Eddard

Ik heb persoonlijk de laatste wake bij hem gehouden,’ zei ser Barristan Selmy terwijl ze op het lijk achter in de kar neerkeken. ‘Verder had hij niemand. Een moeder in de Vallei, is mij verteld.’

In het bleke ochtendlicht leek de jonge ridder te slapen. Hij was niet knap geweest, maar de dood had zijn ruwe trekken verzacht en de zwijgende zusters hadden hem zijn beste fluwelen tuniek aangetrokken, met een hoge kraag die verdoezelde dat de lans weinig heel had gelaten van zijn keel. Eddard Stark keek naar zijn gezicht en vroeg zich af of de jongen door zijn toedoen gestorven was. Door een baanderman van de Lannisters gedood vóórdat Ned met hem had kunnen spreken: kon dat toeval zijn? Hij zou er wel nooit achter komen.

‘Huig is vier jaar schildknaap van Jon Arryn geweest,’ vervolgde Selmy. ‘Vóór de .koning naar het noorden ging had hij hem tot ridder geslagen, ter nagedachtenis van Jon. De jongen wilde zo vreselijk graag, al vrees ik dat hij er nog niet klaar voor was.’

Ned had de afgelopen nacht slecht geslapen en voelde zich veel te moe voor zijn leeftijd. ‘Niemand van ons is er ooit klaar voor,’ zei hij.

‘Voor het ridderschap?’

‘Voor de dood.’ Behoedzaam bedekte Ned de jongen met diens eigen mantel, een met bloed bevlekt stuk blauwe stof, omzoomd met wassende manen. Als zijn moeder zou vragen hoe het kwam dat haar zoon dood was, peinsde hij verbitterd, zouden ze haar vertellen dat hij had gestreden ter ere van de Hand des Konings, Eddard Stark.

‘Dit was onnodig. Oorlog hoort geen spel te zijn.’ Ned keerde zich naar de vrouw naast de kar, in het grijs gehuld, haar gezicht bedekt op de ogen na. De zwijgende zusters legden de gestorvenen af, en het bracht ongeluk om het aangezicht van de dood te zien. ‘Zend zijn wapenrusting maar naar zijn huis in de Vallei. Zijn moeder zal die willen hebben.’

‘Hij is wel het nodige zilver waard,’ zei ser Barristan. ‘De jongen had hem speciaal voor het toernooi laten smeden. Een eenvoudig stuk werk, maar goed. Ik weet niet of hij de smid al afbetaald had.’

‘Hij heeft gisteren betaald, heer, en duur ook,’ antwoordde Ned. En tegen de zwijgende zuster zei hij: ‘Zend de wapenrusting naar zijn moeder. Ik neem de smid voor mijn rekening.’ Ze boog het hoofd. Na afloop liep ser Barristan met Ned naar het paviljoen van de koning. Er begon beweging te komen in het kamp. Vette worsten sisten en spetterden boven vuurkuilen, zodat de lucht werd gekruid met het aroma van knoflook en peper. Jonge schildknapen togen haastig aan het werk als hun meesters ontwaakten, gaapten en zich uitrekten om de dag te begroeten. Een bediende met een gans onder zijn arm boog een knie toen hij hen in het oog kreeg. ‘Mijne heren,’ prevelde hij terwijl de gans gakte en hem in de vingers pikte. De schilden die voor de tenten opgesteld stonden gaven aan wie de bewoners waren: de zilveren adelaar van Zeegaard, Brys Carons veld vol nachtegalen, een druiventros voor de Roodweyns, gestreepte ever, rode os, brandende boom, witte ram, driedubbele spiraal, purperen eenhoorn, dansende maagd, zwarte adder, tweelingtorens, gehoornde uil, en ten slotte de zuiver witte blazoenen van de koningsgarde, blinkend als de dageraad.

‘De koning is van plan vandaag in de mêlee te strijden,’ zei ser Barristan terwijl ze het schild van ser Meryn passeerden. De lans van ser Loras had het hout geschampt toen hij hem uit het zadel wierp, en de verf werd door een diepe kerf ontsierd.

‘Ja,’ zei Ned grimmig. Jory had hem vannacht gewekt om hem het nieuws te vertellen. Geen wonder dat hij zo slecht had geslapen. Ser Barristan keek gekweld. ‘Ze zeggen dat nachtelijk schoon met de ochtend vervaagt en dat de kinderen van de wijn in het morgenlicht vaak verstoten worden.’

‘Dat zeggen ze,’ beaamde Ned, ‘maar dan hebben ze het niet over Robert.’ Een ander zou iets wat hij in zijn dronkenmansbravoure had gesproken wellicht herroepen, maar Robert Baratheon zou het nog weten, en juist omdat hij het nog wist geen duimbreed wijken. Het paviljoen van de koning stond vlak bij het water en was door grijze slierten ochtendnevel uit de rivier omhuld. Het was geheel van gouden zij gemaakt, de grootste en fraaiste tent van het kamp. Voor de ingang stond Roberts strijdhamer tentoongesteld, naast een reusachtig ijzeren schild met het blazoen van het Huis Baratheon, de gekroonde hertenbok. Ned had gehoopt de koning nog in bed aan te treffen, bezig zijn roes uit te slapen, maar het geluk was niet met hem. Ze troffen Robert aan terwijl hij bier dronk uit een gepolijste drinkhoorn en zijn ongenoegen uitbrulde tegen twee jonge schildknapen die hem probeerden zijn harnas om te gespen. ‘Uwe Genade,’ zei een van hen net, bijna in tranen, ‘het is te nauw gemaakt, het gaat niet.’ Hij stond te prutsen, en het halsstuk dat hij om Roberts dikke nek probeerde te bevestigen viel op de grond.

‘Bij de zevenvoudige hel!’ vloekte Robert. ‘Moet ik het dan zelf doen? Stelletje lamzakken dat jullie zijn. Oprapen! Sta daar niet te staren, Lancel, oprapenl’ De jongen schrok op, en de koning merkte dat hij gezelschap had gekregen. ‘Kijk die boerenknuppels nou eens, Ned. Mijn vrouw stond erop dat ik ze als schildknaap nam, maar ik heb er geen barst aan. Ze kunnen een man niet eens fatsoenlijk zijn harnas aantrekken. Schildknapen, zeggen ze, maar ik zeg dat het varkenshoeders in zijden kleren zijn.’

Ned zag in één oogopslag waar de schoen wrong. ‘Die jongens kunnen er niets aan doen,’ zei hij tegen de koning. ‘Je bent te dik voor je harnas, Robert.’

