Tyrion

Terwijl hij in de kilte voor de dageraad toekeek hoe Chiggen zijn paard slachtte, voegde Tyrion een nieuwe schuldenpost toe aan de rekening van de Starks. Het karkas dampte toen de gedrongen huurling met zijn vilmes de buik opensneed. Hij deed het handig, zonder één verkeerde snee te maken. Het moest snel gebeuren, voor de bloedlucht de schaduwkatten langs de hellingen omlaag zou lokken.

‘Niemand zal vanavond honger hebben,’ zei Bronn. Hij was zelf bijna een schaduw, broodmager en bikkelhard, met zwarte ogen, zwart haar en een stoppelbaard.

‘Een enkeling misschien wel,’ zei Tyrion. ‘Ik eet niet graag paardenvlees. Vooral niet als het van mijn paard afkomstig is.’

‘Vlees is vlees,’ zei Bronn schouder ophalend. ‘De Dothraki houden meer van paardenvlees dan van rund-of varkensvlees.’

‘Hou je me voor een Dothraki?’ vroeg Tyrion nors. De Dothraki aten inderdaad paarden. Ze lieten ook hun mismaakte kinderen liggen voor de honden die achter hun khalasars aan draafden. De zeden van de Dothraki lokten hem niet echt aan. Chiggen sneed een dunne reep bloedig vlees van het karkas en hield het hem voor. ‘Wil je proeven, dwerg?’

‘Ik heb die merrie op mijn drieëntwintigste naamdag van mijn broer Jaime gekregen,’ zei Tyrion op effen toon.

‘Bedank hem dan namens ons. Als je hem ooit terugziet.’ Chiggen grijnsde zijn gele tanden bloot en schrokte het rauwe vlees in twee happen naar binnen. ‘Smaakt heel welopgevoed.’

‘Het is lekkerder als je het in uitjes bakt,’ merkte Bronn op. Tyrion hobbelde weg zonder iets te zeggen. De kou was diep in zijn botten getrokken en zijn benen deden zo zeer dat hij nauwelijks kon lopen. Misschien was de dode merrie wel de fortuinlijkste van hen tweeën. Hij had nog uren rijden voor de boeg, gevolgd door een paar happen eten en een korte, koude nachtrust op een harde ondergrond, en daarna nog zo’n nacht, en nog een, en nog een, en alleen de goden wisten hoe het af zou lopen. ‘Rotwijf,’ mompelde hij terwijl hij over de weg omhoogstrompelde om zich bij zijn overweldigers te voegen en het intussen weer allemaal voor zich zag. Hij verwenste haar en alle Starks.

De herinnering smaakte nog steeds bitter. Het ene ogenblik had hij een maaltijd besteld en het volgende was hij met een ruimte vol gewapende lieden geconfronteerd, terwijl Jyck naar zijn zwaard tastte en de dikke waardin gilde: ‘Geen zwaarden, niet hier als u zo goed wilt wezen, heren!’

Tyrion had Jycks arm haastig omlaaggerukt vóór ze allemaal in stukjes gehakt werden. ‘Verlies je de beleefdheid niet uit het oog, Jyck? “Geen zwaarden,” zei onze waarde gastvrouw. Doe wat ze zegt.’ Zijn glimlach moest net zo wee zijn geweest als hij zich voelde. ‘U begaat een betreurenswaardige vergissing, vrouwe Stark. Ik heb part noch deel gehad aan de aanslag op uw zoon. Bij mijn eer…’

‘De eer van een Lannister,’ had ze alleen maar gezegd, waarop ze haar handen zó omhooghield dat iedereen in de kamer ze kon zien.

‘Die littekens komen van zijn dolk. Van het mes dat hij heeft gestuurd om mijn zoon de keel door te snijden.’

Tyrion had de woede overal rondom zich gevoeld, donker en dof, aangezwengeld door de diepe sneden in de handen van de Starkvrouw. ‘Maak hem af,’ had een dronken del achterin gesist, en andere stemmen hadden haar oproep overgenomen, sneller dan hij voor mogelijk had gehouden. Allemaal vreemden. Zoeven waren ze nog vriendelijk genoeg geweest, nu schreeuwden ze om zijn bloed als honden die wild ruiken.

Tyrion had zijn stem verheven en geprobeerd die niet te laten trillen. ‘Als vrouwe Stark denkt dat ik een misdaad op mijn geweten heb zal ik met haar meegaan en verantwoording afleggen.’

