Tyrion

Op een heuvel met uitzicht op de Koningsweg was onder een olm een lange schraagtafel van ruw pijnbomenhout neergezet en met een kleed van gouddraad gedekt. Daar, naast zijn paviljoen, gebruikte heer Tywin de avondmaaltijd met zijn voornaamste ridders en baanderheren. Boven hem in de lucht wapperde zijn grote karmozijnrood met gouden standaard aan een hoogverheven stang. Tyrion kwam te laat, met zadelpij n en slechtgehumeurd. Hij was zich er wel heel levendig van bewust hoe vermakelijk hij eruit moest zien terwijl hij over de helling naar zijn vader omhoogwaggelde. Het was een lange, vermoeiende dagrit geweest. Het leek hem wel wat om zich vanavond eens stevig te bezatten. Het schemerde, en de lucht wemelde van de rondzwevende vuurvliegjes.

De koks dienden juist het vleesgerecht op: vijf speenvarkens met dichtgeschroeid, knapperend vel, met in iedere snuit een ander stuk fruit. Toen hij het rook liep het water hem in de mond. ‘Verschoning,’ begon hij terwijl hij naast zijn oom op een bank ging zitten.

‘Misschien kan ik jou het beste belasten met het begraven van onze doden, Tyrion,’ zei heer Tywin. ‘Als je even laat op het slagveld arriveert als aan tafel is de strijd afgelopen tegen de tijd dat jij komt opdagen.’

‘O, u kunt vast wel een paar boeren voor mij overlaten, vader,’ antwoordde Tyrion. ‘Niet te veel, want ik wil niet inhalig zijn.’ Hij schonk zijn wijnbeker vol en keek toe hoe een bediende een speenvarken aansneed. Het krokante vel knisperde onder het mes en de warme jus droop uit het vlees. Het was het mooiste wat Tyrion in tijden had aanschouwd.

‘Ser Addams voorrijders zeggen dat de strijdkrachten van Stark vanaf de Tweeling naar het zuiden zijn getrokken,’ meldde zijn vader terwijl zijn houten bord werd opgetast met plakjes varkensvlees.

‘De lichtingen van heer Frey hebben zich bij hen aangesloten. Ze bevinden zich waarschijnlijk nog geen dagmars ten noorden van ons.’

‘Doe me een plezier, vader,’ zei Tyrion. ‘Ik wou net gaan eten.’

‘Gaan je knieën knikken bij de gedachte om oog in oog met die Stark-welp te staan, Tyrion? Je broer Jaime zou hem maar wat graag aanpakken.’

‘Ik pak liever dat varken aan. Robb Stark is niet half zo mals, en hij rook lang niet zo lekker.’

Heer Levoort, de kniesoor die over materieel en bevoorrading ging, boog zich naar voren. ‘Hopelijk hebben die wilden van u er meer zin in, anders hebben we ons goeie staal aan hen verspild.’

‘Die wilden van mij zullen uw staal uitstekend gebruiken, heer,’ antwoordde Tyrion. Toen hij tegen Levoort had gezegd dat hij wapens en wapenrustingen nodig had om de driehonderd man uit te rusten die Ulf uit het voorgebergte had opgehaald leek het warempel wel of hij de man had gevraagd hun zijn maagdelijke dochters als meisjes van plezier uit te leveren.

Heer Levoort fronste zijn voorhoofd. ‘Ik heb vandaag die grote harige gezien, de kerel die per se twee strijdbijlen wilde, van die zware, zwart stalen dingen met zo’n dubbel halvemaanvormig blad.’

‘Shagga doodt graag met beide handen,’ zei Tyrion terwijl hem een houten bord met dampend varkensvlees werd voorgezet.

‘Die houthakkersbijl zat ook nog steeds op zijn rug gebonden.’

‘Shagga is van mening dat drie bijlen nog beter zijn dan twee.’ Tyrion stak zijn duim en wijsvinger in de schotel zout en strooide een ruime hoeveelheid over zijn vlees.

