Op de derde dag kwamen ze Sansa halen.
Ze koos een eenvoudige jurk van donkergrijze wol, van alledaagse snit, maar rijk geborduurd om de kraag en de mouwen. Ze worstelde met de zilveren sluitingen, want kameniers waren er niet, en haar vingers voelden lomp en onhandig aan. Jeane Poel was samen met haar opgesloten, maar aan Jeane had ze niets. Haar gezicht was opgezet van het vele huilen en ze snikte aan één stuk door over haar vader.
‘Je vader maakt het heus goed,’ zei Sansa tegen haar toen haar jurk eindelijk netjes dichtzat. ‘Ik zal de koningin vragen of je hem mag opzoeken.’ Ze dacht dat een vriendelijk woord Jeane misschien zou opbeuren, maar het andere meisje keek haar slechts met rode, gezwollen ogen aan en begon nog harder te huilen. Ze was nog zo’n kind. Sansa had de eerste dag ook gehuild. Zelfs achter de dikke muren van Maegors Veste, met de deur dicht en vergrendeld, was het schier onmogelijk geweest om niet doodsbang te zijn toen het moorden begon. Ze was opgegroeid onder gekletter van staal op de binnenplaats, en er was geen dag in haar leven voorbijgegaan zonder dat ze zwaard tegen zwaard had horen slaan, maar de wetenschap dat het vechten serieus was maakte alle verschil van de wereld. Het klonk zoals het nog nooit had geklonken, en ze hoorde tevens andere geluiden: gegrom van pijn, woedende verwensingen en het kreunen van gewonden en stervenden. In de liederen schreeuwden de ridders nooit, en ze smeekten ook nimmer om genade. Dus had ze gehuild en door de deur heen gesmeekt dat ze haar zouden vertellen wat er aan de hand was. Ze riep om haar vader, om Septa Mordane, om de koning, om haar dappere prins. Maar of haar bewakers haar smeekbeden nu hoorden of niet, ze gaven geen antwoord. De enige keer dat de deur openging was die avond laat, toen ze Jeane Poel naar binnen duwden, sidderend en vol blauwe plekken. ‘Ze slaan iedereen dood,’ had de dochter van de hofmeester gekrijst. Ze ratelde aan één stuk door. De Jachthond had met een strijdhamer haar deur ingeslagen, zei ze. Er lagen lijken op de trap van de Toren van de Hand, en de treden waren glibberig van het bloed. Sansa veegde haar eigen tranen af en deed haar uiterste best haar vriendin te troosten. Ze sliepen in hetzelfde bed, hun armen om elkaar heen geslagen, als zusters.
De tweede dag was nog erger. De kamer waarin Sansa opgesloten zat bevond zich boven in de hoogste toren van Maegors Veste. Door het raam kon ze zien dat het zware ijzeren valhek in het poortgebouw neer was, en dat de ophaalbrug over de diepe, droge gracht die de burcht-in-een-burcht scheidde van het grotere kasteel eromheen, was opgetrokken. Lannister-wachters, hun speren en kruisbogen in gereedheid, liepen spiedend over de muren. Er werd niet meer gevochten, en over de Rode Burcht was de stilte van het graf neergedaald. Alleen Jeane Poels onophoudelijke gejammer en gesnotter was nog te horen.
Ze kregen eten — harde kaas, versgebakken brood en melk voor het ontbijt, geroosterde kip en groente rond het middaguur, en ’s avonds een maaltijd van rundvlees en gerstebrij — maar de bedienden die het eten brachten gaven geen antwoord als Sansa hun iets vroeg. Die avond brachten enkele vrouwen haar kleren uit de Toren van de Hand, en ook wat van Jeanes spullen, maar die leken al net zo bang te zijn als Jeane, en toen ze hen aansprak maakten ze zich uit de voeten alsof ze de grauwe pest had. De wachters voor de deur weigerden nog steeds hen de kamer uit te laten.
‘Alstublieft, ik moet de koningin nog eens spreken,’ zei Sansa tegen hen, zoals tegen iedereen die ze die dag zag. ‘Zij wil mij vast ook spreken, dat weet ik zeker. Zegt u haar alstublieft dat ik haar wil spreken. En zo niet de koningin, dan prins Joffry, als u zo goed wilt zijn. Als we wat ouder zijn ga ik met hem trouwen.’