Het was zijn enige uitweg. ledere poging om vechtend te ontkomen had hem voortijdig in het graf doen belanden. Meer dan twaalf zwaarden hadden op het verzoek om hulp van de Stark-vrouw gereageerd: de man uit Harrenhal, de drie Vaarens, een paar onappetijtelijke huurlingen die keken of ze hem net zo lief aan hun zwaard geregen hadden en een paar stommelingen van landarbeiders die ongetwijfeld niet wisten wat ze deden. Wat kon Tyrion daar tegenin brengen? Een dolk aan zijn riem en twee mannen. Jyck hanteerde zijn zwaard vrij aardig, maar Morrec telde nauwelijks mee, want hij was tegelijkertijd paardenknecht, kok en persoonlijke bediende, en geen krijgsman. Wat Yoren betrof, hoe die er ook over gedacht mocht hebben, de zwarte broeders waren door hun eed gehouden zich niet in de twisten van het rijk te mengen. Yoren zou niets ondernemen. En de zwarte broeder was inderdaad zwijgend opzij gestapt toen de oude ridder naast Catelyn Stark had gezegd: ‘Neem hun wapens af,’ en de huurling Bronn naar voren was gekomen om Jyck het zwaard uit zijn hand te trekken en hen alledrie van hun dolk te ontdoen. ‘Goed zo,’ zei de oude kerel toen de spanning in het vertrek merkbaar wegebde, ‘uitstekend.’ Tyrion herkende de barse stem. Het was de wapenmeester van Winterfel, zonder zijn bakkebaarden. Met scharlakenrood gekleurd schuim om haar mond had de dikke waardin Catelyn Stark gesmeekt: ‘Dood hem niet hier!’

‘Helemaal nergens,’ had Tyrion met klem gezegd.

‘Breng hem ergens anders heen, geen bloedvergieten hier, vrouwe, ik wil de ruzies van de hoge heren niet.’

‘We nemen hem mee terug naar Winterfel,’ had ze gezegd, en Tyrion had gedacht, aha, misschien… Hij had inmiddels de gelegenheid gehad, de ruimte rond te kijken en de situatie beter te overzien. Hij was niet helemaal ontevreden met wat hij zag. Zeker, het Stark-mens was slim geweest, zonder twijfel. Ze had hen gedwongen, de eden die hun heren haar vader hadden gezworen in het openbaar te bevestigen en vervolgens hun hulp in te roepen, en dat als vrouw. Dat was handig. Maar haar succes was niet zo compleet als ze waarschijnlijk had gewild. Er waren naar schatting tegen de vijftig man in de gelagkamer. Catelyn Starks pleidooi had er maar een twaalftal op de been gebracht, en de anderen keken verward, of bang, of nors. Slechts twee van de Freys hadden zich verroerd, had Tyrion gemerkt, en die waren weer heel snel gaan zitten toen hun aanvoerder niet in beweging kwam. Als hij gedurfd had zou hij geglimlacht hebben.

‘Winterfel dus,’ had hij toen maar gezegd. Dat was een lange reis, zoals hij uit ervaring wist nadat hij hem zojuist in omgekeerde richting had afgelegd. ‘Mijn vader zal zich afvragen wat er van me geworden is,’ had hij eraan toegevoegd terwijl hij de blik ving van de zwaardvechter die hem zijn kamer had aangeboden. ‘Hij zal de man die hem vertelt wat hier vandaag gebeurd is, rijk belonen.’ Heer Tywin zou uiteraard niets van dien aard doen, maar dat zou Tyrion zelf dan wel goedmaken als hij vrijkwam.

Ser Rodrik had zijn vrouwe bezorgd aangekeken, en terecht. ‘Zijn mannen gaan mee,’ had de oude ridder verklaard. ‘En we zullen de rest van u dankbaar zijn als u niet rept over wat u hier hebt gezien.’

Tyrion had moeite om niet te lachen. Er niet over reppen? Ouwe dwaas die hij was. Tenzij hij de hele herberg bezette zou het nieuws zich verspreiden zodra ze hun hielen hadden gelicht. Die vrijruiter met het goud op zak zou als een pijl uit de boog naar de Rots van Casterling vliegen, en als hij het niet deed, dan een ander wel. Door Yoren zou het verhaal in het zuiden belanden. Die dwaas van een zanger zou er misschien een ballade over maken. De Freys zouden verslag uitbrengen bij hun heer, en alleen de goden wisten wat die zou doen. Heer Walder Frey mocht dan een vazal van Stroomvliet zijn, hij was een voorzichtig man die zo oud was geworden omdat hij ervoor had gezorgd dat hij altijd aan de winnende kant stond. Hij zou op zijn minst zijn vogels naar het zuiden sturen, naar Koningslanding, en het zou best kunnen dat hij nog verder durfde gaan. Catelyn Stark had geen tijd verspild. ‘We moeten onmiddellijk op weg gaan. We hebben verse paarden nodig en leeftocht voor onderweg. Mannen, weet dat het Huis Stark u eeuwig dankbaar zal zijn. Als iemand van u verkiest ons te helpen onze gevangenen te bewaken en veilig naar Winterfel te brengen zal hij rijkelijk beloond worden.’ Meer was niet nodig om de idioten te doen toesnellen. Tyrion bestudeerde hun gezichten. Ja, ze zouden rijkelijk worden beloond, had hij zichzelf plechtig beloofd, maar misschien niet helemaal zoals ze dachten. Ook nog toen ze hem naar buiten sleepten, in de regen de paarden zadelden en zijn handen met een ruw eind touw vastbonden, was Tyrion niet echt bang geweest. Hij had er iets om durven verwedden dat ze hem nooit in Winterfel zouden krijgen. Binnen een dag zouden ze ruiters achter zich aan krijgen, er zouden vogels vliegen, en een van de heren van de rivier zou vast wel graag genoeg bij zijn vader in het gevlij willen komen om een handje te helpen. Tyrion wenste zichzelf net geluk met zijn slimheid toen iemand een kap over zijn hoofd trok en hem op een zadel hees.