Ser Kevan boog zich naar voren. ‘We hadden het idee jou en je wilden in de voorhoede te plaatsen als het tot een veldslag komt.’

Ser Kevan had zelden ‘een idee’ dat heer Tywin niet eerder had gehad. Tyrion had een brok vlees aan de punt’van zijn dolk geprikt en naar zijn mond gebracht. Nu liet hij het weer zakken. ‘De voorhoede?’ herhaalde hij onzeker. Of zijn heer vader had ineens een hoge dunk van zijn bekwaamheden gekregen, óf hij had besloten zich voorgoed van zijn gênante spruit te ontdoen. Tyrion had zo’n donkerbruin vermoeden dat hij het wel wist.

‘Ze lijken er woest genoeg voor,’ zei ser Kevan.

‘Woest?’ Tyrion realiseerde zich dat hij zijn oom nabauwde als een afgerichte vogel. Zijn vader keek toe: al zijn woorden werden zorgvuldig beoordeeld en gewogen. ‘Ik zal u eens vertellen hoe woest ze zijn. Vannacht heeft een Maanbroeder een Steenkraai neergestoken om een worstje. Toen we vandaag ons kamp opsloegen werd de man dus door drie Steenkraaien gegrepen. Ze sneden hem de keel af. Wie weet wilden ze op die manier hun worstje terugkrijgen, weet ik veel. Bronn wist Shagga er gelukkig van te weerhouden de pik van de dode af te hakken, maar desondanks eist Ulf nu bloedgeld, dat Conn en Shagga weigeren te betalen.’

‘Als het krijgslieden aan discipline ontbreekt ligt de fout bij hun bevelhebber,’ zei zijn vader.

Zijn broer Jaime was een inspirerend leider, wiens volgelingen desnoods bereid waren voor hem te sterven. Tyrion miste die gave. Hij kocht trouw met goud en dwong gehoorzaamheid af met zijn naam.

‘Voor een grótere man zouden ze wel ontzag hebben, is dat wat u bedoelt, heer?’

Heer Tywin Lannister wendde zich tot zijn broer. ‘Als de mannen van mijn zoon zijn bevelen niet gehoorzamen is de voorhoede misschien niet de aangewezen plaats voor hem. In de achterhoede, als bewaker van de legertros, zal hij zich ongetwijfeld meer op zijn gemak voelen.’

‘Ik hoef geen gunstbewijzen, vader,’ zei hij boos. ‘Als u geen ander bevel hebt om mij op te dragen voer ik uw voorhoede aan.’

Heer Tywin bestudeerde zijn ondermaatse zoon. ‘Ik heb niets over bevelen gezegd. Je dient onder ser Gregor.’

Tyrion nam een hapje varkensvlees, kauwde even en spuwde het toen woedend uit. ‘Ik merk dat ik al met al toch geen honger heb,’ zei hij en klom moeizaam van de bank. ‘Wilt u mij verontschuldigen, heren?’

Lord Tywin boog zijn hoofd ten teken dat hij kon gaan. Tyrion draaide zich om en liep weg. Terwijl hij de heuvel afwaggelde voelde hij hun ogen in zijn rug. Achter hem barstte gelach los, maar hij keek niet om. Hij hoopte dat ze met zijn allen in hun speenvarkens zouden stikken.

