Daenerys

De zee van Dothrak,’ zei ser Jorah Mormont tegen haar terwijl hij naast haar op de heuveltop de teugels inhield. Beneden hen strekte de onmetelijke vlakte zich uit, een immense, weidse leegte die tot aan de verre horizon en daarachter reikte. Het was inderdaad een zee, dacht Dany. Van hieraf waren er geen heuvels, geen bergen, geen bomen of steden of wegen meer, maar slechts eindeloze graslanden waarop de halmen zich rimpelden als golven in de wind. ‘Wat groen,’ zei ze.

‘Hier en nu wel,’ beaamde ser Jorah. ‘Maar u moet het in bloei zien, een en al donkerrode bloemen, van horizon tot horizon, als een zee van bloed. Bij de komst van het droge seizoen neemt de wereld de kleur van oud brons aan. En dit is alleen nog maar hranna, kind. Er groeien daar honderden grassoorten, geel als citroen en donker als indigo, blauwe grassen, oranje grassen en grassen als de regenboog. Zuidwaarts in de Schaduwlanden achter Asshai zijn oceanen van spookgras, zeggen ze, hoger dan een ruiter te paard, met stelen zo bleek als melkglas. Dat verstikt al het andere gras en straalt in het donker de gloed van verdoemde geesten uit. De Dothraki beweren dat op een dag het spookgras de hele wereld zal overdekken, en dat er dan een einde komt aan al wat leeft.’

Die gedachte bezorgde Dany de koude rillingen. ‘Daar praat ik nu liever niet over,’ zei ze. ‘Het is hier zo mooi dat ik er niet aan wil denken dat alles doodgaat.’

‘Zoals u wilt, khaleesi,’ zei ser Jorah eerbiedig. Ze hoorde stemmen en keek om. Zij en Mormont waren voor de rest van het gezelschap uit gereden, en nu waren de overigen de helling onder hen aan het beklimmen. Haar dienstmaagd Irri en de jonge boogschutters van haar khas bewogen zich vloeiend als centauren, maar Viserys had nog steeds moeite met de korte stijgbeugels en het platte zadel. Haar broer voelde zich hier ellendig. Hij had nooit mee moeten komen. Magister Illyrio had erop aangedrongen dat hij in Pentos zou wachten en hem de gastvrijheid van zijn eigen state aangeboden, maar daar had Viserys niet van willen horen. Hij zou bij Drogo blijven tot de schuld was afbetaald, tot hij de kroon bezat die hem beloofd was. ‘En als hij mij probeert te bedriegen zal hij tot zijn schade merken wat het wil zeggen de Draak te wekken,’ had Viserys gezworen met één hand op zijn geleende zwaard. Daarop had Illyrio met zijn ogen geknipperd en hem veel geluk gewenst. Dany realiseerde zich dat ze op dit ogenblik geen enkele klacht van haar broer wenste aan te horen. De dag was te volmaakt. De hemel was diepblauw, en hoog boven hen cirkelde een jagende havik. De zee van gras deinde en ruiste bij ieder zuchtje wind, de lucht voelde warm aan op haar gezicht, en zelf was ze vredig gestemd. Ze wilde niet dat Viserys dat zou bederven.

‘Wacht hier,’ zei Dany tegen ser Jorah. ‘Zeg dat ze allemaal stil moeten staan. Zeg hun dat ik het beveel.’

De ridder glimlachte. Ser Jorah was geen knappe man. Hij had een stierennek en dito schouders, en zijn armen en borst waren zo dicht begroeid met ruig zwart haar dat er niets voor zijn hoofd was overgebleven. Maar zijn lachjes staken Dany een hart onder de riem.

‘U leert al spreken als een vorstin, Daenerys.’

‘Geen vorstin,’ zei Dany. ‘Een khaleesi.’ Met een ruk wendde ze haar paard en galoppeerde alleen de heuvel af.

De afdaling was steil en stenig, maar Dany reed onbevreesd voort met een hart dat zong van vreugde en doodsverachting. Haar leven lang had ze van Viserys te horen gekregen dat ze een prinses was, maar pas sinds ze haar zilveren bereed voelde Daenerys Targaryen zich er een.