Ze reden in snelle galop de regen in, en het duurde niet lang of Tyrion had stevige kramp in zijn dijbenen en een bonzende pijn in zijn achterste. Zelfs toen ze op veilige afstand van de herberg waren en Catelyn hun tempo tot een sukkeldraf terugbracht bleef het een akelige hobbelrit over oneffen terrein, nog verergerd door het feit dat hij niets zag. Bij elke bocht liep hij gevaar van zijn paard te vallen. De kap dempte alle geluiden, zodat hij niet verstond wat er om hem heen werd gezegd, en de regen doorweekte de stof, zodat die tegen zijn gezicht plakte en hem ten slotte zelfs het ademhalen bemoeilijkte. Het touw schuurde zijn polsen rauw en leek strakker te worden naarmate de nacht vorderde. Ik wilde net bij de warme haard gaan zitten genieten van mijn geroosterde gevogelte toen die ellendige zanger zonodig zijn mond open moest doen, dacht hij met smart. De ellendige zanger was meegegaan. ‘Hier valt een geweldig lied op te maken,’ had hij tegen Catelyn Stark gezegd toen hij zijn voornemen kenbaar maakte, met hen mee te gaan om te kijken hoe dit ‘prachtige avontuur’ zou aflopen. Tyrion vroeg zich af of de jongen het avontuur nog even prachtig zou vinden als ze door de ruiters van Lannister werden achterhaald.

Het was eindelijk gestopt met regenen en het ochtendlicht drong door de natte lap voor zijn ogen toen Catelyn Stark het bevel gaf om af te stijgen. Ruwe handen hadden hem van zijn paard getrokken, zijn polsen losgemaakt en de kap van zijn hoofd gerukt. Toen hij de smalle, stenige weg zag, de hoge, ruige heuvels die aan alle kanten oprezen en de scherpgetande, besneeuwde pieken aan de verre einder, was alle hoop in één keer uit hem weggevloeid. ‘Dit is de hoge weg,’ zei hij, happend naar adem, en hij keek vrouwe Stark beschuldigend aan. ‘De oostelijke weg. U zei dat we naar Winterfel gingen!’

Catelyn Stark had hem een wel heel flauw glimlachje toegeworpen. ‘Herhaaldelijk en luidkeels,’ beaamde ze. ‘Als je vrienden achter ons aan komen gaan ze ongetwijfeld die kant op. Ik wens ze een goede reis toe.’

Zelfs nu, lange dagen later, vervulde die herinnering hem met bittere razernij. Tyrion ging al een heel leven prat op zijn sluwheid, de enige gave waarmee hij door de goden was begiftigd, en toch was die zevenmaal vervloekte wolvin Catelyn Stark hem op alle punten te slim af geweest. Die wetenschap vervulde hem met meer rancune dan het feit dat hij ontvoerd was.

Ze hadden niet langer halt gehouden dan nodig was om de paarden te voederen en te drenken. Toen waren ze weer vertrokken. Ditmaal bleef de kap Tyrion bespaard. Na de tweede nacht boeiden ze hem niet meer, en toen ze eenmaal in het hooggebergte waren namen ze zelfs nauwelijks meer de moeite hem te bewaken. Ze schenen niet bang te zijn dat hij zou ontsnappen. Waarom zouden ze ook? Hierboven was het land karig en ruig en de hoge weg niet veel meer dan een stenig pad. Hoe ver zou hij komen als hij vluchtte, alleen en zonder eten? De schaduwkatten zouden hem verslinden en de clans die in de bergforten huisden bestonden uit bandieten en moordenaars die alleen de wet van het zwaard erkenden. Toch dreef het Stark-mens hen onbarmhartig voort. Hij wist waar ze heengingen. Dat had hij geweten sinds het moment dat ze de kap van zijn hoofd trokken. Deze bergen waren het domein van het Huis Arryn, en de weduwe van de overleden Hand was een Tulling, de zuster van Catelyn Stark… en geen vriendin van de Lannisters. Tyrion had vrouwe Lysa enigszins leren kennen in de tijd dat ze in Koningslanding woonde en zag er niet naar uit die kennismaking te hernieuwen.