Toen op de tweede dag de zon onderging begon er een grote klok te beieren. De klank was laag en sonoor, en het langdurige, trage gelui vervulde Sansa met vrees. Het gebeier ging maar door, en na een poosje hoorden ze andere klokken antwoorden vanuit de Grote Sept van Baelor op de Heuvel van Visenya. Het geluid rolde als onweer door de stad, een waarschuwing voor de dingen die komen gingen.
‘Wat is dat?’ vroeg Jeane, haar handen tegen haar oren. ‘Waarom luiden ze de klokken?’
‘De koning is dood.’ Hoe ze dat wist had Sansa niet kunnen zeggen, maar weten deed ze het. Hun kamer vulde zich met het trage, niet-aflatende gebeier, treurig als een rouwklacht. Had een vijand het kasteel bestormd en koning Robert gedood? Was dat het vechten geweest dat ze hadden gehoord?
Vol vragen viel ze in slaap, rusteloos en bang. Was haar knappe Joffry nu koning? Of hadden ze hem ook gedood? Ze vreesde voor hem, en voor haar vader. Wilden ze haar maar vertellen wat er gebeurd was… Die nacht droomde Sansa dat Joffry op de troon zat, en zijzelf naast hem in een japon van geweven goud. Ze droeg een kroon op haar hoofd, en iedereen die ze ooit had gekend trad voor haar om zijn knie te buigen en haar respect te betuigen.
De volgende ochtend, de ochtend van de derde dag, kwam ser Boros Both haar halen om haar voor de koningin te geleiden. Ser Boros was een lelijke kerel met een brede borst en korte, kromme benen. Hij had een platte neus, hangwangen en grijs, borstelig haar. Vandaag ging hij in licht fluweel gekleed, en zijn sneeuwwitte mantel was vastgemaakt met een leeuwenbroche. Het beest straalde een milde, gouden gloed uit en had ogen van kleine robijntjes. ‘U ziet er vanmorgen knap en fraai uit, ser Boros,’ zei Sansa tegen hem. Een dame was altijd welgemanierd, en zij was vastbesloten hoe dan ook een dame te blijven.
‘U ook, jonkvrouwe,’ zei ser Boros effen. ‘Hare Genade wacht. Komt u mee.’
Voor haar deur stonden wachters, Lannister-krijgsknechten met karmijnrode mantels en leeuwenhelmen. Sansa dwong zichzelf hen in het voorbijgaan vriendelijk toe te lachen en hun goedemorgen toe te wensen. Vandaag mocht ze voor het eerst haar kamer uit sinds ser Arys Eikhart haar daar twee ochtenden geleden naartoe gebracht had. ‘Omwille van je eigen veiligheid, lieve schat,’ had koningin Cersei tegen haar gezegd. ‘Joffry zou het me nooit vergeven als zijn teerbeminde iets overkwam.’
Sansa had verwacht dat ser Boros haar naar de vertrekken van de koning zou brengen, maar in plaats daarvan leidde hij haar Maegors Veste uit. De brug was weer neer. Een paar werklieden lieten iemand aan een touw in de droge slotgracht zakken. Toen Sansa omlaaggluurde zag ze dat er op de grote, ijzeren pieken een lichaam gespietst zat. Ze keek snel de andere kant op, bang om ernaar te vragen, bang om te lang te kijken, bang dat het iemand was die ze kende. Ze troffen koningin Cersei in de raadszaal aan, waar ze aan het hoofd van een lange tafel zat die bezaaid was met papieren, kaarsen en blokken zegelwas. Het was de mooiste kamer die Sansa ooit had gezien. Vol ontzag staarde ze naar het bewerkte houten kamerscherm en de twee identieke sfinxen naast de deur.
‘Uwe Genade,’ zei ser Boros toen ze door een ander lid van de koningsgarde, ser Mandon met dat merkwaardige doodse gezicht, waren binnengelaten, ‘ik breng u het meisje.’
Sansa had gehoopt dat Joffry erbij zou zijn. Haar prins was er niet, maar wel drie leden van de koninklijke raad. Heer Petyr Baelish zat aan de linkerhand van de koningin, grootmaester Pycelle aan het hoofd van de tafel, en heer Varys, die naar bloemen rook, drentelde om hen heen. Ze waren allemaal in het zwart, besefte ze vol bange vrees. Rouwkleding…
De koningin droeg een japon van zwarte zijde met een hoge kraag, het lijfje van hals tot boezem met wel honderd donkerrode robijnen bestikt. Ze hadden de vorm van tranen, alsof de koningin bloed weende. Cersei glimlachte toen ze haar zag, het lieflijkste en treurigste lachje dat Sansa ooit had gezien. ‘Sansa, lief kind,’ zei ze, ‘ik weet dat je naar me gevraagd hebt. Het spijt me dat ik je niet eerder kon laten komen. Maar het is heel onrustig geweest, en ik heb geen moment de tijd gehad. Ik vertrouw erop dat mijn mensen goed voor je gezorgd hebben?’