Het was bepaald niet vanzelf gegaan. De khalasar was de ochtend na haar bruiloft opgebroken om naar Vaes Dothrak in het oosten te trekken, en op de derde dag had Dany gedacht dat ze doodging. Ze had afschuwelijke, bloedende wonden op haar billen van het zadel. Haar dijen waren rauw, haar handen zaten onder de blaren van de teugels en haar rug-en beenspieren waren zo gemangeld dat ze bijna niet kon zitten van de pijn. Bij het invallen van de schemering moesten haar dienstmaagden haar van haar paard helpen. Zelfs de nachten brachten geen verlichting. Onderweg negeerde Khal Drogo haar, zoals hij haar tijdens hun bruiloft had genegeerd, en ’s avonds zat hij te drinken met zijn krijgers en bloedruiters, liet hij zijn beste paarden om het hardst draven en keek hij toe hoe vrouwen dansten en mannen stierven. In dat deel van zijn leven was geen plaats voor Dany. Zij moest alleen eten, of met ser Jorah en haar broer, en zichzelf naderhand in slaap huilen. Maar elke nacht, soms vlak voor het ochtendkrieken, kwam Drogo naar haar tent om haar in het donker te wekken en haar even meedogenloos te berijden als zijn hengst. Hij nam haar altijd van achteren, zoals de Dothraki dat deden, waar Dany blij om was, want op die manier kon haar heer gemaal de tranen die haar gezicht nat maakten niet zien, en zij kon haar kreten van pijn in haar kussen smoren. Als hij klaar was deed hij zijn ogen dicht en begon zachtjes te snurken, en dan lag Dany naast hem met haar gekneusde, zere lijf dat te veel pijn deed om te slapen.

Zo regen de dagen en nachten zich aaneen, totdat Dany besefte dat ze dit geen minuut langer uithouden kon. Op een nacht besloot ze liever zelfmoord te plegen dan nog langer zo door te gaan… Maar toen ze die nacht sliep droomde ze opnieuw de drakendroom. Ditmaal kwam Viserys er niet in voor, alleen zijzelf en de draak. Zijn schubben waren nachtzwart, vochtig en glibberig van het bloed. Haar bloed, besefte Dany onbewust. De ogen waren poelen gesmolten magma, en toen de draak zijn muil opende loeiden de vlammen in een hete straal naar buiten. Ze hoorde hoe hij haar toezong. Ze opende haar armen voor het vuur, omhelsde het, liet zich er volledig door verslinden, reinigen, temperen en schoonbranden. Ze voelde hoe haar vlees verschroeide, verkoolde en van haar afviel, voelde hoe haar bloed kookte en verdampte, en toch deed het geen pijn. Ze voelde zich sterk, nieuw en vurig.

En de volgende dag leek de pijn vreemd genoeg een beetje minder te zijn. Het was of de goden haar hadden verhoord en mededogen met haar hadden gehad. Zelfs haar dienstmaagden merkten het verschil. ‘Khaleesi,’ zei Jhiqui, ‘wat is er? Bent u ziek?’

‘Ziek geweest,’ antwoordde ze terwijl ze zich over de drakeneieren boog die Illyrio haar voor haar huwelijk had gegeven. Ze raakte er een aan, het grootste van de drie, en liet haar hand vluchtig over de eierschaal glijden. Zwart met scharlaken, dacht ze, zoals de draak in mijn droom. Onder haar vingers voelde de steen eigenaardig warm aan… of droomde ze nog? Nerveus trok ze haar hand weg.

Sindsdien viel elke dag haar lichter dan de vorige. Haar benen werden sterker, haar blaren sprongen en ze kreeg eelt op haar handen; haar zachte dijen verhardden zich en werden soepel als leer. De khal had de dienstmaagd Irri bevolen, Dany te leren rijden zoals de Dothraki dat deden, maar eigenlijk was de merrie haar leermeesteres. Het paard leek haar stemmingen aan te voelen, alsof ze één van geest waren. Naarmate de dagen verstreken zat Dany steeds steviger in het zadel. De Dothraki waren een hard, onsentimenteel volk, en ze waren niet gewoon hun dieren namen te geven, dus noemde Dany haar in gedachten alleen ‘de zilveren’. Nooit eerder was iets haar zo lief geweest.