Zijn overweldigers zaten op een kluitje bij een beek, een eindje onder de hoge weg. De paarden hadden hun dorst gelest met het ijzige water en graasden nu de bosjes bruin gras af die uit de rotsspleten groeiden. Jyck en Morrec zaten ineengedoken bij elkaar, gemelijk en ongelukkig. Mohor stond naast hen op zijn speer geleund. Hij droeg een ronde ijzeren kap, zodat het net leek of hij een schaal op zijn hoofd had. Daarnaast zat Marillion de zanger zijn houtharp te oliën en te klagen over de schade die het vocht aan zijn snaren toebracht.

‘We moeten wat rust nemen, vrouwe,’ zei de hagenridder ser Willis Wede juist tegen Catelyn Stark toen Tyrion Lannister dichterbij kwam. Hij was de dienstman van vrouwe Whent, koppig en onverstoorbaar, en de eerste die was opgestaan om Catelyn Stark in de herberg zijn steun te bieden.

‘Ser Willis heeft gelijk, vrouwe,’ zei ser Rodrik. ‘Dit is al het derde paard dat we kwijtraken…’

‘Als de Lannisters ons inhalen verliezen we meer dan alleen maar paarden,’ bracht ze hun in herinnering. Haar gezicht was hol, en schraal geworden door de wind, maar had niets van zijn vastberadenheid verloren.

‘Weinig kans hier,’ kwam Tyrion ertussen.

‘De vrouwe heeft jou niet om je mening gevraagd, dwerg,’ snauwde Kurleket, een grote, vette lomperik met borstelhaar en een varkenssnuit. Hij was een van de Vaarens, een wapenknecht in dienst van heer Jonos. Tyrion had grote moeite gedaan zich al hun namen in te prenten, zodat hij hen later kon bedanken voor de zachtzinnige manier waarop ze met hem om waren gesprongen. Een Lannistér betaalde zijn schulden altijd. Dat zou Kurleket op een dag nog wel merken, net als zijn vrienden Lharys en Mohor, de brave ser Willis, en de huurlingen Bronn en Chiggen. Hij had een extra strenge les in gedachten voor Marillion, de man met het harpje en de welluidende zangstem, die zo manmoedig zijn best deed om kobold op bobbelt en hobbelt te laten rijmen, zodat hij deze schanddaad in een lied kon omzetten.

‘Laat hem praten,’ beval vrouwe Stark.

Tyrion Lannister ging op een rotsblok zitten. ‘Onze achtervolgers zullen zich nu inmiddels wel door de Nek haasten om uw leugen op de Koningsweg te achterhalen… aangenomen dat er achtervolgers zijn, wat nog helemaal niet vaststaat. O, het bericht heeft ongetwijfeld mijn vader bereikt… maar mijn vader is niet bijzonder op mij gesteld, en ik weet bepaald niet zeker of hij wel de moeite zal nemen in actie te komen.’ Dat was maar half gelogen: heer Tywin Lannister gaf geen zier om zijn mismaakte zoon, maar duldde niet dat de eer van zijn geslacht werd aangetast. ‘Dit is een onherbergzaam land, vrouwe Stark. U zult geen schuilplaats vinden voor u de Vallei bereikt, en ieder rijdier dat u kwijtraakt zal de rest des te zwaarder belasten. Erger nog, u loopt het gevaar, mij te verliezen. Ik ben klein en zwak, en als ik sterf, waar doet u dit dan nog voor?’ Dat was al helemaal geen leugen; Tyrion wist niet hoe lang hij dit tempo nog vol kon houden.

‘Je zou kunnen stellen dat het me juist om jouw dood te doen is, Lannister,’ antwoordde Catelyn Stark.

‘Ik denk het niet,’ zei Tyron. ‘Als u mijn dood wilde had u het maar hoeven zeggen, en een van die standvastige vrienden van u had me met liefde van een rode glimlach voorzien.’ Hij keek naar Kurleket, maar de man was te dom om de grap te bevatten.

‘De Starks vermoorden een man niet in bed.’

‘Ik ook niet,’ zei hij. ‘Ik zeg u nogmaals, ik heb niets te maken met de moordaanslag op uw zoon.’

‘De aanvaller was met uw dolk bewapend.’

Tyrion merkte dat hij verhit raakte. ‘Het was mijn dolk niet,’ zei hij met klem. ‘Hoe vaak moet ik daar nog een eed op doen? Vrouwe Stark, hoe u ook over mij moge denken, dom ben ik niet. Alleen een dwaas zou een doodgewone knecht zijn eigen mes als wapen geven.’

Even meende hij iets van twijfel in haar blik te zien sluipen, maar het enige dat ze zei was: ‘Waarom zou Petyr tegen me liegen?’

‘Waarom schijt een beer in het bos?’ wilde hij weten. ‘Omdat dat in zijn aard ligt. Een man als Pinkje liegt even makkelijk als hij ademhaalt. Uitgerekend u zou dat toch moeten weten.’

Met een strak gezicht deed ze een stap naar hem toe. ‘Waar heb je het over, Lannister?’