‘Iedereen is heel lief en vriendelijk geweest, Uwe Genade, dank u heel hartelijk voor uw belangstelling,’ zei Sansa beleefd. ‘Alleen, eh, niemand wil met ons praten of ons vertellen wat er gebeurd is…’
‘Ons?’ Cersei keek verbaasd.
‘We hebben de dochter van de hofmeester bij haar ondergebracht,’ zei ser Boros. ‘We wisten niet wat we anders met haar aan moesten.’
De koningin fronste haar voorhoofd. ‘De volgende keer wil ik dat u zoiets eerst vraagt,’ zei ze met scherpe stem. ‘De goden weten wat voor onzin ze Sansa heeft zitten vertellen.’
‘Jeane is bang,’ zei Sansa. ‘Ze houdt maar niet op met huilen. Ik heb haar beloofd dat ik zou vragen of ze haar vader mocht opzoeken.’
De oude grootmaester Pycelle sloeg zijn ogen neer.
‘Alles is toch goed met haar vader?’ zei Sansa bezorgd. Ze wist dat er gevochten was, maar niemand zou een hofmeester toch kwaad doen? Vayon Poel had niet eens een zwaard.
Koningin Cersei keek de raadsleden om beurten aan. ‘Ik wil niet dat Sansa zich nodeloos opwindt. Wat doen we met dat vriendinnetje van haar, heren?’
Heer Petyr boog zich naar voren. ‘Ik breng haar wel ergens onder.’
‘Niet in de stad,’ zei de koningin.
‘Houdt u mij voor een dwaas?’
Dat negeerde de koningin. ‘Ser Boros, brengt u dat meisje naar de vertrekken van heer Petyr en draagt u zijn bedienden op haar daar vast te houden totdat hij haar komt halen. Vertel haar dat Pinkje haar naar haar vader zal brengen, dat zal haar wel kalmeren. Ik wil dat ze weg is als Sansa in haar kamer terugkomt.’
‘Zoals Uwe Genade beveelt,’ zei ser Boros. Hij boog diep, draaide zich op zijn hielen om en vertrok. Zijn witte mantel bracht de lucht achter hem in beroering.
Verward zei Sansa: ‘Ik begrijp het niet. Waar is Jeanes vader?
Waarom kan ser Boros haar niet naar hem toe brengen in plaats van naar heer Petyr?’ Ze had zich voorgenomen een dame te blijven, vriendelijk als de konihgin en sterk als haar moeder, vrouwe Catelyn, maar ineens was ze weer bang. Even stond het huilen haar nader dan het lachen. ‘Waar stuurt u haar heen? Ze heeft niets verkeerds gedaan, ze is een lief meisje.’
‘Ze heeft je van streek gemaakt,’ zei de koningin vriendelijk. ‘Dat kunnen we niet hebben. Genoeg nu. Heer Baelish zal erop toezien dat er goed voor Jeane wordt gezorgd, dat beloof ik je.’ Ze gaf een klopje op de stoel naast haar. ‘Ga zitten, Sansa. Ik wil met je praten.’
Sansa nam plaats naast de koningin. Cersei glimlachte weer, maar daar werd haar vrees niet minder om. Varys wrong zijn zachte handjes, grootmaester Pycelle hield zijn slaperige ogen op de papieren voor hem gericht, maar ze voelde dat Pinkje naar haar zat te staren. Iets in de manier waarop de kleine man naar haar keek gaf Sansa het gevoel dat ze geen kleren aanhad. Ze kreeg er kippenvel van.
‘Lieve Sansa,’ zei koningin Cersei terwijl ze een zachte hand op haar pols legde. ‘Zo’n mooi meisje. Ik hoop echt dat je weet hoeveel Joffry en ik van je houden.’
‘Ja?’ zei Sansa ademloos. Pinkje was vergeten. Haar prins hield van haar. Dat was het enige belangrijke.
De koningin glimlachte. ‘Ik beschouw je bijna als mijn eigen dochter. En ik weet wat jij voor Joffry voelt.’ Ze schudde vermoeid haar hoofd. ‘Ik vrees dat we treurig nieuws omtrent je vader hebben. Nu moet je dapper zijn, kind.’