Robert Baratheon nam een flinke teug bier, smeet de lege hoorn op zijn slaapvacht, veegde met de rug van zijn hand zijn mond af en zei duister: ‘Dik? Dik, hè? Spreek je zo tegen je koning?’ Plotseling liet hij zijn vrolijkheid de vrije loop en bulderde van de lach. ‘Verdraaid nog aan toe, Ned, waarom heb je toch altijd gelijk?’

De schildknapen glimlachten nerveus, totdat de koning zich naar hen toekeerde. ‘Jullie. Allebei, ja. Jullie hebben de Hand gehoord. De koning is te dik voor dit harnas. Ga ser Aron Santagar halen. Zeg hem dat ik de borstharnas-oprekker nodig heb. Nu! Waar wachten jullie op?’

De jongens vielen over elkaar heen in hun haast de tent uit te komen. Robert slaagde erin streng te blijven kijken tot ze weg waren. Toen liet hij zich schuddebuikend van de lach in een stoel ploffen. Ser Barristan Selmy grinnikte mee. Zelfs Eddard Stark kreeg een lachje om zijn lippen. Maar zoals altijd kwam de ernst weer om de hoek kijken. De twee schildknapen waren hem ongewild opgevallen: knappe jongens, licht van uiterlijk en goedgebouwd. Eentje had de leeftijd van Robb, met lange gouden krullen, de ander was misschien vijftien, met zandkleurig haar, een zweem van een snorretje en de smaragdgroene ogen van de koningin.

‘Wat zou ik er graag bij zijn om Santagars gezicht te zien,’ zei Robert. ‘Ik hoop dat hij de tegenwoordigheid van geest heeft ze naar iemand anders door te sturen. We zouden ze de hele dag moeten laten rennen!’

‘Die jongens,’ vroeg Ned hem. ‘Lannisters?’

Robert knikte en veegde de tranen uit zijn ogen. ‘Neven. Zonen van heer Tywins broer. Van een van de dooie broers. Of misschien van de levende, nu ik erbij stilsta. Ik weet het niet meer. Mijn vrouw komt uit een reusachtige familie, Ned.’

Met een reusachtige eerzucht, dacht Ned. Hij had niets tegen die schildknapen, maar het stoorde hem dat Robert dag en nacht familie van de koningin om zich heen had. De Lannisters schenen een onstilbare honger naar ambten en eerbewijzen te hebben. ‘Ze zeggen dat jij en de koningin gisteravond een woordenwisseling hebben gehad.’

De vrolijkheid op Roberts gezicht verzuurde. ‘Het mens wilde me verbieden in de mêlee te vechten. Ze zit nu te mokken in het kasteel, verdomme nog aan toe. Je zuster zou me nooit op die manier te schande hebben gemaakt.’

‘Jij hebt Lyanna nooit gekend zoals ik, Robert,’ zei Ned tegen hem. ‘Jij zag de mooie buitenkant, maar niet het staal van binnen. Zij zou je gezegd hebben dat je in die mêlee niets te zoeken had.’

‘Jij ook al?’ De koning fronste zijn wenkbrauwen. ‘Je bent een zuurpruim, Stark. Te lang in het noorden gebleven, al je levenssappen zijn stroperig geworden. Nou, de mijne stromen nog voluit.’ Als bewijs sloeg hij zich op de borst.

‘Jij bent de koning,’ bracht Ned hem in herinnering.

‘Als het moet ga ik op die ellendige ijzeren troon zitten, ja. Houdt dat in dat ik niet dezelfde verlangens heb als andere mannen? Zo nu en dan wat wijn, een meid om pret mee te maken in bed, een paard tussen mijn benen? Bij de zevende hel, Ned, ik wil erop losslaan.’’

Ser Barristan Selmy nam het woord. ‘Uwe Genade,’ zei hij, ‘het is ongepast dat de koning zich in de mêlee begeeft. Het zou geen eerlijke strijd zijn. Wie zou u durven raken?’

Robert leek oprecht van zijn stuk gebracht. ‘Hoezo? Allemaal toch zeker, verdorie? Als ze kunnen. En de laatste die overeind blijft…’

‘… ben jij,’ voltooide Ned. Hij begreep onmiddellijk dat Selmy in de roos had geschoten. De gevaren van de mêlee hadden Robert alleen maar aangelokt, maar nu was zijn trots in het geding. ‘Ser Barristan heeft gelijk. Niet één man in de Zeven Koninkrijken zou je ongenoegen durven riskeren door je te verwonden.’

De koning kwam met een rood gezicht overeind. ‘Je wilt me toch niet vertellen dat die laffe windbuilen me zullen laten winnen?

‘Zeker wel,’ zei Ned, en ser Barristan Selmy boog zwijgend het hoofd bij wijze van instemming.

Even was Robert zo kwaad dat hij geen woord kon uitbrengen. Hij beende de tent door, draaide zich met een ruk om en beende terug, zijn gezicht donker van woede. Hij viste zijn borstharnas van de grond en smeet het in sprakeloze razernij naar Barristan Selmy. Selmy dook weg. ‘Eruit,’ zei de koning toen kil. ‘Eruit voor ik je vermoord.’

Ser Barristan vertrok meteen. Ned stond op het punt hem te volgen toen de koning opnieuw zijn stem verhief. ‘Jij niet, Ned.’

Ned kwam terug. Robert raapte zijn drinkhoorn op, schonk hem vol met bier uit een vat in de hoek en stak hem Ned toe. ‘Drinken,’ zei hij bruusk.

‘Ik heb geen dorst…’

‘Drinken. Je koning beveelt het.’

Ned nam de hoorn aan en dronk. Het bier was zwart en dik, zo sterk dat zijn ogen ervan begonnen te tranen.

Robert ging weer zitten. ‘Je wordt bedankt, Ned Stark. Jij en Jon Arryn, jullie waren me allebei dierbaar. Wat hebben jullie me aangedaan? Jij had koning moeten worden, jij of Jon.’

‘U had betere aanspraken, Uwe Genade.’

‘Drinken, zei ik, niet discussiëren. Jij hebt me koning gemaakt, wees dan tenminste zo beleefd om te luisteren als ik praat, verdomme. Kijk me aan, Ned. Kijk eens wat het koningschap met me heeft gedaan. Te dik voor mijn harnas, o goden, hoe heeft het ooit zover kunnen komen?’

