Swaan, ser Loras, vrouwe Tanda, de Roodweyn-tweeling, zij hebben hier aan het hof allemaal een gewapend gevolg van ridders en gezworen zwaardvechters aan het hof.’
‘Renlings lijfwacht telt dertig man en die van de rest nog minder. Dat is niet genoeg, zelfs al zou ik er zeker van zijn dat ze allemaal mijn kant kozen. Ik moet de goudmantels hebben. De stadswacht is tweeduizend man sterk en is bij ede gehouden het kasteel, de stad en de koningsvrede te beschermen.’
‘Aha, maar als de koningin de een tot koning uitroept en de Hand een ander, wiens vrede beschermen ze dan?’ Heer Petyr gaf de dolk een tikje met zijn vinger, zodat hij begon te tollen. Al wiebelend bleef hij ronddraaien. Toen hij ten slotte tot stilstand kwam wees de punt naar Pinkje. ‘Warempel, daar is uw antwoord,’ zei hij met een lachje. ‘Ze volgen de man die hun betaalt.’ Hij leunde naar achteren en keek Ned recht in zijn gezicht met een spottend lichtje in zijn grijsgroene ogen. ‘U draagt uw eer als een wapenrusting, Stark. U denkt dat die u beschermt, maar het gewicht belemmert u slechts in uw bewegingen. U zou uzelf eens moeten zien. U weet waarom u mij hebt ontboden. U weet wat u mij wilt vragen. U weet dat het moet… maar het is niet eervol, dus blijven de woorden u in de keel steken.’
Neds nek stond strak gespannen. Even was hij zo kwaad dat hij zweeg, bang voor wat hij eruit zou kunnen gooien.
Pinkje lachte. ‘Ik zou u moeten dwingen het te zeggen, maar dat zou wreed zijn… dus weest u niet bevreesd, mijn waarde. Omwille van de liefde die ik Catelyn toedraag ga ik nog dit uur naar Janos Slink om te zorgen dat u de stadswacht hebt. Zesduizend goudstukken moet voldoende zijn. Een derde voor de bevelhebber, een derde voor de officieren, een derde voor de manschappen. Het is mogelijk dat we ze ook voor de helft zouden krijgen, maar ik neem liever geen risico’s.’ Glimlachend pakte hij de dolk op en reikte hem Ned aan met het heft naar voren.