De schemering was ingevallen en had alle banieren zwart gekleurd. Tussen de rivier en de Koningsweg strekte zich het Lannister-kamp over vele mijlen uit. Te midden van al die mannen en paarden en bomen raakte je licht de weg kwijt, en dat was ook wat Tyrion deed. Hij passeerde een tiental grote paviljoens en een honderdtal kookvuren. Vuurvliegjes zweefden als zwerfsterren tussen de tenten. Hij snoof het aroma van knoflookworstjes op, kruidig en sappig, zo aanlokkelijk dat zijn lege maag ervan begon te knorren. In de verte verhieven stemmen zich in een of ander schuin lied. Een giechelende vrouw holde hem voorbij met alleen een donkere mantel om haar naakte lijf. Haar dronken achtervolger struikelde over elke boomwortel. Verderop stonden twee speer strijders tegenover elkaar aan weerszijden van een smal stroompje een oefengevecht te houden in het afnemende licht. Hun ontblote borst glom van het zweet. Niemand keek naar hem. Niemand sprak tegen hem. Niemand besteedde enige aandacht aan hem. Hij was omringd door gezworenen van het huis Lannister, een enorme krijgsmacht, twintigduizend man sterk, en toch was hij alleen. Toen hij het diepe basgeluid van Shagga’s gelach door het duister hoorde bulderen ging hij daarop af totdat hij de Steenkraaien in hun kleine uithoek van de nacht bereikte. Conn zoon van Corat, zwaaide met een kroes bier. ‘Tyrion de half man! Kom bij ons vuur zitten en eet met de Steenkraaien. We hebben een os.’

‘Dat zie ik, Conn, zoon van Corat.’ Het enorme rode karkas hing boven een loeiend vuur aan een spit ter omvang van een kleine boom. Het was waarschijnlijk ook een kleine boom. Bloed en vet dropen in de vlammen toen twee Steenkraaien het vlees omkeerden. ‘Dank je. Haal me maar als de os gaar is.’ Zo te zien zou dat nog voor de veldslag kunnen lukken. Hij liep door.

ledere clan had zijn eigen kookvuur. Zwartoren aten niet met Steenkraaien, Steenkraaien aten niet met Maanbroeders, en niemand at met Verbrande Mannen. De bescheiden tent die hij uit de voorraden van heer Levoort los had gekletst was midden tussen de vier vuren opgezet. Daar trof Tyrion Bronn aan terwijl hij samen met de nieuwe bedienden uit een wijnzak zat te drinken. Heer Tywin had hem een paardenknecht en een lijfknecht gestuurd om in zijn behoeften te voorzien, en er zelfs op gestaan dat hij een schildknaap nam. Ze zaten om de sintels van een klein kookvuur en hadden een meisje bij zich, slank, donker van haar en zo te zien niet ouder dan achttien. Tyrion keek even naar haar gezicht. Toen zag hij visgraten tussen de as. ‘Wat hebben jullie gegeten?’

‘Forel, heer,’ zei zijn paardenknecht. ‘Door Bronn gevangen.’

Forel, dacht hij. Speenvarken. Wat een ellendeling is mijn vader toch. Hij staarde treurig naar de graten, en zijn maag rammelde. Zijn schildknaap, een jongen die naar de ongelukkige naam Bolderik Peyn luisterde, slikte in wat hij had willen zeggen. De knaap was een ver neefje van ser Ilyn Peyn, de koninklijke scherprechter… en bijna even zwijgzaam, zij het niet bij ontstentenis van een tong. Tyrion had hem die voor alle zekerheid een keer laten uitsteken. ‘Ja, zonder meer een tong,’ had hij gezegd. ‘Die moet je ooit nog eens leren gebruiken.’

Op dit moment ontbrak het hem aan geduld voor een poging om deze jongen, die hem vermoedelijk als een misselijk soort grap op zijn dak was gestuurd, een gedachte te ontlokken. Tyrion richtte zijn aandacht weer op het meisje. ‘Is ze dat?’ vroeg hij aan Bronn. Ze rees overeind en zag van de grote hoogte van vijf voet op hem neer. ‘Ze is het, meheer, en met uw welnemen, ze kan zelf haar woordje wel doen.’

Hij hield zijn hoofd schuin. ‘Mijn naam is Tyrion, van het huis Lannister. Mij wordt vaak “Kobold” nageroepen.’