‘Robert…’

‘Drinken en je kop houden, de koning spreekt. Ik zweer je, ik ben nooit zo springlevend geweest als toen ik deze troon veroverde, en nog nooit zo dood als nu ik hem heb. En Cersei… Haar heb ik aan Jon Arryn te danken. Ik wilde helemaal niet trouwen nadat Lyanna me ontnomen was, maar Jon zei dat het rijk een erfgenaam nodig had. Cersei Lannister was een goede partij, zei hij, door haar zou ik heer Tywin aan me binden, mocht Viserys Targaryen ooit een poging doen zijn vaders troon te heroveren.’ De koning schudde zijn hoofd. ‘Ik was dol op die oude man, dat zweer ik, maar tegenwoordig denk ik dat hij nog achterlijker was dan Uilebol. O, Cersei is mooi om naar te kijken, dat wel, maar koud… zoals zij haar kut bewaakt zou je denken dat ze al het goud van de Rots van Casterling tussen haar benen heeft zitten. Geef mij dat bier maar als je toch niks drinkt.’

Hij greep de hoorn, sloeg de inhoud achterover, boerde en veegde zijn mond af. ‘Het spijt me van je dochter, Ned. Echt waar. Van die wolf, bedoel ik. Mijn zoon loog, daar verwed ik mijn ziel om. Mijn zoon… jij houdt van je kinderen, hè?’

‘Met heel mijn hart,’ zei Ned.

‘Laat ik je een geheim vertellen, Ned. Ik heb er meer dan ééns van gedroomd, afstand te doen van mijn kroon. Me in te schepen naar de Vrijsteden, met mijn paard en mijn strijdhamer, mijn dagen te slijten met knokken en neuken. Daar ben ik voor gemaakt. De huurling-koning, wat zouden de zangers gek op me zijn. Weet je wat me ervan weerhoudt? De gedachte aan Joffry op de troon met Cersei naast hem, druk bezig iets in zijn oor te fluisteren. Mijn zoon. Hoe is het mogelijk dat ik zo’n zoon heb gemaakt, Ned?’

‘Hij is nog maar een jongen,’ zei Ned opgelaten. Hij mocht prins Joffry bepaald niet, maar hij hoorde hoe gepijnigd Roberts stem klonk. ‘Ben je vergeten hoe jij op die leeftijd was?’

‘Ik zou het niet erg vinden als de jongen de beest uithing, Ned. Jij kent hem niet zoals ik.’ Hij zuchtte en schudde zijn hoofd. ‘Ach, wie weet heb je gelijk. Jon heeft vaak genoeg aan mij gewanhoopt, maar toch is er een goeie koning uit me gegroeid.’ Robert keek naar Ned en trok een gezicht toen die zweeg. ‘Je zou nu je mond open kunnen doen en ja zeggen, weet je.’

‘Uwe Genade…,’ begon Ned omzichtig.

Robert sloeg Ned op zijn rug. ‘Zeg dan dat ik een betere koning dan Aerys ben en laat het daarbij. Jij hebt nooit kunnen liegen, Ned Stark, niet uit liefde en niet om de eer. Ik ben nog jong, en nu jij hier bij me bent wordt het anders. We zullen zorgen dat dit bewind in alle toonaarden bezongen wordt, en we veroordelen de Lannisters tot de zeven hellevuren. Ik ruik spek. Wie denk je dat er vandaag kampioen wordt? Heb je die jongen van Hamer Tyrel gezien? De Bloemenridder, noemen ze hem. Dat is nou een zoon waar iedere vader trots op zou zijn. In het vorige toernooi heeft hij de Koningsmoordenaar op zijn gouden reet laten ploffen, je had Cersei moeten zien kijken. Ik heb gelachen tot ik er pijn in mijn zij van kreeg. Volgens Renling heeft hij een zuster, een meisje van veertien, lieflijk als de morgen…’

Ze ontbeten met zwart brood, gekookte ganzeneieren en gebakken vis met uitjes en spek, aan een schraagtafel aan de rivieroever. De zwartgalligheid van de koning verdampte met de ochtendnevel, en het duurde niet lang of Robert zat onder het genot van een sinaasappel sentimenteel te doen over een ochtend in het Adelaarsnest, toen ze nog jongens waren. ‘… had Jon een vat met sinaasappelen gegeven, weet je nog? Alleen waren ze gaan rotten, dus ik smeet de mijne over tafel en trof Dacks pal op zijn neus. Je weet wel, die pokdalige schildknaap van Roodfoort. Hij gooide er een terug, en voordat Jon ook maar een scheet had kunnen laten vlogen de sinaasappels naar alle kanten de grote zaal door.’ Hij lachte uitbundig, en zelfs Ned glimlachte bij de herinnering. Dit was de jongen met wie hij was opgegroeid, dacht hij, dit was de vertrouwde, dierbare Robert Baratheon. Als hij kon bewijzen dat de Lannisters achter de aanslag op Bran staken, kon bewijzen dat ze Jon Arryn hadden vermoord, zou deze man luisteren. Dan zou Cersei ten val komen, en de Koningsmoordenaar met haar, en als heer Tywin het waagde het westen in opstand te brengen zou Robert hem verpletteren, zoals hij Rhaegar Targaryen bij de Drietand had verpletterd. Hij zag het allemaal duidelijk voor zich. Hij had in geen tijden iets gegeten dat hem zo goed smaakte als dit ontbijt, met als gevolg dat hij vaker en spontaner glimlachte dan daarvoor, totdat het moment aanbrak waarop het toernooi werd hervat. Ned liep met de koning naar het toernooiveld. Hij had beloofd de laatste tweekampen in Sansa’s gezelschap te bekijken; Septa Mordane was vandaag ziek, en zijn dochter wilde het einde van het steekspel absoluut niet missen. Hij baande zich een weg naar de plaats waar zijn dochter zat en vond haar toen de klaroenen werden gestoken voor de eerste tweekamp van die dag. Sansa ging er zo in op dat ze zijn komst nauwelijks leek op te merken. De eerste ruiter die verscheen was Sandor Clegane. Hij droeg een olijfgroene mantel over zijn asgrauwe wapenrusting. Samen met zijn hondenkophelm was dat de enige opschik die hij bereid was te dragen.

‘Honderd gouden draken op de Koningsmoordenaar,’ verkondigde Pinkje luidkeels toen Jaime Lannister het strijdperk betrad op een sierlijke volbloed. Het paard droeg een dekkleed van vergulde maliën en Jaime glinsterde van top tot teen. Zelfs zijn lans was vervaardigd van het goudkleurige hout van de Zomereilanden.

‘Top,’ schreeuwde heer Renling terug. ‘De Jachthond heeft vanmorgen iets hongerigs.’