Tyrion hield zijn hoofd scheef. ‘ledere man aan het hof heeft hem toch horen vertellen hoe hij u heeft ontmaagd, vrouwe?’

‘Dat is een leugen!’ zei Catelyn Stark.

‘O, verdorven kleine kobold,’ zei Marillion geschokt. Kurleket trok zijn ponjaard, een gemeen stuk zwart ijzer. ‘Eén woord, vrouwe, en ik leg zijn leugenachtige tong voor uw voeten.’

Zijn varkensoogjes werden vochtig van opwinding bij het vooruitzicht. Catelyn Stark staarde Tyrion aan met killere ogen dan hij ooit had gezien. ‘Eens hield Petyr Baelish van mij. Hij was nog een jongen. Zijn hartstocht was een tragedie voor ons allemaal, maar echt en puur, niet iets om mee te spotten. Hij wilde mijn hand. Dat is de waarheid. Jij bent waarlijk een slecht mens, Lannistér.’

‘En u bent waarlijk een dwaas, vrouwe Stark. Pinkje heeft nooit om een ander dan Pinkje gegeven, en ik verzeker u dat het niet uw hand is waar hij over pocht, maar uw volle borsten, en uw verleidelijke mond, en het vuur tussen uw benen.’

Kurleket greep een handvol haar en rukte zijn hoofd hard naar achteren zodat zijn hals bloot kwam te liggen. Tyrion voelde de koele kus van het staal onder zijn kin. ‘Moet ik hem aderlaten, vrouwe?’

‘Dood me, en de waarheid sterft met mij,’ hijgde Tyrion.

‘Laat hem praten,’ gelastte Catelyn Stark. Met tegenzin liet Kurleket Tyrions haar los. Tyrion haalde diep adem. ‘Hoe zei Pinkje dat ik aan die dolk van hem kwam? Dat zou ik wel eens willen weten.’

‘Die had je van hem gewonnen bij een weddenschap op het toernooi ter ere van prins Joffry’s naamdag.’

‘Zeker toen mijn broer Jaime door de Bloemenridder uit het zadel werd gelicht? Zei hij dat?’

‘Inderdaad,’ bevestigde ze. Er kwam een rimpel in haar voorhoofd.

‘Ruiters!’

De kreet kwam van de door de wind uitgeholde richel boven hen. Ser Rodrik had Lharys de rotswand laten beklimmen om de weg in het oog te houden terwijl zij uitrustten.

Eén langdurig moment bleef iedereen als versteend staan. Catelyn Stark was de eerste die reageerde. ‘Ser Rodrik, ser Willis, te paard,’ schreeuwde ze. ‘Breng de rest van de paarden naar achteren. Mohor, jij bewaakt de gevangenen…’

‘Geef ons wapens!’ Tyrion sprong overeind en greep haar bij haar arm. ‘We zullen elk zwaard nodig hebben.’

Ze wist dat hij gelijk had, zag Tyrion. De vijandschap tussen de grote huizen zei de bergclans niets. Ze zouden Stark én Lannister met evenveel vuur afslachten als elkaar. Catelyn zelf zouden ze misschien sparen: zij was nog jong genoeg om zonen te baren. Toch aarzelde ze.

‘Ik hoor ze!’ riep ser Rodrik. Tyrion draaide zijn hoofd opzij om te luisteren, en daar was het: hoefgetrappel. Er naderden zeker twaalf paarden. Plotseling was iedereen in beweging, greep naar zijn wapens, rende naar zijn paard. Het regende steentjes om hem heen toen Lharys de richel af kwam springen en glijden. Hijgend landde hij voor Catelyn Stark, een onooglijke kerel met woeste plukken roestbruin haar die onder een stalen kegelhelm uitstaken. ‘Twintig man, vijfentwintig misschien,’ zei hij buiten adem. ‘Melkslangen of Maanbroeders, als u het mij vraagt. Ze moeten spionnen uitgezonden hebben, vrouwe… onzichtbare ogen… ze weten dat we hier zijn.’

Ser Rodrik Cassel zat al te paard, zijn lange zwaard in de hand. Mohor hurkte achter een rotsblok, zijn speer met de ijzeren punt in beide handen en een dolk tussen zijn tanden. ‘Jij, zanger,’ riep ser Willis Wede, ‘help me eens met dit borstharnas.’ Marillion zat als aan de grond genageld en klemde met een wasbleek gezicht zijn houtharp vast, maar Tyrions bediende Morrec sprong snel overeind om de ridder met zijn wapenrusting te helpen.

Tyrion hield nog steeds Catelyn Stark vast. ‘U hebt geen keus,’ zei hij. ‘Drie man, en een vierde die niets kan doen omdat hij ons moet bewaken… vier man, dat kan hierboven het verschil tussen leven en dood inhouden.’

‘Geef me je woord dat jullie na afloop van het gevecht het zwaard weer zullen neerleggen.’