‘Mijn moeder heeft me Shae genoemd. Ik word ook vaak… nageroepen.’

Bronn lachte en Tyrion moest onwillekeurig glimlachen. ‘De tent in, Shae, als je zo goed wilt wezen.’ Hij hield de flap voor haar opzij. Binnen knielde hij om een kaars aan te steken. Het leven van een krijgsman kende zo zijn compensaties. Waar een legerkamp is, zijn marketentsters. Aan het eind van hun dagmars had Tyrion Bronn om een aardig hoertje gestuurd. ‘Liefst een die nog vrij jong is, en met een zo knap mogelijk gezicht. Als ze zich dit jaar al eens gewassen heeft zal dat me deugd doen. Zo niet, was haar da’n. Zorg wel dat je haar zegt wie ik ben, en waarschuw haar voor wat ik ben.’ Jyck had die moeite niet altijd genomen. Soms hadden die meisjes op een bepaalde manier gekeken bij hun eerste aanblik van het jonkertje voor wiens plezier ze waren ingehuurd… Tyrion wilde bij voorkeur nooit meer op die manier worden bekeken. Hij hief de kaars op en bekeek haar van top tot teen. Bronn had geen slechte keus gemaakt. Ze had ogen als een ree en was slank, met kleine, stevige borsten en een glimlachje dat om beurten verlegen, vrijpostig en verdorven was. Dat beviel hem wel. ‘Moet ik mijn jurk uittrekken, meheer?’ vroeg ze.

‘Te zijner tijd. Ben je nog maagd, Shae?’

‘Zoals u wenst, meheer,’ zei ze gedwee.

‘Ik wens dat je de waarheid spreekt, meisje.’

‘Jawel, maar dat kost u het dubbele.’

Tyrion kwam tot de slotsom dat ze uitstekend met elkaar zouden kunnen opschieten. ‘Ik ben een Lannister. Ik heb goud zat, en je zult ook merken dat ik vrijgevig ben… maar ik wil meer dan alleen dat wat je tussen je benen hebt, al wil ik dat ook. Je zult mijn tent delen, mijn wijn inschenken, om mijn grappen lachen, na elke dagrit de pijn uit mijn benen masseren… en of ik je nu een dag of een jaar hou, zolang wij samen zijn haal je geen andere mannen in je bed.’

‘Dat is billijk.’ Ze greep de zoom van haar dunne, ruw geweven jurk, trok die met één vloeiende beweging over haar hoofd en smeet hem opzij. Daaronder zat uitsluitend Shae. ‘Als u die kaars niet neerzet verbrandt u uw vingers nog, meheer.’

Tyrion zette de kaars neer, nam haar hand in de zijne en trok haar voorzichtig naar zich toe. Ze boog zich voorover en kuste hem. Haar mond smaakte naar honing en klaver en ze pakte de sluitingen van zijn kleren met vaardige, vlugge vingers aan.

Toen hij in haar binnendrong verwelkomde ze hem met gefluisterde liefkozingen en kleine, huiverende kreetjes van plezier. Geveinsd genot, vermoedde Tyrion, maar ze deed het zo goed dat het er niet toe deed. Zoveel waarheid verlangde hij niet. Hij had haar nodig gehad, besefte Tyrion na afloop, toen ze rustig in zijn armen lag. Haar, of net zo’n meisje. Het was bijna een jaar geleden sinds hij voor het laatst met een vrouw naar bed was geweest. Dat was voordat hij in gezelschap van zijn broer en koning Robert op weg naar Winterfel was gegaan. Het was heel goed mogelijk dat hij morgen of overmogen de dood vond, en als dat zo was ging hij liever het graf in met de gedachte aan Shae dan met die aan zijn vader, Lysa Arryn of vrouwe Catelyn Stark.

Terwijl ze daar naast hem lag voelde hij haar zachte borsten tegen zijn arm drukken. Een aangenaam gevoel. In zijn hoofd kwam een lied op. Hij begon zacht en gedempt te fluiten.