‘Ook hongerige honden hebben het benul de hand die ze voedt niet te bijten,’ riep Pinkje.

Sandor Clegane sloeg met een hoorbare klap zijn vizier dicht en nam zijn plaats in. Ser Jaime wierp de een of andere vrouw in het volk een kushandje toe, liet kalmpjes zijn vizier zakken en reed naar het uiteinde van het strijdperk. Beide mannen raakten hun lansen aan.

Ned Stark had ze liever allebei zien verliezen, maar Sansa bekeek het allemaal gretig, met vochtig glanzende ogen. De haastig in elkaar getimmerde tribune trilde toen de paarden in galop overgingen. De Jachthond zat naar voren gebogen in het zadel, zijn lans vast als een huis, maar vlak voor hun treffen ging Jaime behendig verzitten. Cleganes lanspunt gleed zonder schade aan te richten van het gouden schild met het leeuwenblazoen af, terwijl hij zelf een voltreffer moest incasseren. Het hout versplinterde en de Jachthond wankelde in het zadel en moest zijn best doen om te blijven zitten. Sansa hapte naar adem. Uit het volk steeg een rauw gejuich op.

‘Ik vraag me af waar ik uw geld aan zal uitgeven,’ riep Pinkje naar heer Renling.

De Hond wist maar net in het zadel te blijven. Met een ruk wendde hij zijn paard en reed terug naar de rand van het strijdperk voor het tweede treffen. Jaime Lannister smeet zijn gebroken lans op de grond, en terwijl hij zijn schildknaap een grap toeriep greep hij een nieuwe. De Jachthond dreef zijn paard tot gestrekte galop aan. Lannister reed hem tegemoet. Toen Jaime ditmaal ging verzitten volgde Clegane zijn voorbeeld. Beide lansen braken aan stukjes, en toen de splinterregen was neergedaald draafde er een roodvos zonder ruiter rond, op zoek naar gras, terwijl ser Jaime Lannister goudkleurig en gebutst in het stof rolde.

‘Ik wist wel dat de Jachthond zou winnen,’ zei Sansa. Pinkje had het gehoord. ‘Als je ook weet wie de tweede wedkamp gaat winnen, zeg het dan nu, voordat heer Renling me kaal plukt,’ riep hij haar toe. Ned glimlachte.

‘Jammer dat de Kobold er niet bij is,’ zei Renling. ‘Dan had ik het dubbele gewonnen.’

Jaime Lannister stond alweer overeind, maar zijn versierde helm met de leeuwenkop was bij zijn val verwrongen en gedeukt, en hij kon hem niet meer van zijn hoofd krijgen. Het volk joelde en wees en de heren en dames probeerden tevergeefs hun lachen in te houden. Ned kon koning Robert boven alles uit horen schateren, het hardst van allemaal. Ten slotte moesten ze de Leeuw van Lannister blind en struikelend naar een smid brengen.

Inmiddels stond ser Gregor Clegane klaar aan het begin van het strijdperk. Hij was een reus, de grootste man die Eddard Stark ooit had gezien. Robert Baratheon en zijn broers waren alle drie forse kerels, net als de Jachthond, en in Winterfel had je die zwakzinnige staljongen Hodor, die hen allemaal in lengte overtrof, maar de ridder die de Rijdende Berg werd genoemd zou zelfs boven Hodor uittorenen. Hij was ruim zeven voet lang, eerder acht, met vierkante schouders en armen zo dik als kleine boomstammen. Het strijdros tussen zijn geharnaste benen leek eerder op een pony, en de lans die hij vasthield leek zo dun als een bezemsteel.

Anders dan zijn broer woonde ser Gregor niet aan het hof. Hij was een eenzelvig man die zijn eigen grondgebied uitsluitend verliet voor oorlogen en toernooien. Toen Koningslanding viel had hij onder heer Tywin gediend, een nieuwbakken ridder van zeventien die toen al opviel door zijn omvang en zijn meedogenloze wreedheid. Sommigen zeiden dat het Gregor was geweest die de schedel van het piepjonge prinsje Aegon Targaryen tegen de muur had verbrijzeld en fluisterden dat hij daarna de moeder, prinses Elia van Dorne, had verkracht voordat hij haar aan zijn zwaard reeg. Die dingen werden nooit gezegd binnen gehoorsafstand van ser Gregor.

Ned Stark kon zich niet herinneren dat hij ooit met de man had gesproken, al had Gregor aan hun kant gestreden tijdens de opstand van Balon Grauwvreugd, één ridder temidden van duizenden. Hij sloeg hem met verontrusting gade. Ned hechtte nooit veel geloof aan roddels, maar wat er over ser Gregor werd gezegd was meer dan onheilspellend. Hij zou binnenkort voor de derde keer trouwen, en over de dood van zijn eerste twee vrouwen gingen duistere geruchten. Men zei dat zijn burcht een grimmig oord was waar bedienden op onverklaarbare wijze verdwenen en zelfs de honden de zaal niet in durfden. En dan was er die zuster die onder onverklaarbare omstandigheden jong gestorven was, en het vuur waardoor zijn broer was verminkt, en het ongeluk tijdens de jacht waarbij zijn vader was omgekomen. Gregor had de burcht, het goud en het grondgebied van het geslacht geërfd. Zijn jongere broer Sandor was diezelfde dag nog vertrokken om zijn zwaard aan de Lannisters op te dragen, en men zei dat hij nooit meer was teruggekeerd, zelfs niet om op bezoek te gaan. Toen de Bloemenridder zijn entree maakte ging er een gemompel door de menigte, en hij hoorde Sansa vol vuur fluisteren: ‘Wat is hij toch mooi.’ Ser Lor as Tyrel was rank als een rietstengel, gekleed in een fabelachtig zilveren harnas dat oogverblindend schitterde, met filigreinwerk van zwarte wingerdranken en kleine blauwe vergeetmijnietjes. Op hetzelfde moment als Ned besefte het volk dat het blauw van de bloemen van saffieren afkomstig was, en uit duizend kelen steeg een hoorbare zucht op. De mantel van de jongeling hing zwaar van zijn schouders. Hij was gemaakt van echte vergeetmijnietjes, honderden verse bloemen die op een dikke wollen mantel waren genaaid.