Toen het rijden niet meer zo’n beproeving was begon Dany de schoonheid van het land rondom haar op te merken. Ze reed aan het hoofd van de khalasar met Drogo en zijn bloedruiters en dus trof ze ieder gebied fris en onbedorven aan. Achter hen mocht de grote horde de grond omwoelen, de rivieren modderig maken en wolken verstikkend stof opwerpen, de velden vóór hen waren altijd groen en welig.

Ze staken het golvende heuvelland van Norvos over, langs terrasvormige akkers en kleine dorpjes waarvan de bewoners angstvallig toekeken vanaf hun witgepleisterde muren. Ze doorwaadden drie brede, trage rivieren en een vierde die snel, smal en verraderlijk was, sloegen hun kamp op naast een hoge, blauwe waterval en trokken vlak langs de puinhopen van een uitgestrekte, dode stad, waarin naar men zei de geesten tussen de geblakerde marmeren zuilen klaagden. Ze galoppeerden over Valyrische wegen, duizend jaar oud en kaarsrecht als een Dothraki-pijl. Een halve maan lang reden ze door het Woud van Qohor, waar de bladeren een gulden baldakijn boven hun hoofden vormden en de boomstronken breed als stadspoorten waren. In die bossen leefden grote elanden en gevlekte tijgers en lemuren met een zilverkleurige vacht en enorme, purperen ogen, maar ze vluchtten allemaal voor de naderende khalasar, en Dany ving geen enkele glimp van ze op.

Inmiddels was haar kwelling nog slechts een vervagende herinnering. Haar lichaam deed nog wel zeer na een lange dag te paard, maar om de een of andere reden was die pijn nu aangenaam, en elke ochtend steeg ze gretig op, begerig om te zien welke wonderen haar nu weer wachtten in de gebieden die voor haar lagen. Ze begon zelfs genoegen te beleven aan de nachten, en als ze nog kreten slaakte als Drogo haar nam was het niet altijd van pijn. Onder aan de heuvel groeide het gras hoog en buigzaam om haar heen. Dany vertraagde haar gang en reed op een drafje de vlakte op. Ze ging helemaal op in het groen, in zalige eenzaamheid. In de khalasar was ze nooit alleen. Khal Drogo kwam pas na zonsondergang bij haar, maar haar dienstmaagden zetten haar de maaltijd voor en deden haar in bad en sliepen voor de ingang van haar tent, Drogo’s bloedruiters en de mannen van haar khas waren nooit ver, en haar broer was dag en nacht haar onwelkome schaduw. Dany hoorde hoe hij boven op de heuvel tegen ser Jorah schreeuwde met een stem die schril was van woede. Ze reed door om zich nog dieper onder te dompelen in de zee van Dothrak.

Het groen verzwolg haar. De lucht was doortrokken van de geur van aarde en gras, vermengd met het aroma van paardenvlees, Dany’s eigen zweet en de olie in haar haren. Dothraki-luchtjes. Ze leken bij haar te horen. Dany ademde ze allemaal in en lachte. Ineens voelde ze de wens opkomen om de grond onder haar voeten te voelen, met haar tenen in die zware, zwarte aarde om te woelen. Ze sprong uit het zadel en liet de zilveren grazen terwijl ze haar hoge laarzen uittrok.

Viserys overrompelde haar als een zomerstorm, en hij trok zo hard aan de teugels dat zijn paard steigerde. ‘Hoe durf je!’ krijste hij tegen haar. ‘Jij deelt mij bevelen uit? MIJ?’ Hij stortte zich van het paard en struikelde bij het neerkomen. Met een rood gezicht krabbelde hij overeind. Hij greep haar en schudde haar door elkaar. ‘Ben je vergeten wie je bent? Kijk eens hoe je erbij loopt! Kijk eens!’

Dany hoefde niet te kijken. Ze was barrevoets en had olie in haar haren, ze droeg de leren rij kleding van de Dothraki, en een beschilderd vest dat ze als bruidsgeschenk had gekregen. Ze zag eruit alsof ze hier hoorde. Viserys was vuil en vlekkerig, in stadse zij en maliën gehuld. Hij krijste nog steeds. ‘De Draak laat zich niet bevelen! Begrepen?