‘Wat is dat, meheer?’ prevelde Shae.

‘Niets,’ zei hij. ‘Gewoon, een liedje dat ik als jongen heb geleerd. Ga maar slapen, lekkertje.’

Toen haar ogen dicht waren en ze diep en regelmatig ademde glipte Tyrion onder haar uit, voorzichtig, om haar slaap niet te verstoren. Naakt sloop hij naar buiten, stapte over zijn schildknaap heen en liep naar de achterkant van zijn tent om te wateren. Bronn zat met gekruiste benen onder een kastanjeboom, vlak bij de plaats waar hun paarden vastgebonden stonden. Hij was bezig de snede van zijn zwaard te slijpen, klaarwakker: het leek wel of de huurling niet sliep zoals andere mensen. ‘Waar heb je haar vandaan?’

vroeg Tyrion hem onder het plassen.

‘Van een ridder afgepakt. De man wilde haar niet laten gaan, maar uw naam bracht hem enigszins op andere gedachten… nog afgezien van mijn ponjaard op zijn keel.’

‘Fijn hoor,’ zei Tyrion droogjes terwijl hij de laatste druppels afschudde. ‘Ik meen me te herinneren dat ik zei: Bezorg me een hoertje, niet: Bezorg me een vijand.’

‘De leuke waren allemaal bezet,’ zei Bronn. ‘Maar als je liever een tandeloos oud lijk hebt wil ik haar wel terugbrengen.’

Tyrion hobbelde naar hem toe. ‘Mijn vader zou dat een belediging noemen en je wegens onbeschoft gedrag naar de mijnen sturen.’

‘Dan ben ik blij dat jij je vader niet bent,’ antwoordde Bronn. ‘Ik heb er een gezien met een neus vol zweren. Wil je die misschien?’

‘Wat, en jouw hart breken?’ kaatste Tyrion terug. ‘Ik hou Shae wel. Weet je misschien hoe die ridder van wie je haar hebt afgepakt heet? Ik zou liever niet zij aan zij met hem vechten.’

Bronn stond op, snel en sierlijk als een kat, en keerde de andere kant van zijn zwaard boven. ‘Je vecht zij aan zij met mij, dwerg.’

Tyrion knikte. De nachtlucht voelde warm aan op zijn naakte huid. ‘Zorg dat ik deze veldslag overleef, en je krijgt iedere beloning die je vraagt.’

Bronn wierp het zwaard van zijn rechterhand naar zijn linker over en probeerde er een slag mee uit. ‘Wie wil iemand als jou nou doden?’

‘Mijn vader, bijvoorbeeld. Hij heeft me in de voorhoede opgesteld.’

‘Zou ik ook gedaan hebben. Een kleine man met een groot schild. De boogschutters krijgen een rolberoerte.’

‘Ik vind jou merkwaardig opwekkend,’ zei Tyrion. ‘Ik lijk wel gek.’

Bronn stak zijn zwaard op. ‘O, zeker.’

Toen Tyrion in zijn tent terugkeerde rolde Shae op haar elleboog en prevelde slaperig: ‘Ik werd wakker, en toen was meheer weg.’

‘En nu is meheer weer terug.’ Hij glipte naast haar. Haar hand voelde tussen zijn onvolgroeide benen en merkte dat hij stijf was. ‘Inderdaad,’ fluisterde ze en streelde hem. Hij vroeg haar naar de man van wie Bronn haar had afgepakt, en ze noemde een onbelangrijke volgeling van een onbetekenend jonkertje. ‘U hoeft niet bang voor hem te zijn, meheer,’ zei het meisje terwijl haar vingers bezig waren met zijn lid. ‘Het is maar een klein mannetje.’

‘En wat ben ik dan?’ vroeg Tyrion. ‘Een reus?’