Zijn rijdier was even slank als de ruiter, een fraaie grijze merrie, op snelheid gebouwd. De enorme hengst van ser Gregor hinnikte luid toen hij haar lucht opsnoof. De jongeling uit Hooggaarde maakte een beweging met zijn benen en zijn paard maakte een zijsprongetje, lichtvoetig als een danseres. Sansa greep Neds arm vast. ‘Vader, laat ser Gregor hem toch alsjeblieft geen pijn doen,’ zei ze. Ned zag dat ze de roos droeg die ser Loras haar gisteren had gegeven. Dat had hij ook van Jory gehoord.

‘Dit zijn toernooilansen,’ legde hij zijn dochter uit. ‘Die worden zo gemaakt dat ze bij de eerste klap versplinteren, zodat er niemand gewond raakt.’ Maar toen dacht hij aan de jongeman in de kar met zijn mantel van wassende manen en stikte bijna in zijn woorden. Ser Gregor had moeite zijn paard in bedwang te houden. De hengst ging te keer en stampte en bewoog heftig zijn hoofd heen en weer. De Berg gaf het dier een keiharde trap met een ijzeren laars. Het paard steigerde en wierp hem bijna af.

De Bloemenridder groette de koning, reed naar het uiteinde van het strijdperk en bracht zijn lans in de aanslag. Ser Gregor reed zijn paard naar het koord, vechtend met de teugels. En plotseling was het zover. De hengst van de Berg ging in pijlsnelle galop over en stormde als een dolle naar voren, terwijl de charge van de merrie soepel als zijde was. Ser Gregor rukte zijn schild recht, probeerde zijn lans in evenwicht te brengen en worstelde al die tijd om zijn weerspannige rijdier in een rechte lijn te houden. En ineens was Loras Tyrel bij hem en trof met de punt van zijn lans precies die ene plek, en het volgende moment viel de Berg. Hij was zo kolossaal dat hij zijn paard met zich meesleurde in een kluwen van staal en levend vlees.

Ned hoorde applaus, toejuichingen, gefluit, geschokt oh-geroep, opgewonden geroezemoes en boven dat alles uit het rauwe gelach van de Jachthond. Aan het einde van het strijdperk hield de Bloemenridder de teugels in. Zijn lans was niet eens gebroken. Terwijl hij zijn vizier opsloeg en glimlachte fonkelden zijn saffieren in de zon.

Midden op het veld bevrijdde ser Gregor zichzelf en kwam kokend van razernij overeind. Hij rukte zijn helm af en smeet hem op de grond. Zijn gezicht was donker van woede, en zijn haar hing in zijn ogen. ‘Mijn zwaard,’ schreeuwde hij tegen zijn schildknaap, en de jongen kwam ermee aanrennen. Inmiddels was de hengst ook opgekrabbeld. Gregor Clegane doodde het paard met één enkele houw, zo woest dat de nek van het dier half doormidden werd geslagen. Gejuich verkeerde in één klap in gegil. Krijsend zakte de hengst door zijn knieën en stierf. Ser Gregor beende ondertussen al dwars door het strijdperk heen op ser Loras af, het bebloede zwaard in de vuist geklemd.

‘Hou hem tegen!’ schreeuwde Ned, maar zijn woorden gingen verloren in het lawaai. Alle andere mensen waren ook aan het roepen, en Sansa huilde.

Het ging allemaal heel snel. Terwijl ser Gregor zijn schildknaap opzij sloeg en naar de teugels van zijn paard graaide riep ser Loras om zijn eigen zwaard. De merrie, die bloed rook, steigerde. Loras Tyrel bleef in het zadel, maar met moeite. Ser Gregor haalde uit met zijn zwaard, een woeste houw met beide handen die de jongeman op de borst trof en hem uit het zadel smeet. Het paard ging er in paniek vandoor en ser Loras lag verdoofd in het stof. Maar toen ser Gregor zijn zwaard ophief om te doden waarschuwde een raspende stem: ‘Laat aft en een met staal beklede hand rukte hem bij de jongeman vandaan. De Berg wervelde rond, sprakeloos van woede, en haalde met zijn slagzwaard uit in een dodelijke houw. Hij legde er al zijn kracht en gewicht in, maar de Hond ving de klap op en weerde hem af. Terwijl een verdwaasde Loras Tyrel in veiligheid werd gebracht hakten de broers op elkaar in, naar het leek een eeuwigheid. Driemaal zag Ned ser Gregor een verwoede poging doen de helm met de hondenkop te raken, maar Sandor haalde niet één keer naar het onbeschermde gezicht van zijn broer uit. Het was de stem van de koning die er een eind aan maakte… zijn stem, en twintig zwaarden. Jon Arryn had eens tegen hen gezegd dat een aanvoerder een goede stem nodig had voor het slagveld, en Robert had bij de Drietand bewezen hoe waar dat was. Nu gebruikte hij diezelfde stem. ‘STOP DIE WAANZIN,’ bulderde hij, ‘IN NAAM VAN UW KONING!’

De Jachthond zonk op één knie. Ser Gregors slag maaide door de lucht, en ten slotre kwam hij weer bij zinnen. Hij liet zijn zwaard vallen en staarde Robert woedend aan, omringd door diens koningsgarde en nog twaalf andere ridders en wachters. Zonder iets te zeggen keerde hij zich om en beende weg, waarbij hij Barristan Selmy opzij duwde. ‘Laat hem gaan,’ zei Robert, en daarmee was het ineens voorbij.

‘Is de Jachthond nu kampioen?’ vroeg Sansa aan Ned.

‘Nee,’ zei hij tegen haar. ‘Er komt nog een laatste tweekamp tussen de Jachthond en de Bloemenridder.’

Maar Sansa bleek gelijk te krijgen. Enkele ogenblikken later kwam ser Loras Tyrel met een eenvoudig linnen wambuis aan het strijdperk weer inlopen en zei tegen Sandor Clegane: ‘Ik heb mijn leven aan u te danken. U komt de zege toe, ser.’

‘Ik ben geen ser,’ antwoordde de Jachthond, maar de overwinning aanvaardde hij wel, en ook de beurs die voor de kampioen bestemd was, en misschien voor het eerst van zijn leven de liefde van het volk. Het juichte hem toe toen hij het strijdperk verliet om naar zijn paviljoen terug te keren.

Terwijl Ned met Sansa naar het schuttersveld liep sloten Pinkje en heer Renling en nog een paar anderen zich bij hen aan. ‘Tyrel moet geweten hebben dat die merrie tochtig was,’ zei Pinkje. ‘Ik zweer dat de jongen de hele zaak zo in elkaar gezet had. Gregor heeft altijd al de voorkeur gegeven aan grote, prikkelbare hengsten met meer vuur dan verstand.’ Hij leek de gedachte vermakelijk te vinden. Ser Barristan Selmy vond het niet leuk. ‘Zulke kunstgrepen brengen weinig eer,’ zei de oude man stijfjes.