‘Mijn woord?’ Het hoefgetrappel klonk luider. Tyrion grijnsde scheef. ‘Dat hebt u, vrouwe… op mijn eer als Lannister.’

Even dacht hij dat ze op hem zou spugen, maar in plaats daarvan snauwde ze: ‘Bewapen ze,’ en weg was ze. Ser Rodrik smeet Jyck zijn zwaard en schede toe en keerde zich toen snel in de richting van de vijand. Morrec eigende zich een boog en pijlkoker toe en ging naast de weg op één knie zitten. Hij kon beter schieten dan zwaardvechten. En Bronn kwam aanrijden om Tyrion een dubbelbladige bijl te geven.

‘Ik heb nog nooit met een bijl gevochten.’ Het wapen lag lomp en onwennig in zijn hand. Het had een korte greep, een zware kop en een lelijke punt bovenop.

‘Doe maar net of je houtblokken klieft,’ zei Bronn en trok zijn zwaard uit de schede op zijn rug. Hij spuwde en draafde naar Chiggen en ser Rodrik toe. Ser Willis steeg op en voegde zich bij hen, prutsend aan zijn helm, een metalen pot met een dunne spleet voor de ogen en een hoge, zwartzijden pluim.

‘Houtblokken bloeden niet,’ zei Tyrion tegen niemand in het bijzonder. Zonder wapenrusting voelde hij zich naakt. Hij keek rond, op zoek naar een rots, en rende naar de schuilplaats van Marillion.

‘Opzij.’

‘Ga weg!’ schreeuwde de jongen terug. ‘Ik ben zanger, ik wil niets met dit gevecht te maken hebben!’

‘Wat, geen zin meer in avonturen?’ Tyrion schopte de jongeman net zolang tot hij opschoof, en geen moment te vroeg. Een tel later vielen de ruiters hen aan.

Er waren geen herauten en geen banieren, geen oorlogstrompetten en geen trommen, alleen het zingende geluid waarmee Morrec en Lharys hun boogpezen loslieten, en plotseling kwamen de clanstrijders vanuit de ochtendschemering aanstormen, magere, donkere mannen in verhard leer en samengeraapte wapenrustingen, hun gezichten verborgen achter gesloten helmkappen. In gehandschoende vuisten hielden ze diverse soorten wapens geklemd: zwaarden, lansen en scherpgeslepen zeisen, gepunte knotsen, dolken en zware ijzeren strijdhamers. Aan het hoofd reed een man met een gestreepte mantel van schaduwvacht, bewapend met een tweehandig slagzwaard. Ser Rodrik schreeuwde: ‘Winterfell’ en reed op hen af, met naast zich Bronn en Chiggen, die een ongearticuleerde strijdkreet slaakten. Ser Willis Wede volgde hen en zwaaide een puntige morgenster boven zijn hoofd. ‘Harrenhal! Harrenhal’ zong hij. Tyrion voelde plotseling de neiging om op te springen, met zijn bijl te zwaaien en ‘Casterling!’ te brullen, maar die aanval van waanzin was snel voorbij, en hij dook nog dieper in elkaar. Hij hoorde het schreeuwen van bange paarden en het gekletter van metaal op metaal. Chiggens zwaard haalde het onbeschermde gezicht van een gemaliede ruiter open en Bronn raasde als een wervelwind op de clanstrijders af en maaide links en rechts de vijand neer. Ser Rodrik hakte in op de forse man met de schaduwvacht, en hun paarden dansten om elkaar heen bij de slagenwisseling. Jyck sprong met een boog op een paard en galoppeerde ongezadeld het strijdgewoel in. Tyrion zag een pijl uit de keel van de man met de schaduwvacht steken. Toen hij zijn mond opende om te schreeuwen kwam er alleen maar bloed uit. Tegen de tijd dat hij omviel vocht ser Rodrik al met iemand anders.

Ineens bedekte Marillion krijsend zijn hoofd met zijn houtharp. Er sprong een paard over hun rotsblok. Toen de ruiter zich naar hen omkeerde en een puntige strijdhamer ophief krabbelde Tyrion overeind en zwaaide met zijn bijl. Het blad maakte een opwaartse hoek en trof het aanstormende paard met een vlezig klinkende klap in de hals. Toen het dier schreeuwend in elkaar zakte schoot de bijl bijna uit Tyrions greep. Hij slaagde erin hem los te wrikken en strompelde moeizaam weg. Marillion had minder geluk. Paard en ruiter ploften in een verwarde kluwen boven op de zanger. Tyrion danste terug terwijl het been van de bandiet nog vastgeklemd zat onder diens gevallen rijdier en begroef zijn bijl in ’s mans nek, vlak boven de schouderbladen.

Terwijl hij zijn best deed het blad eruit te rukken hoorde hij Marillion kreunen onder de lijken. ‘Iemand moet me helpen,’ hijgde de zanger. ‘Barmhartige goden, ik bloed.’