‘O ja,’ snorde ze, ‘mijn Lannister-reus.’ Toen ging ze op hem zitten, en een tijdje geloofde hij bijna dat het zo was. Tyrion viel glimlachend in slaap…

… en werd in het donker door trompetgeschal gewekt. Shae schudde hem aan zijn schouder. ‘Meheer,’ fluisterde ze. ‘Wakker worden, meheer. Ik ben bang.’

Slaapdronken ging hij rechtop zitten en gooide de deken van zich af. De hoorns schetterden door de nacht, wild en dringend. Snel, snel, snel! riepen ze. Hij hoorde kreten, gekletter van speren en gehinnik van paarden, al was er nog geen teken van een gevecht te horen. ‘Mijn vaders trompetten,’ zei hij. ‘Verzamelen voor de strijd. Ik dacht dat Stark nog een dagmars veraf was.’

Shae schudde haar hoofd. Ze was nergens meer, en haar ogen waren groot en wit. Kreunend en zwaaiend stond Tyrion op en duwde de tentflap opzij, schreeuwend om zijn schildknaap. Uit de richting van de rivier dreven fletse nevelslierten als lange witte vingers door de nacht. Mannen en paarden stommelden door de ochtendkou, zadels werden omgegespt, wagens geladen, vuren gedoofd. Opnieuw werden de trompetten gestoken: Snel, snel, snel. Ridders sprongen op snuivende rossen terwijl wapenknechten al rennend hun zwaardriemen omgespten. Toen hij Bol vond lag de jongen zachtjes te snurken. Tyrion porde hem hard in zijn zij met zijn teen. ‘Mijn wapenrusting,’ zei hij, ‘en snel een beetje.’ Bronn kwam uit de mist aandraven, te paard, al volledig gewapend, zijn gedeukte helmkap op zijn hoofd. ‘Weet jij wat er is gebeurd?’ vroeg Tyrion.

‘Die Stark-jongen heeft ons een dagmars door de neus geboord,’ zei Bronn. ‘Hij is vannacht stilletjes over de Koningsweg getrokken, en nu bevindt zijn krijgsmacht zich minder dan een mijl ten noorden van ons en is bezig zich in slagorde op te stellen.’

Snel, riepen de trompetten, snel, snel, snel.

‘Zorg dat de clanstrijders rijklaar zijn.’ Tyrion dook zijn tent weer in. ‘Waar zijn mijn kleren?’ blafte hij tegen Shae. ‘Daar. Nee, dat leren ding, verdomme. Ja. Hier met mijn laarzen.’

Tegen de tijd dat hij aangekleed was had zijn schildknaap zijn wapenrusting of wat daar voor door moest gaan klaargelegd. Tyrion had een prachtig harnas van plaatstaal, dat hem door een vakman speciaal op het mismaakte lijf was gemaakt. Helaas bevond zich dat veilig en wel in de Rots van Casterling, en hij niet. Hij moest genoegen nemen met een ratjetoe, bijeengegaard uit heer Levoorts wagens: een maliënkolder met kap, de halsberg van een gesneuvelde ridder, scheenstukken met stroken en stalen puntlaarzen. Het ene onderdeel was fraai bewerkt, het andere volstrekt onversierd. Geen twee stukken hoorden bij elkaar, en niets paste hem precies. Zijn kuras was voor een veel grotere man bedoeld, en voor zijn bovenmaatse hoofd hadden ze een enorme pothelm met een driehoekige piek van wel een voet lang opgeduikeld.

Shae hielp Bol met de gespen en sluitingen. ‘Als ik sneuvel, beween me dan,’ zei Tyrion tegen de hoer.

‘Hoe weet u dat dan? Want dan bent u dood.’

‘Ik zal het weten.’