‘Weinig eer en twintigduizend goudstukken.’ Heer Renling glimlachte. Die middag won een knaap genaamd Anguy, een onbekende, gewone jongen uit de Marken van Dorne, de boogschutterswedstrijd door op honderd pas ser Balon Swaan en Jalabhar Xho te overtreffen nadat de overige schutters op de kortere afstanden al uitgeschakeld waren. Ned stuurde Alyn naar hem toe om hem een plaats in de wacht van de Hand aan te bieden, maar beneveld door de wijn, de overwinning en de hoop op onvermoede rijkdommen, bedankte de jongen daarvoor.

De mêlee duurde drie volle uren. Er namen bijna veertig man aan deel, vrijruiters, hagenridders en kersverse schildknapen op zoek naar een naam. Ze streden met stompe wapens in een chaos van blubber en bloed, in groepjes die elkaar bevochten en dan weer onderling slaags raakten, waarbij de bondgenootschappen zich voortdurend wijzigden, tot er nog maar één man overbleef. De winnaar was de rode priester Thoros van Myr, een dolleman met een kaalgeschoren hoofd die met een vlammend zwaard vocht. Hij had al vaker een mêlee gewonnen. Zijn vlammenzwaard maakte de rijdieren van de andere ruiters bang, terwijl Thoros van Myr zelf nergens bang voor was. Het eindresultaat omvatte drie gebroken ledematen, een verbrijzeld sleutelbeen, twaalf geplette vingers, twee paarden die moesten worden afgemaakt en meer snijwonden, verstuikingen en blauwe plekken dan de moeite van het tellen waard was. Ned was als een kind zo blij dat Robert niet had meegedaan.

Die avond bij het banket was Eddard Stark hoopvoller gestemd dan hij in lange tijd was geweest. Robert was in een opperbest humeur, de Lannisters waren nergens te bekennen en zelfs zijn dochters gedroegen zich. Jory had Arya opgehaald en Sansa sprak haar zuster vriendelijk toe. ‘Het toernooi was fantastisch,’ zuchtte ze. ‘Je had mee moeten gaan. Hoe ging het dansen?’

‘Ik heb overal pijn,’ meldde Arya opgewekt en liet een grote, paarsblauwe plek op haar been zien.

‘Dan moet je wel heel slecht dansen,’ zei Sansa aarzelend. Later, toen Sansa weg was om naar een groep zangers te luisteren die de ingewikkelde cyclus van onderling verweven ballades genaamd de Drakendans ten gehore bracht, onderzocht Ned zelf de blauwe plek. ‘Ik hoop dat Forel niet te hardhandig is,’ zei hij. Arya stond op één been. Daar werd ze de laatste tijd steeds beter in. ‘Syrio zegt dat iedere kwetsuur een les is, en dat je van iedere les beter wordt.’

Ned fronste zijn voorhoofd. Syrio Forel had een uitstekende reputatie, en zijn flamboyante Braavosi-stijl paste heel goed bij Arya’s slanke kling, maar toch… enkele dagen geleden had ze met een reep zwarte zij voor haar ogen rondgelopen. Syrio leerde haar kijken met haar oren, neus en huid, had ze verteld. Daarvóór had hij haar pirouettes en salto’s laten maken. ‘Arya, weet je zeker dat je hiermee door wilt gaan?’

Ze knikte. ‘Morgen gaan we katten vangen.’

‘Katten.’ Ned zuchtte. ‘Misschien was het een vergissing om die Braavosi in te huren. Als je wilt vraag ik Jory of hij je lessen wil overnemen. Of ik zou een heimelijk woordje met ser Barristan kunnen wisselen. Hij was in zijn jeugd de beste zwaardvechter van de Zeven Koninkrijken.’

‘Die wil ik niet,’ zei Arya. ‘Ik wil Syrio.’ Ned woelde met zijn vingers door zijn haar. ledere fatsoenlijke wapenmeester kon Arya de beginselen van het slaan en afweren bijbrengen zonder die flauwekul van blinddoeken, radslagen en hinkelen, maar hij kende zijn jongste dochter goed genoeg om te weten dat er niet met haar te discussiëren viel als ze die kin zo koppig naar voren stak. ‘Zoals je wilt,’ zei hij. Ze zou er vast en zeker weldra genoeg van krijgen. ‘Probeer voorzichtig te zijn.’

‘Ik zal het proberen,’ beloofde ze plechtig terwijl ze soepel van haar rechterbeen op haar linker sprong.

Veel later, nadat hij de meisjes door de stad naar huis had begeleid en ze allebei veilig in bed had gelegd, Sansa met haar dromen en Arya met haar blauwe plekken, klom Ned naar zijn eigen vertrekken boven in de Toren van de Hand. Het was een warme dag geweest, en in de kamer was het benauwd en bedompt. Ned liep naar het raam en opende de zware luiken om de koele nachtlucht binnen te laten. Aan de overkant van het grote binnenplein ving hij achter de vensters van Pinkje de flakkerende gloed van kaarslicht op. Het was ruim na middernacht. Beneden bij de rivier begon het feestgedruis nu pas te verminderen en weg te sterven. Hij haalde de dolk te voorschijn en bestudeerde hem. Pinkjes mes, door Tyrion Lannister gewonnen bij een weddenschap op een toernooi, gezonden om Bran in zijn slaap te doden. Waarom? Waarom was de dwerg op Brans dood uit? Waarom zou iemand op Brans dood uit zijn?

De dolk, Brans val, alles hield op een of andere manier verband met de dood van Jon Arryn, dat voelde hij, maar de waarheid omtrent Jons dood was hem nog even duister als aan het begin. Heer Stannis was niet voor het toernooi naar Koningslanding teruggekeerd. Lysa Arryn bewaarde haar stilzwijgen achter de hoge muren van het Adelaarsnest. De schildknaap was dood en Jory zocht nog steeds de bordelen af. Wat had hij eigenlijk, op Roberts bastaard na?

Dat die stuurse leerjongen van de wapensmid de zoon van de koning was leed voor Ned geen twijfel. Zijn uiterlijk bestempelde hem tot een Baratheon: zijn gezicht, zijn kaken, zijn ogen, dat zwarte haar. Renling was te jong om een zoon van die leeftijd te hebben verwekt, en Stannis met zijn eergevoel te kil en te trots. Gendry moest van Robert zijn.