Ik ben de heer van de Zeven Koninkrijken, en ik neem geen bevelen aan van de slet van een paardenvorst, heb je dat gehoord?’ Zijn hand schoof onder haar vest en zijn vingers boorden zich pijnlijk in haar borst. ‘Heb je dat gehoord?’

Dany stootte hem hard van zich af.

Viserys staarde haar aan, een ongelovige blik in zijn lila ogen. Ze had hem nooit eerder getrotseerd. Nooit teruggevochten. Zijn gezicht vertrok van woede. Nu zou ze het voelen, en hard ook, dat wist ze.

Knal.

De zweep knalde als een donderslag. Het snoer wond zich om Viserys’ nek en trok hem onderuit. Hij viel languit in het gras, verbijsterd en kokhalzend. De Dothraki-ruiters jouwden hem uit toen hij zich moeizaam probeerde los te maken. De man met de zweep, de jeugdige Jhogo, stelde met knarsende stem een vraag. Dany verstond hem niet, maar inmiddels was Irri gearriveerd, en ser Jorah, en de rest van haar khas. ‘Jhogo wil weten of u zijn dood wenst, khaleesi,’ zei Irri.

‘Nee,’ antwoordde Dany. ‘Nee.’

Dat begreep Jhogo. Een van de anderen blafte een bevel, en de Dothraki lachten. Irri informeerde haar: ‘Quaro vindt dat u hem een oor moet afsnijden om hem respect bij te brengen.’

Haar broer lag op zijn knieën. Zijn vingers wurmden zich onder de leren lussen en hij stootte onsamenhangende kreten uit, happend naar adem. De zweep zat strak om zijn luchtpijp.

‘Zeg dat ik niet wil dat hem iets wordt aangedaan,’ zei Dany. Irri herhaalde haar woorden in het Dothraki. Jhogo gaf een ruk aan de zweep en liet Viserys rondtollen als een marionet. Hij plofte opnieuw languit neer, bevrijd uit de omhelzing van het leer, een dunne, bloedige streep onder zijn kin, waar de zweep een diepe snee had gemaakt.

‘Ik had hem gewaarschuwd, vrouwe,’ zei ser Jorah Mormont. ‘Ik had hem gezegd dat hij op de heuveltop moest blijven, zoals u had bevolen.’

‘Dat weet ik,’ antwoordde Dany terwijl ze naar Viserys keek. Hij lag op de grond en zoog gierend zijn longen vol, rood aangelopen en snikkend. Hij was meelijwekkend. Hij was altijd meelijwekkend geweest. Waarom had ze dat nooit eerder gemerkt? In haar hart, daar waar haar angst had gehuisd, zat een lege plek.

‘Neem zijn paard,’ beval Dany ser Jorah. Viserys staarde haar met open mond aan. Hij kon zijn oren niet geloven, evenmin als Dany haar eigen woorden echt kon geloven. Toch sprak ze ze uit. ‘Laat mijn broer achter ons aan naar de khalasar teruglopen.’ Bij de Dothraki was een man die niet reed helemaal geen man, de minste der minsten, zonder eer of trots. ‘Laat iedereen hem zien zoals hij is.’

‘Nee!’ krijste Viserys. Hij keerde zich naar ser Jorah toe, smekend in de gewone omgangstaal, woorden die de ruiters niet zouden verstaan. ‘Sla haar, Mormont. Doe haar pijn. Uw koning beveelt het u. Maak die Dothraki-honden af en geef haar een lesje.’

De verbannen ridder keek van Dany naar haar broer. Zij, barrevoets, met modder tussen haar tenen en olie in haar haren, hij in zijde en staal gehuld. Dany zag aan zijn gezicht welk besluit hij nam.

‘Hij gaat lopen, khaleesi,’ zei hij. Hij nam haar broers paard, terwijl Dany haar zilveren weer besteeg.

Viserys gaapte hem aan en ging in de modder zitten. Hij zei niets, maar verroerde zich evenmin, en toen ze wegreden waren zijn ogen een en al venijn. Al snel was hij opgeslokt door het hoge gras. Toen hij niet meer te zien was werd Dany bang. ‘Kan hij de terugweg wel vinden?’ vroeg ze onder het rijden aan ser Jorah.