‘Ik geloof het nog ook.’ Shae liet de helm over zijn hoofd zakken en Bol bevestigde hem aan de halsberg. Tyrion gespte zijn riem om, die verzwaard was met het gewicht van een kort zwaard en een ponjaard. Inmiddels had zijn paardenknecht zijn rijdier gebracht, een geducht, bruin strijdros dat even zwaar gepantserd was als hijzelf. Hij had hulp nodig bij het opstijgen en kreeg het gevoel dat hij meer dan duizend pond woog. Bol reikte hem zijn schild aan, een massief geval van zwaar, met staal beslagen ijzerhout. Ten slotte gaven ze hem zijn strijdbijl. Shae deed een stap naar achteren en bekeek hem van top tot teen. ‘Meheer ziet er angstaanjagend uit.’

‘Meheer ziet eruit als een dwerg in een samengeraapt harnas,’ antwoordde Tyrion zuur, ‘maar lief dat je het zegt. Bolderik, als de strijd in ons nadeel uitvalt, breng deze dame dan veilig thuis.’ Hij groette haar met zijn bijl, wendde zijn paard en reed op een drafje weg. Zijn maag was een pijnlijk strakke knoop. Achter hem begonnen zijn bedienden in allerijl zijn tent af te breken. Lichtrode vingers waaierden uit in het oosten: de zon rees boven de horizon uit. In het westen was de hemel donkerpaars en met sterren bezaaid. Tyrion vroeg zich af of dit de laatste zonsopgang was die hij ooit zou meemaken… en of het een teken van lafheid was dat hij zich dat afvroeg. Dacht zijn broer Jaime voor een veldslag ooit aan de dood?

Ver weg blies een strijdhoorn een lage, treurige noot die de ziel deed huiveren. Onder het uitroepen van verwensingen en ruwe grappen klommen de clanstrijders op hun knokige bergpaardjes. Meer dan één leek dronken te zijn. De opgaande zon was bezig de nevelslierten weg te branden toen Tyrion hen wegleidde. Het beetje gras dat de paarden hadden overgelaten droop van de dauw, alsof een god in het voorbijgaan een zak diamanten over de aarde had uitgestrooid. De bergbewoners sloten zich achter hem aan, iedere clan achter zijn eigen hoofd.

In het morgenlicht bloeide heer Tywins leger open als een ijzeren roos met blinkende dorens.

Zijn oom zou het centrum aanvoeren. Ser Kevan had zijn standaards boven de Koningsweg gehesen. Met de pijlkoker aan de riem stelden de boogschutters zich in drie lange linies ten oosten en westen van de weg op en begonnen bedaard hun bogen te spannen. Daartussen vormden de piekeniers carrés, achter hen stond het krijgsvolk rij aan rij, met speren, zwaarden en bijlen bewapend. Rond ser Kevan en de baanderheren Levoort, Liden en Serret met al hun gezworenen stond drieduizend man zware ruiterij opgesteld. De rechtervleugel bestond geheel uit cavalerie en telde zo’n vierduizend mannen in zware wapenrusting. Meer dan driekwart van de ridderschap bevond zich daar, samengebald als een grote, stalen vuist. Ser Addam Marbrand voerde hen aan. Tyrion zag hoe zijn banier zich ontplooide toen zijn vaandrig hem uitschudde: een brandende boom, oranje met rookgrijs. Achter hem wapperden de purperen eenhoorn van ser Flemens, de gestreepte ever van Crakenhal, de vechthaan van Vlugh, en nog andere.

Zijn vader nam positie in op de heuvel waar hij de nacht had doorgebracht. Rondom hem verzamelde zich de reserve: een reusachtige strijdmacht, de ene helft te paard, de andere te voet, vijfduizend man sterk. Heer Tywin verkoos bijna altijd de reserve aan te voeren: hij hield het overzicht en keek toe welke kant het opging met de veldslag, zodat hij zijn strijdkrachten kon inzetten wanneer en waar dat het meest nodig was.