Maar wat had hij aan die wetenschap? De koning had overal in de Zeven Koninkrijken buitenechtelijke kinderen. Hij had een van zijn bastaarden, een jongen van Brans leeftijd met een adellijke moeder, openlijk erkend. De jongen werd opgevoed door Renlings kastelein in Stormeinde. Ned herinnerde zich ook Roberts eerste kind, een dochter die in de Vallei was geboren toen Robert zelf weinig meer dan een jongen was geweest. Een lief klein meisje waar de jeugdige heer van Stormeinde dol op was. Hij was dagelijks op bezoek gekomen om met het kindje te spelen, ook toen hij allang niet meer in de moeder geïnteresseerd was. Hij had Ned vaak meegesleept als gezelschap, of hij wilde of niet. Het meisje moest nu zeventien of achttien zijn, realiseerde hij zich, ouder dan Robert was geweest toen hij haar had verwekt. Een merkwaardige gedachte. Cersei was vast niet ingenomen met de buitenbeentjes van haar echtgenoot, maar al met al deed het er weinig toe of de koning één bastaard had, of honderd. De wet en de goede zeden kenden onechte kinderen weinig rechten toe. Gendry, het meisje in de Vallei, de jongen in Stormeinde, ze vormden geen van allen een bedreiging voor Roberts wettige nakomelingen… Hij werd in zijn overpeinzingen gestoord door een zacht klopje op zijn deur. ‘Iemand om u te spreken, heer,’ riep Harwin. ‘Hij wil zijn naam niet noemen.’

‘Laat maar binnen,’ zei Ned verwonderd. De bezoeker was een forse man met laarzen van gebarsten leer en een zware, bruine mantel van grove wol, zijn gezicht verborgen onder een kap, zijn handen in wijde mouwen verstopt. Niets aan hem wees erop dat hij tot de Nachtwacht behoorde.

‘Wie bent u?’ vroeg Ned.

‘Een vriend,’ zei de man met de kap op een vreemde, gedempte toon. ‘We moeten elkaar alléén spreken, heer Stark.’

Zijn nieuwsgierigheid won het van zijn voorzichtigheid. ‘Harwin, laat ons alleen,’ beval hij. Pas toen ze zich alleen achter gesloten deuren bevonden sloeg de bezoeker zijn kap terug.

‘Heer Varys!’ zei Ned stomverbaasd.

‘Heer Stark,’ zei Varys beleefd terwijl hij ging zitten, ‘mag ik zo vrij zijn u om iets te drinken te vragen?’

Ned vulde twee bekers met zomerwijn en overhandigde er één aan Varys. ‘Ik zou u op twee voet afstand voorbij zijn gelopen zonder u te herkennen,’ zei hij ongelovig. Hij had de eunuch nog nooit iets anders zien dragen dan zijde, fluweel en het kostbaarste damast, en deze man rook naar zweet in plaats van naar seringen.

‘Dat had ik ook vurig gehoopt,’ zei Varys. ‘Het gaat niet aan dat bepaalde mensen te horen krijgen dat wij elkaar onder vier ogen hebben gesproken. Dit is uitgelezen wijn. Dank u.’

‘Hoe bent u langs mijn overige wachtposten geglipt?’ vroeg Ned. Porthier en Cain stonden voor de toren, en Alyn stond op de trap.

‘De Rode Burcht heeft gangen die slechts aan spoken en spinnen bekend zijn.’ Varys glimlachte verontschuldigend. ‘Ik zal niet te veel van uw tijd vergen, heer. Er zijn bepaalde dingen die u moet weten. U bent de Hand des Konings, en de koning is een dwaas.’ De zoetsappige toon van de eunuch was verdwenen en zijn stem was dun en scherp als een zweep. ‘Uw vriend, dat weet ik, maar desondanks een dwaas… en ten dode opgeschreven, tenzij u hem redt. Vandaag scheelde het niet veel. Ze hadden gehoopt hem in de mêlee te vermoorden.’

Even was Ned sprakeloos van schrik. ‘Wie?’

Varys nipte van zijn wijn. ‘Als ik u dat nog moet vertellen bent u een nog grotere dwaas dan Robert en sta ik aan de verkeerde kant.’

‘De Lannisters,’ zei Ned. ‘De koningin… nee, dat geloof ik niet, zelfs niet van Cersei. Ze heeft hem gevraagd om niet te vechten!’

‘Ze heeft hem verboden te vechten, in aanwezigheid van zijn broer, zijn ridders en het halve hof. Nou vraag ik u, zegt u eens eerlijk of u een betere manier weet om Robert de mêlee in te jagen.’

Ned kreeg een wee gevoel in zijn maag. De eunuch had een waar woord gesproken. Als je tegen Robert Baratheon zei dat hij iets niet kon, mocht of moest doen had hij het bij wijze van spreken al gedaan. ‘Maar ook al had hij meegedaan, wie had het zwaard tegen de koning durven opheffen?’

Varys haalde zijn schouders op. ‘Er namen veertig ruiters aan die mêlee deel. De Lannisters hebben vele vrienden. In zo’n wanordelijke situatie, met schreeuwende paarden, brekende botten en Thoros van Myr die met dat absurde vlammenzwaard zwaaide, wie zou er “moord” hebben geroepen als Zijne Genade bij toeval geveld was?’

Hij liep naar de kruik en vulde zijn beker bij. ‘Naderhand zou de dader buiten zichzelf zijn geweest van smart. Ik kan hem bijna horen huilen. Triest, hoor. Maar de genadige en barmhartige weduwe had ongetwijfeld medelijden gekregen, de arme ongelukkige overeind geholpen en hem gezegend met de milde kus der vergeving. De goede koning Joffry zou geen andere keus hebben gehad dan hem te begenadigen.’ De eunuch streek over zijn kin. ‘Of misschien zou Cersei Lannister ser Ilyn zijn hoofd eraf laten slaan. Minder riskant voor de Lannisters, zij het een tamelijk onaangename verrassing voor onze vriend.’

Ned merkte dat hij boos werd. ‘U wist van dit complot af, en toch hebt u niets gedaan.’

‘Ik ga over fluisteraars, niet over krijgslieden.’

‘U had wel eens eerder bij mij mogen komen.’

‘O ja, dat wil ik wel toegeven. En dan was u rechtstreeks naar de koning gerend, of niet soms? En als dit gevaar Robert ter ore was gekomen, wat had hij dan gedaan? Dat zou ik wel eens willen weten.’

Ned dacht na. ‘Hij zou ze allemaal hebben verwenst en toch zijn gaan vechten, om te laten zien dat hij niet bang was.’