‘Volgens mij is het paardenbloed,’ zei Tyrion. De hand van de zanger kwam onder het dode beest vandaan kruipen en krabbelde als een vijfpotige spin door het stof. Tyrion zette zijn hak op de graaiende vingers en voelde een bevredigend geknars. ‘Doe je ogen dicht en hou je dood,’ ried hij de zanger aan, waarna hij de bijl ophief en hem de rug toekeerde.

Daarna gebeurde alles tegelijkertijd. De dageraad galmde van het geschreeuw en gegil en was bezwangerd met de lucht van bloed, en de wereld werd een chaos. Pijlen floten langs zijn oor en ketsten van de rotsen af. Hij zag Bronn, zonder paard, en vechtend met een zwaard in iedere hand. Tyrion hield zich aan de periferie van de strijd op. Hij glipte van rots naar rots en schoot uit de schaduwen naar voren om op de benen van langsdravende paarden in te hakken. Hij vond een gewonde clanstrijder en liet hem dood achter, met medeneming van zijn ijzeren hoed. Die zat iets te strak, maar Tyrion was blij met iedere vorm van bescherming. Jyck werd van achteren neergehouwen terwijl hij uithaalde naar een man vóór hem, en wat later struikelde Tyrion over Kurlekets lijk. Het varkensgezicht was met een knots ingeslagen, maar Tyrion herkende de ponjaard toen hij die uit de vingers van de dode wrikte. Hij stak hem net achter zijn riem toen hij een vrouw hoorde gillen.

Catelyn Stark zat in de val. Ze stond met haar rug tegen de stenen bergwand met drie mannen om zich heen, een nog te paard en de andere twee te voet. Ze hield een dolk onhandig tussen haar verminkte handen geklemd, maar ze was aan drie kanten ingesloten, met achter haar de rots. Ze mogen die teef hebben, dacht Tyrion, en veel plezier ermee, maar om de een of andere reden kwam hij in beweging. Voordat ze zelfs maar wisten dat hij er was trof hij de eerste man in zijn knieholte, en het zware bijlblad kliefde het vlees en de beenderen als vermolmd hout. Bloedende houtblokken, was Tyrions loze gedachte toen de tweede man op hem afkwam. Hij dook onder diens zwaard door en zwaaide zijn bijl. De man wankelde achteruit… en Catelyn Stark stond achter hem en sneed hem de keel door. De ruiter herinnerde zich dat hij dringende bezigheden elders had en galoppeerde er ineens vandoor.

Tyrion keek rond. De vijanden waren allemaal geveld of gevlogen. De strijd moest geëindigd zijn toen hij even niet oplette. Overal in het rond lagen stervende paarden en gewonde mannen te schreeuwen of te kreunen. Tot zijn grenzeloze verbazing hoorde hij daar niet bij. Hij opende zijn vingers en liet de bijl op de grond ploffen. Zijn handen waren kleverig van het bloed. Hij zou gezworen hebben dat ze een halve dag hadden gevochten, maar de zon leek nauwelijks van plaats veranderd te zijn.

‘Je eerste gevecht?’ vroeg Bronn later terwijl hij over Jycks lijk heen gebogen stond om diens laarzen uit te trekken. Het waren goede laarzen, zoals het een krijgsknecht van heer Tywin betaamde: stevig leer, geolied en soepel, veel mooier dan wat Bronn droeg. Tyrion knikte. ‘Mijn vader zal toch zo trots op me zijn,’ zei hij. Hij had zulke hevige beenkrampen dat hij bijna niet kon staan. Vreemd. Die pijn was hem tijdens het gevecht niet opgevallen.

‘Nu zou je een vrouw moeten hebben,’ zei Bronn, en er glom iets in zijn zwarte ogen. Hij stouwde de laarzen in zijn zadeltas. ‘Niets haalt het bij een vrouw als een man voor het eerst bloed heeft doen vloeien, neem dat maar van mij aan.’

Chiggen hield net lang genoeg op met het plunderen van de lijken van de bandieten om te snuiven en zijn lippen af te likken. Tyrion gluurde naar de plek waar vrouwe Stark bezig was de wonden van ser Rodrik te verbinden. ‘Ik wil wel, als zij ook wil,’ zei hij. De vrijruiters schoten in de lach, en Tyrion grinnikte en dacht: Het begin is er.

Naderhand knielde hij neer bij het stroompje en waste met ijskoud water het bloed van zijn gezicht. Toen hij terughinkte naar de anderen wierp hij opnieuw een blik op de gesneuvelden. De dode clanstrijders waren magere, haveloze mannen en hun paarden ondermaats en vel over been, je kon hun ribben tellen. Die paar wapens die Bronn en Chiggen hun hadden gelaten waren bepaald niet indrukwekkend. Hamers, knotsen, een zeis… Hij dacht aan de forse man met de mantel van schaduwvacht die met een tweehandig slagzwaard tegen ser Rodrik had gevochten, maar toen hij diens lijk languit op de stenige grond zag liggen was de man helemaal zo fors niet. De mantel was verdwenen, en Tyrion zag dat zijn kling vol moeten zat en dat het staal bezaaid was met roestplekken. Geen wonder dat de clanstrijders negen doden hadden achtergelaten. Zij hadden maar drie doden: twee van heer Vaarens krijgslieden, Kurleket en Mohor, en Jyck, zijn eigen man, die er met zijn ongezadelde charge zo’n drieste vertoning van had gemaakt. Tot het laatst toe een dwaas, dacht Tyrion.