‘Zelfs iemand die zo blind is als uw broer moet in staat zijn ons spoor te volgen,’ antwoordde hij.

‘Hij is trots. Hij schaamt zich misschien te zeer om terug te komen.’

Jorah lachte. ‘Waar moet hij anders heen? Als hij de khalasar niet vindt dan vindt de khalasar hem wel. In de zee van Dothrak verdrink je niet licht, mijn kind.’

Daar zag Dany de juistheid van in. De khalasar was als een stad op mars, maar marcheerde niet blindelings. Er zwierven altijd verkenners ver voor de hoofdstoet uit, gespitst op ieder spoor van wild, buit of vijanden, terwijl hun flanken door de ruiters van de buitenwacht werden bewaakt. Hun ontging niets, niet hier in dit land, waar ze vandaan kwamen. Deze vlakten waren een deel van hen… en nu ook van haar.

‘Ik heb hem geslagen,’ zei ze met verbazing in haar stem. Nu het voorbij was leek het net een vreemde droom. ‘Ser Jorah, denkt u… hij zal zo woedend zijn als hij terugkomt…’ Ze huiverde. ‘Ik heb de Draak gewekt, hè?’

Ser Jorah snoof. ‘Kun je de doden opwekken, meisje? Je broer Rhaegar was de laatste Draak, en hij sneuvelde bij de Drietand. Viserys is minder dan de schaduw van een slang.’

Zijn onverbloemde taal verbaasde haar. Het leek of alles wat ze ooit had geloofd plotseling aan twijfel onderhevig was. ‘U… u hebt uw zwaard onder ede aan hem opgedragen…’

‘Dat heb ik, meisje,’ zei ser Jorah. ‘En als je broer de schaduw van een slang is, wat is dan de man die hem dient?’ Zijn stem klonk verbitterd.

‘Hij is nog altijd de ware koning. Hij is…’

Jorah hield zijn paard in en keek haar aan. ‘De waarheid nu. Zou jij willen dat Viserys op een troon zit?’

Dany dacht erover na. ‘Hij zou niet zo’n goede koning zijn, hè?’

‘Er zijn slechtere geweest… maar niet veel.’ De ridder drukte zijn hielen in zijn paard aan en reed weer door.

Dany ging vlak naast hem rijden. ‘Toch,’ zei ze, ‘wacht het gewone volk op hem. Magister Illyrio zegt dat ze drakenbanieren naaien en bidden dat Viserys terugkeert van over de zee-engte om hen te bevrijden.’

‘Het gewone volk bidt om regen, gezonde kinderen en een zomer zonder eind,’ lichtte ser Jorah haar in. ‘Voor hen maakt het niet uit of de hoge heren het spel der tronen spelen, zolang zijzelf met rust worden gelaten.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘En dat worden ze nooit.’

Een tijdlang reed Dany zwijgend verder en draaide zijn woorden om en om als een puzzeldoos. Het stond haaks op alles wat Viserys haar ooit had verteld om te denken dat het de mensen zo weinig interesseerde of ze werden geregeerd door de ware koning of door een usurpator. En toch, hoe langer ze over Jorahs woorden nadacht, hoe waarschijnlijker ze klonken.

‘Waar bidt u om, ser Jorah?’ vroeg ze hem.

‘Om mijn thuiskomst,’ zei hij. Zijn stem was schor van verlangen.

‘Daar bid ik ook om,’ zei ze, in de overtuiging dat het waar was. Ser Jorah lachte. ‘Kijk dan maar om u heen, khaleesi.’

Maar het waren niet de vlakten die Dany toen zag. Het was Koningslanding en de grote Rode Burcht die door Aegon de Veroveraar was gebouwd. Het was Drakensteen, waar zij geboren was. Voor haar geestesoog brandden er duizend lichten, een vlammend vuur achter ieder venster. Voor haar geestesoog waren alle deuren rood.

‘Mijn broer zal de Zeven Koninkrijken nooit heroveren,’ zei Dany. Dat had ze al heel lang geweten, besefte ze. Haar hele leven al. Alleen had ze zichzelf nooit toegestaan die woorden zelfs maar te fluisteren. Nu zei ze ze hardop en voor iedereen hoorbaar tegen Jorah Mormont. Ser Jorah nam haar taxerend op. ‘Nee?’