Haar kalme woorden bezorgden Sansa kippenvel. ‘Wat is er?’
‘Je vader is een verrader, liefje,’ zei heer Varys.
Grootmaester Pycelle hief zijn bejaarde hoofd op. ‘Ik heb met mijn eigen oren gehoord hoe heer Eddard onze geliefde koning Robert bezwoer dat hij de jonge prinsen zou beschermen alsof het zijn eigen kinderen waren. Maar de koning was nog niet dood of hij riep de kleine raad bijeen om prins Joffry van de troon te stoten die hem rechtens toebehoort.’
‘Nee,’ barstte Sansa uit. ‘Zoiets zou hij nooit doen. Nooit!’
De koningin pakte een brief. Het papier was gescheurd en hard geworden van het opgedroogde bloed, maar het gebroken zegel was dat van haar vader, een afdruk van de schrikwolf in lichte grijze was.
‘Deze hebben we aangetroffen op het hoofd van jullie hofwacht, Sansa. Het is een brief aan de broer van mijn echtgenoot zaliger, Stannis. Hij wordt daarin opgeroepen, zich de kroon toe te eigenen.’
‘Alstublieft, Uwe Genade, dat is een vergissing.’ Een plotseling opkomende paniek maakte dat ze zich flauw en duizelig voelde. ‘Laat u alstublieft mijn vader halen, hij zal u vertellen dat hij nooit zo’n brief zou schrijven, de koning was zijn vriend.’
‘Dat was wat Robert dacht,’ zei de koningin. ‘Dit verraad zou zijn hart gebroken hebben. De goden zijn barmhartig geweest, dat hij het niet heeft hoeven meemaken.’ Ze zuchtte. ‘Sansa, liefje, begrijp je niet in wat voor een afschuwelijk parket ons dit brengt? Jij hebt geen enkel kwaad gedaan, dat weten we allemaal, en toch ben je de dochter van een verrader. Hoe kan ik je met mijn zoon laten trouwen?’
‘Maar ik hou van hem,’ jammerde Sansa, verward en bang. Wat waren ze met haar van plan? Wat hadden ze met haar vader gedaan?
Zo ging het toch nooit? Zij hoorde met Joffry te trouwen, ze waren verloofd, hij was haar beloofd, ze had er zelfs van gedroomd. Het was niet eerlijk, hem van haar af te nemen om iets wat haar vader misschien had gedaan.
‘Dat weet ik maar al te goed, kind,’ zei Cersei, en wat klonk haar stem mild en vriendelijk. ‘Waarom zou je bij ons gekomen zijn om te vertellen dat je vader van plan was je weg te zenden, als het niet uit liefde was?’
‘Het was uit liefde,’ zei Sansa inderhaast. ‘Vader gaf me niet eens toestemming om afscheid te nemen.’ Zij was het brave meisje, het gehoorzame meisje, maar toen ze die ochtend tegen haar vaders wens in bij Septa Mordane was weggeslopen had ze zich net zo verdorven gevoeld als Arya. Ze had nooit eerder zoiets eigengereids gedaan en ze zou het ook die keer niet hebben gedaan als ze niet zo innig van Joffry had gehouden. ‘Hij wilde dat ik terugging naar Winterfel om met een of andere hagenridder te trouwen, ook al wilde ik Joffry. Dat zei ik ook tegen hem, maar hij luisterde niet.’ De koning was haar laatste hoop geweest. De koning kon vader bevelen haar in Koningslanding te laten en aan prins Joffry uit te huwelijken. Dat wist Sansa, maar ze was altijd bang voor de koning geweest. Hij was luidruchtig en had een harde stem, en hij was net zo vaak dronken als nuchter. Hij zou haar vermoedelijk zonder pardon terug naar heer Eddard hebben gestuurd, als ze hem al te spreken had gekregen. Dus was ze naar de koningin gegaan om haar hart bij haar uit te storten, en Cersei had geluisterd en haar vriendelijk bedankt… alleen had ser Arys haar toen naar die kamer boven in Maegors Veste gebracht en daar wachters geposteerd, en een paar uur daarna was buiten dat gevecht losgebarsten. ‘Alstublieft,’ besloot ze, ‘u móet me met Joffry laten trouwen, ik zal een goede vrouw voor hem zijn, u zult het zien. Ik zal net zo’n koningin zijn als u, ik beloof het.’