Varys spreidde zijn handen. ‘Laat ik dan nog iets toegeven, heer Eddard. Ik was benieuwd om te zien wat u zou doen. Waarom bent u niet naar mij toe gekomen? vraagt u en het antwoord luidt: Welnu, omdat ik u niet vertrouwde, heer.’

‘U vertrouwde mij niet?’ Ned was oprecht verbijsterd.

‘In de Rode Burcht huizen twee soorten mensen, heer Eddard,’ zei Varys. ‘Mensen die het rijk trouw zijn, en mensen die alleen zichzelf trouw zijn. Tot vanmorgen wist ik niet tot welke soort u behoorde… dus wachtte ik om te kijken… en nu weet ik het zeker.’ Hij lachte een vlezig, geknepen lachje, en even vielen zijn maskers, het publieke masker en het privémasker, samen. ‘Ik begin te begrijpen waarom de koningin zo bang voor u is, o ja.’

‘U bent degene die ze zou moeten vrezen,’ zei Ned.

‘Nee. Ik ben wat ik ben. De koning gebruikt mij, maar schaamt zich ervoor. Onze Robert is een machtig krijgsman, en zo’n mannelijke man heeft weinig op met sluipers, spionnen en eunuchen. Mocht de dag komen dat Cersei fluistert: Weg met die man,dan slaat Ilyn Payne in een mum van tijd mijn hoofd eraf, en wie zal er dan om die arme Varys rouwen? In noord of zuid, een spin wordt niet bezongen.’

Hij raakte Ned met een zachte hand aan. ‘Maar u, heer Stark… ik denk… nee, ik weet, dat hij u niet zal doden, zelfs niet voor zijn koningin, en daarin ligt misschien onze redding besloten.’

Het werd allemaal te veel. Heel even wilde Eddard Stark niets liever dan naar Winterfel teruggaan, naar de zuivere eenvoud van het noorden, waar de vijanden de winter en de wildlingen achter de Muur waren. ‘Maar Robert heeft toch nog meer trouwe vrienden,’ protesteerde hij. ‘Zijn broers, zijn…’

‘…vrouw?’ voltooide Varys met een snijdend lachje. ‘Zijn broers haten de Lannisters, dat is waar, maar de koningin haten en de koning liefhebben is niet helemaal hetzelfde, niet? Ser Barristan heeft zijn eer lief, grootmaester Pycelle zijn ambt, en Pinkje houdt van Pinkje.’

‘De koningsgarde…’

‘Een papieren schild,’ zei de eunuch. ‘Probeer niet zo geschokt te kijken, heer Stark. Jaime Lannister zelf is een gezworen broeder van de Witte Zwaarden, en we weten allemaal wat zijn eed waard is. De dagen waarin mannen als Ryam Roodweyn en prins Aemon de Drakenridder de witte mantel droegen leven nog slechts in de liederen. Van deze zeven is alleen ser Barristan Selmy uit het goede hout gesneden, en Selmy is oud. Ser Boros en ser Meryn zijn stromannen van de koningin, en jegens de anderen koester ik sterke verdenkingen. Nee heer, als de zwaarden in alle ernst getrokken worden bent u de enige echte vriend die Robert heeft.’

‘Robert moet het weten,’ zei Ned. ‘Als het klopt wat u zegt, als zelfs maar een deel ervan klopt, dan moet de koning dit zelf horen.’

‘En welke bewijzen zullen we hem voorleggen? Mijn woord tegen het hunne? Mijn vogeltjes tegen de koningin en de Koningsmoordenaar, tegen zijn broers en zijn raad, tegen de Landvoogden van Oost en West, tegen de voltallige krijgsmacht van de Rots van Casterling?

Laat dan maar liever meteen ser Ilyn halen, dat bespaart ons allemaal een hoop ellende. Ik weet waar dat op uitdraait.’

‘Maar als het waar is wat u zegt zullen ze alleen maar hun tijd beiden en nog een poging doen.’

‘Inderdaad,’ zei Varys, ‘en eerder vroeg dan laat, vrees ik. U maakt ze heel zenuwachtig, heer Eddard. Maar mijn vogeltjes zullen luisteren, en misschien zijn we samen in staat hun te snel af te zijn, u en ik.’ Hij stond op en zette zijn kap op, zodat zijn gezicht weer verborgen was. ‘Dank u voor de wijn. We spreken elkaar weldra weer. Zorg dan de volgende keer dat u mij in de raad tegenkomt, dat u mij met uw gebruikelijke minachting bejegent. Dat zal u niet moeilijk vallen.’

Hij was al bij de deur toen Ned riep: ‘Varys.’ De eunuch keerde zich om. ‘Hoe is Jon Arryn gestorven?’

‘Ik vroeg me al af wanneer u daarover zou beginnen.’

‘Vertel het me.’

‘Het heet de tranen van Lys. Een zeldzaam en duur spul, helder en zoet als water, en het laat geen sporen na. Ik heb Jon Arryn gesmeekt een voorproever te nemen, hier in deze kamer heb ik hem erom staan smeken, maar hij wilde er niet aan. Slechts iemand die minder was dan een man zou zoiets zelfs maar overwegen, zei hij tegen me.’

Ned moest nu ook de rest weten. ‘Wie heeft hem dat vergif gegeven?’

‘Ongetwijfeld een dierbare, innemende vriend die vaak het brood met hem brak. O, maar wie? Er waren er zoveel. Heer Arryn was aardig en goed van vertrouwen.’ De eunuch zuchtte. ‘Er was een jongeman. Alles wat hij was had hij aan Jon Arryn te danken, maar toen diens weduwe met haar hofhouding naar het Adelaarsnest vluchtte bleef hij in Koningslanding, en het ging hem voor de wind. Mijn hart springt altijd op als ik zie dat jongeren het ver brengen in deze wereld.’ Weer die zweep in zijn stem, en ieder woord knalde.

‘Hij moet een fraai figuur hebben geslagen in het toernooi, met dat prachtige nieuwe harnas en die wassende manen op zijn mantel. Jammer dat hij zo ontijdig stierf, voordat u met hem kon praten…’

Ned kreeg het gevoel dat hij zelf min of meer vergiftigd was. ‘De schildknaap,’ zei hij. ‘Ser Huig.’ Het werd steeds ingewikkelder. Neds hoofd bonsde. ‘Waarom? Waarom nu? Jon Arryn was al veertien jaar Hand. Wat had hij gedaan dat ze hem dood wilden hebben?’

‘Vragen gesteld,’ zei Varys en glipte naar buiten.

Загрузка...