‘Hij zou niet eens een leger kunnen aanvoeren als mijn heer gemaal hem er een gaf,’ zei Dany. ‘Hij heeft geen geld, en de enige ridder die hem volgt noemt hem minder dan een slang. De Dothraki drijven de spot met zijn zwakheid. Hij zal ons nooit thuisbrengen.’

‘Wijs kind.’ De ridder glimlachte.

‘Ik ben geen kind,’ zei ze fel tegen hem. Haar hielen drukten zich in de flanken van haar rijdier en zetten de zilveren tot galop aan. Steeds sneller reed ze, ver voor Jorah en Irri en de anderen uit, de warme wind in haar haren en de ondergaande zon rood op haar gezicht. Tegen de tijd dat ze de khalasar bereikte was het avond en wist Dany wat haar te doen stond.

De slaven hadden haar tent opgezet aan de oever van een meertje dat in het voorjaar vol water stroomde. Uit het paleis van gevlochten gras op de heuvel hoorde ze ruwe stemmen. Nog even en er zou gelachen worden, als de mannen van haar khas vertelden wat zich vandaag in het gras had afgespeeld. Tegen de tijd dat Viserys terug kwam strompelen zouden alle mannen, vrouwen en kinderen in het kamp weten dat hij iemand was die liep. De khalasar kende geen geheimen.

Dany gaf de zilveren aan de slaven over om geroskamd te worden en liep haar tent in. Onder de zijde was het koel en schemerig. Toen ze de tentflap achter zich dicht liet vallen zag Dany hoe een vinger van stoffig rood licht haar drakeneieren achter in de tent beroerde. Even deinde er een zee van scharlakenrode vlammetjes voor haar ogen. Toen ze knipperde waren ze weg.

Steen, hield ze zichzelf voor. Ze zijn maar van steen. Zelfs Illyrio zei het, de draken zijn allemaal dood. Ze legde haar handpalm op het zwarte ei, haar vingers voorzichtig om de welving van de schaal gespreid. De steen was warm. Bijna heet. ‘De zon,’ fluisterde Dany.

‘Ze zijn onderweg door de zon opgewarmd.’

Ze beval haar dienstmaagden een bad voor haar klaar te maken. Doreah stak vóór de tent een vuur aan, terwijl Irri en Jhiqui bij de pakpaarden de grote koperen tobbe — ook een bruidsgeschenk — ophaalden en water uit het meertje aandroegen. Toen het bad dampte hielp Irri haar erin en klom er toen zelf bij.

‘Hebben jullie ooit een draak gezien?’ vroeg ze toen Irri haar rug schrobde en Jhiqui het zand uit haar haren spoelde. Ze had gehoord dat de eerste draken uit het oosten waren gekomen, uit de Schaduwlanden achter Asshai en de eilanden in de Jaden Zee. Misschien leefden er daar nog steeds een paar in vreemde, wilde rijken.

‘Draken zijn weg, khaleesij zei Irri.

‘Dood,’ beaamde Jhiqui. ‘Lang en lang geleden.’

Viserys had haar verteld dat de laatste draken van de Targaryens pas anderhalve eeuw geleden waren gestorven, tijdens de regering van Aegon m, die de Drakendoder werd genoemd. Dat leek Dany niet zo lang geleden. ‘Overal?’ zei ze teleurgesteld. ‘Zelfs in het oosten?’ In het westen was de magie verdwenen toen de Doem over Valyria en de landen van de Lange Zomer kwam en noch door wapens van betoverd staal, noch door stormzangers, noch door draken te stuiten was, maar Dany had altijd gehoord dat het oosten anders was. Men zei dat er op de eilanden in de Jaden Zee manticora’s rondslopen, dat de oerwouden van Yi Ti wemelden van de basilisken, dat spreukenzangers, heksenmeesters en luchtbezweerders in Asshai openlijk hun vaardigheden beoefenden terwijl schaduwbinders en bloedmagiërs hun gruwelijke zwarte kunsten in het holst van de nacht bedreven. Waarom zouden er niet ook draken zijn?