Koningin Cersei keek de anderen aan. ‘Heren van de raad, wat vindt u van haar smeekbede?’
‘Het arme kind,’ mompelde Varys. ‘Zo’n oprechte en onschuldige liefde, Uwe Genade, het zou wreed zijn die haar te ontzeggen… en toch, wat kunnen we doen? Haar vader is schuldig.’ Zijn ene zachte hand waste de andere in een gebaar van hulpeloze ontreddering.
‘Een kind, uit verraderszaad geboren, zal van nature tot verraad geneigd zijn,’ zei grootmaester Pycelle. ‘Nu is het nog een lief klein ding, maar wie weet welk verraad ze over tien jaar zal uitbroeden?’
‘Nee!’ zei Sansa ontzet. ‘Ik ben geen… ik zal nooit… ik zou Joffry nooit verraden, ik hou van hem, dat zweer ik.’
‘Hoe indringend,’ zei Varys. ‘En toch zegt men terecht dat bloed krachtiger taal spreekt dan een eed.’
‘Mij doet ze aan de moeder denken, niet aan de vader,’ zei heer Petyr Baelish kalm. ‘Kijk eens naar haar. Dat haar, die ogen. Ze is het evenbeeld van Cat op die leeftijd.’
De koningin keek haar zorgelijk aan, maar desondanks ontwaarde Sansa een zekere mildheid in haar heldere groene ogen. ‘Kind,’ zei ze, ‘als ik waarlijk kon geloven dat jij niet op je vader leek zou niets mij meer genoegen doen dan je met mijn Joffry te zien trouwen. Ik weet dat hij je van ganser harte liefheeft.’ Ze zuchtte. ‘En toch vrees ik dat heer Varys en de grootmaester het bij het rechte eind hebben. Het bloed zal spreken. Ik hoef er alleen maar aan te denken hoe je zuster haar wolf op mijn zoon afhitste.’
‘Ik ben anders dan Arya,’ gooide Sansa eruit. ‘In haar stroomt het verradersbloed, niet in mij. Ik ben góéd, vraag het Septa Mordane maar, zij zal het u vertellen. Het enige dat ik wil is Joffry’s trouwe en liefhebbende echtgenote zijn.’
Toen de koningin haar gezicht bestudeerde voelde ze het gewicht van Cersei’s blikken op zich rusten. ‘Ik geloof dat je het meent, kind.’
Ze keek de anderen aan. ‘Heren, als haar overige verwanten in deze verschrikkelijke tijd trouw zouden blijven zou dat onze vrees al grotendeels wegnemen, dunkt me.’
Grootmaester Pycelle streek over zijn enorme, zachte baard. In zijn brede voorhoofd zaten diepe denkrimpels. ‘Heer Eddard heeft drie zonen.’
‘Dat zijn nog maar jongens,’ zei heer Petyr schouder ophalend.
‘Ik zou me meer zorgen maken over vrouwe Catelyn en de Tullings.’
De koningin nam Sansa’s hand in haar beide handen. ‘Kind, ben je de schrijfkunst machtig?’
Sansa knikte nerveus. Ze kon beter lezen en schrijven dan haar broers, hoewel ze hopeloos slecht was in rekenen.
‘Dat doet me genoegen. Misschien is er nog hoop voor jou en Joffry…’
‘Wat wilt u dat ik doe?’
‘Dat je je moeder schrijft, en je broer, de oudste… hoe heet hij?’
‘Robb,’ zei Sansa.
‘Het nieuws van je vaders verraad zal hen ongetwijfeld weldra bereiken. Het is beter dat het van jou afkomstig is. Vertel hun hoe heer Eddard zijn koning verraden heeft.’
Sansa verlangde wanhopig naar Joffry, maar ze dacht niet dat ze de moed zou kunnen opbrengen om te doen wat de koningin vroeg.
‘Maar hij zou nooit… ik kan niet… Uwe Genade, ik zou niet weten wat ik moest zeggen…’
De koningin streek haar over haar hand. ‘Wij vertellen je wel wat je moet schrijven, kind. Het gaat erom dat je er bij vrouwe Catelyn en je broer op aandringt dat ze de koningsvrede bewaren.’
‘Als ze dat niet doen zal hun dat opbreken,’ zei grootmaester Pycelle. ‘Juist omdat ze je dierbaar zijn moet je hun aansporen, het pad der wijsheid te bewandelen.’