‘Vrouwe Stark, ik raad u dringend aan zo snel mogelijk verder te reizen,’ zei ser Willis Wede terwijl zijn ogen door zijn helmspleet heen bedachtzaam de heuveltoppen afzochten. ‘We hebben ze vooralsnog verjaagd, maar ze zijn niet ver.’

‘We moeten onze doden begraven, ser Willis,’ zei ze. ‘Dit waren moedige mannen. Ik laat ze niet achter voor de kraaien en schaduwkatten.’

‘Deze grond is te stenig om te graven,’ zei ser Willis.

‘Dan verzamelen we stenen om grafhopen op te richten.’

‘Verzamel gerust net zoveel stenen als u wilt,’ zei Bronn tegen haar, ‘maar dan zonder mij en Chiggen. Ik heb wel wat beters te doen dan stenen op lijken te stapelen.’ Hij liet zijn blikken langs de rest van de overlevenden gaan. ‘Wie van jullie de komende avond nog hoopt te zien moet met ons meegaan.’

‘Ik vrees dat hij gelijk heeft, vrouwe,’ zei ser Rodrik vermoeid. De oude ridder was in de strijd gewond geraakt, een diepe snee in zijn linkerarm en een speerstoot die zijn nek had opengehaald, en hij klonk net zo oud als hij was. ‘Als we hier blijven talmen overvallen ze ons zeker nog eens, en een tweede aanval overleven we misschien niet.’

Tyrion zag aan Catelyns gezicht dat ze woedend was, maar ze had geen keus. ‘Moge de goden ons dan vergeven. We rijden meteen door.’

Er was nu geen gebrek meer aan paarden. Tyrion legde zijn zadel op de gevlekte ruin van Jyck, die er sterk genoeg uitzag om het nog minstens drie of vier dagen uit te houden. Hij stond op het punt op te stijgen toen Lharys op hem afstapte en zei: ‘Ik neem die ponjaard weer terug, dwerg.’

‘Laat maar.’ Catelyn Stark keek neer vanaf haar paard. ‘En zorg dat hij ook zijn bijl terugkrijgt. Die hebben we misschien nodig als we nog eens worden aangevallen.’

‘Mijn dank, vrouwe,’ zei Tyrion terwijl hij opsteeg.

‘Hou je dank maar voor je,’ zei ze kortaf. ‘Ik vertrouw je nog net zomin als eerst.’ Ze was weg vóór hij een antwoord had kunnen bedenken. Tyrion zette zijn gestolen helm recht en pakte de bijl, die hem door Bronn werd aangereikt. Hij dacht eraan hoe hij deze reis begonnen was, met gebonden handen en een kap over zijn hoofd, en constateerde dat hij er zonder meer op vooruitgegaan was. Vrouwe Stark mocht haar vertrouwen houden. Zolang hij de bijl mocht houden zou hij haar bij dit spelletje één stap voor blijven. Ze verlieten de plek, vooropgegaan door ser Willis Wede. Bronn vormde de achterhoede, met vrouwe Stark veilig in het midden en ser Rodrik als een schaduw aan haar zij. Marillion keek onder het rijden regelmatig gemelijk naar Tyrion om. De zanger had verscheidene ribben, zijn houtharp en alle vier de vingers van de hand waarmee hij speelde gebroken, maar toch was het niet helemaal een verloren dag voor hem. Hij had ergens een schitterende mantel van schaduwvacht opgeduikeld, dik, zwart bont met witte strepen erover. Hij zat zwijgend tussen de plooien gedoken en had bij uitzondering nu eens niets te melden. Voordat ze een halve mijl verder waren hoorden ze achter zich het lage grommen van schaduwkatten, en later hoorden ze de beesten woest grauwend om de achtergelaten lijken vechten. Marillion verbleekte zichtbaar. Tyrion kwam op een drafje naast hem rijden.

‘Bange haas,’ zei hij, ‘rijmt heel aardig op ravenaas.’ Hij zette zijn paard aan en reed langs de zanger naar ser Rodrik en Catelyn Stark. Ze keek hem met opeengeknepen lippen aan.

‘Zoals ik wilde zeggen toen we zo ruw onderbroken werden,’ begon Tyrion, ‘vertoont dat fabeltje van Pinkje één ernstig mankement. Wat u ook van mij denken moge, vrouwe Stark, ik kan u één ding verzekeren. Ik sluit nooit weddenschappen af tegen familieleden.’

Загрузка...