‘Geen draak,’ zei Irri. ‘Dappere mannen doden ze, want draak vreselijke slechte beesten. Dat is bekend.’

‘Dat is bekend,’ beaamde Jhiqui.

‘Een handelaar uit Quarth heeft me eens verteld dat draken van de maan kwamen,’ zei de blonde Doreah, die bezig was een handdoek te warmen boven het vuur. Jhiqui en Irri waren even oud als Dany, Dothraki-meisjes die slavin waren geworden toen Drogo de khalasar van hun vader had verwoest. Doreah was ouder, bijna twintig. Magister Illyrio had haar aangetroffen in een huis van plezier in Lys.

Zilverblonde, natte haren vielen voor haar ogen toen Dany nieuwsgierig haar hoofd omdraaide. ‘De maan?’

‘Hij zei dat de maan een ei was, khaleesi,’ zei het meisje uit Lys.

‘Eens stonden er twee manen aan de hemel, maar de een kwam te dicht bij de zon in de buurt en barstte open door de hitte. Er stroomden duizend en nog eens duizend draken uit, en die dronken het vuur van de zon. Daarom braakt een draak vlammen uit. Op een dag zal ook de andere maan de zon kussen en barsten, en dan komen de draken terug.’

De twee Dothraki-meisjes giechelden en lachten. ‘Jij bent dwaze strokop-slavin,’ zei Irri. ‘Maan is geen ei. Maan is god, vrouw gemalin van zon. Dat is bekend.’

‘Dat is bekend,’ beaamde Jhiqui.

Dany’s huid was helemaal rozig toen ze uit de tobbe klom. Jhiqui vlijde haar neer om haar lichaam met olie in te wrijven en het vuil uit haar poriën te schrapen, en ten slotte besprenkelde Irri haar met kruidenbloesem en kaneel. Terwijl Doreah haar haren borstelde tot ze glansden als gesponnen zilver dacht ze na over de maan, en eieren, en draken. Haar avondmaaltijd was eenvoudig, fruit, kaas en geroosterd brood met een kruik honingwijn om het weg te spoelen. ‘Doreah, blijf jij bij me eten,’ beval Dany toen ze haar andere dienstmaagden wegzond. Het meisje uit Lys had honingkleurig haar en ogen als de zomerhemel.

Die sloeg ze neer toen ze alleen waren. ‘U eert mij, khaleesi,’ zei ze, maar het was geen eer, het was slechts een dienst. Nog lang nadat de maan was opgegaan zaten ze samen te praten. Toen Khal Drogo die nacht kwam, wachtte Dany hem op. Hij stond in haar tentopening en keek verrast naar haar. Langzaam kwam ze overeind, opende haar zijden slaapgewaad en liet het op de grond vallen. ‘Vannacht moeten we naar buiten gaan, heer,’ zei ze tegen hem, want de Dothraki geloofden dat alle belangrijke gebeurtenissen in het leven van een man onder de blote hemel dienden plaats te vinden.

Khal Drogo volgde haar het maanlicht in, en de belletjes in zijn haar rinkelden zachtjes. Een paar passen van haar tent was een bed van zacht gras, en op die plaats trok Dany hem omlaag. Toen hij haar wilde omdraaien legde ze een hand op zijn borst. ‘Nee,’ zei ze.

‘Vannacht wil ik u aankijken.’

Er bestaat geen afzondering in het hart van de khalasar. Terwijl ze hem ontkleedde voelde ze ogen op zich gericht, en ze hoorde gedempte stemmen toen ze deed wat Doreah had gezegd. Het deerde haar niet. Was zij geen khaleesi’} Alleen zijn blikken deden ertoe, en toen ze hem besteeg ontwaarde ze daarin iets dat ze nooit eerder had gezien. Ze had haar zilveren nooit met méér vuur bereden dan ze hem nu deed, en toen zijn genot een hoogtepunt bereikte riep Khal Drogo luidkeels haar naam.

Ze waren aan het andere uiteinde van de zee van Dothrak toen Jhiqui met haar vingers over de zachte zwelling van Dany’s buik streek en zei: ‘Khaleesi, u krijgt een kind.’

‘Dat weet ik,’ zei Dany tegen haar.

Het was haar veertiende naamdag.

Загрузка...