‘Je moeder staat zeker doodsangsten om je uit,’ zei de koningin.
‘Vertel haar dat alles goed met je is, dat wij je onder onze hoede hebben genomen, je vriendelijk behandelen en in al je noden voorzien. Vraag hun om naar Koningslanding te komen en Joffry de eed van trouw te zweren als hij zijn troon bestijgt… Als ze dat doen… welnu, dan weten we dat aan jouw bloed geen smet kleeft. Zodra je tot vrouw bent gerijpt zul je in de Grote Sept van Baelor met de koning trouwen, voor het aangezicht van goden en mensen.’
… met de koning trouwen… Bij die woorden ging ze sneller ademhalen, maar toch aarzelde Sansa nog. ‘Misschien… als ik mijn vader zou mogen zien, met hem zou mogen praten, over…’
‘Verraad?’ suggereerde heer Varys.
‘Nu stel je me teleur, Sansa,’ zei de koningin met ogen die zo hard als steen waren geworden. ‘We hebben je van je vaders misdaden op de hoogte gesteld. Als je werkelijk zo trouw bent als je zegt, waarom zou je hem dan willen spreken?’
‘Ik… ik bedoelde alleen…’ Sansa merkte dat haar ogen vochtig werden. ‘Hij is niet… alstublieft, hij is toch niet… gewond, of… of…’
‘Er is heer Eddard geen kwaad geschied,’ zei de koningin.
‘Maar… wat gaat er met hem gebeuren?’
‘Dat is aan de koning om te beslissen,’ verklaarde grootmaester Pycelle gewichtig.
De koning! Sansa knipperde haar tranen weg. Joffry was nu koning, dacht ze. Haar nobele prins zou haar vader nooit kwaad doen, wat hij ook gedaan mocht hebben. Als ze naar hem toeging en om genade smeekte zou hij luisteren, dat wist ze zeker. Hij móest luisteren, hij hield van haar, dat zei de koningin ook. Joff zou vader moeten straffen, dat zouden de heren verwachten, maar misschien kon hij hem naar Winterfel terugsturen of hem naar een van de Vrijsteden aan de overkant van de zee-engte verbannen. Het hoefde maar voor een paar jaar te zijn. Tegen die tijd zouden zij en Joffry getrouwd zijn. Als ze eenmaal koningin was kon ze Joff wel overhalen, vader terug te halen en hem gratie te verlenen. Alleen… als moeder of Robb iets verraderlijks zou doen, de banieren bijeenroepen of de eed van trouw weigeren, of wat dan ook, dan zou het allemaal mislopen. Haar Joffry was goed en zachtmoedig, dat wist ze in haar hart wel, maar een koning moest opstandelingen met strengheid bejegenen. Ze moest zorgen dat ze het begrepen, het móest gewoonweg!
‘Ik… ik zal die brieven schrijven,’ zei Sansa.
Met een glimlach die warm was als de opgaande zon boog Cersei Lannister zich naar haar toe en kuste haar zacht op haar wang.
‘Dat wist ik wel. Joffry zal toch zo trots zijn als ik hem vertel wat een moed en gezond verstand jij hier vandaag hebt betoond!’
Uiteindelijk schreef ze vier brieven. Aan haar moeder, vrouwe Catelyn Stark, en aan haar broers in Winterfel, en ook aan haar tante en haar grootvader, vrouwe Lysa Arryn van het Adelaarsnest en heer Hoster Tulling van Stroomvliet. Na afloop waren haar vingers stijf en verkrampt en zaten ze onder de inktvlekken. Varys had haar vaders zegel. Ze warmde de roomwitte bijenwas boven een kaars, liet die zorgvuldig uitlopen en keek toe hoe de eunuch de schrikwolf van het huis Stark op alle brieven drukte.
Jeane Poel en al haar spullen waren weg toen ser Mandon Moer Sansa naar de hoge toren van Maegors Veste terugbracht. Geen gehuil meer, dacht ze opgelucht. Maar om een of andere reden leek het killer nu Jeane weg was, zelfs toen ze vuur had gemaakt. Ze trok een stoel bij de haard, pakte een van haar lievelingsboeken en verdiepte zich in de verhalen over Florian en Jonquil, over vrouwe Shella en de Ridder van de Regenboog, over de koene prins Aemon en diens hopeloze liefde voor de koningin van zijn broer. Pas later die avond, toen de slaap langzaam bezit van haar nam, besefte Sansa dat ze vergeten was naar haar zuster te vragen.