Zelfs van verre zag zijn vader er schitterend uit. Naast heer Tywins wapenrusting stak zelfs het vergulde harnas van zijn zoon Jaime maar magertjes af. Hij droeg een mantel van vele lagen goudlaken, zo zwaar dat de stof nauwelijks bewoog als hij tot de aanval overging, en zo groot dat de plooien over de achterband van zijn hengst heen hingen als hij opsteeg. Geen enkele normale gesp kon een dergelijk gewicht bijeenhouden, dus werd de mantel op zijn plaats gehouden door een set van twee miniatuurleeuwinnen die ineengedoken op zijn schouders zaten, klaar om toe te springen. Het bijbehorende mannetje, dat een prachtig stel manen had, lag boven op heer Tywins grote helm en maaide brullend met één poot door de lucht. Alle drie de leeuwen waren van goud en hadden robijnen bij wijze van ogen. Zijn harnas was van dik staal, donkerrood geëmailleerd, de scheenplaten en handschoenen met gouden sierkrullen gegraveerd. De rondelen op zijn schouders waren gouden zonnebundels, al zijn sluitingen waren verguld, en het rode staal was zo blinkend gepoetst dat het in de opgaande zon een vurige gloed uitstraalde. Tyrion kon het dreunen van de vijandelijke trommen nu horen. Hij dacht aan Robb Stark zoals hij hem voor het laatst had gezien, op de hoge zetel van zijn vader in de Grote Zaal van Winterfel, een ontbloot zwaard blikkerend in zijn hand. Hij wist nog hoe de schrikwolven hem vanuit de schaduwen hadden besprongen, en ineens zag hij ze ook weer voor zich, hoe ze hem grommend hun tanden lieten zien en naar hem hapten. Zou de jongen zijn wolven bij zich hebben op het slagveld? Een verontrustend idee. De noorderlingen zouden na hun lange, slapeloze mars wel uitgeput zijn. Tyrion vroeg zich af hoe de jongen het in zijn hoofd haalde. Had hij ze in hun slaap willen overvallen? Weinig kans, want wat er verder ook op hem aan te merken was, Tywin Lannister liet zich door niemand in de luren leggen.

De voorhoede verzamelde zich aan de linkerkant. Hij zag eerst de standaard, drie zwarte honden op een gulden veld. Daaronder zat ser Gregor, op het grootste paard dat Tyrion ooit had gezien. Bronn wierp één blik op hem en grijnsde. ‘Altijd achter een grote kerel aan het strijdgewoel in rijden.’

Tyrion keek hem strak aan. ‘En waarom dan wel?’

‘Die vormen zo’n prachtig doelwit. Die man trekt de aandacht van iedere boogschutter op het slagveld.’

Lachend bekeek Tyrion de Berg met andere ogen. ‘Ik moet bekennen dat ik het zo nog niet bekeken had.’

Clegane glom of glansde niet: zijn harnas was van dofgrijs staal, vol krassen van het intensieve gebruik en zonder enig wapenteken of ornament. Hij wees zijn manschappen hun plaats met de punt van zijn wapen, een tweehands-slagzwaard dat hij met één hand zwaaide zoals een kleinere man een dolk zou hanteren. ‘Wie vlucht sla ik eigenhandig dood,’ brulde hij net toen hij Tyrion in het oog kreeg.

‘Kobold! Naar links. Jij houdt de rivier. Als je kunt.’

Links van links. Als ze om hun flank heen wilden hadden de Starks paarden nodig die over water konden lopen. Tyrion leidde zijn mannen naar de rivieroever. ‘Kijk,’ schreeuwde hij en wees met zijn bijl.

‘De rivier.’ Een fletse deken van mist kleefde nog aan het wateroppervlak, en daaronder kolkte de donkergroene stroom voorbij. De ondiepten waren modderig en met dicht riet begroeid. ‘Die rivier is van ons. Wat er ook gebeurt, blijf dicht bij het water. Verlies het geen ogenblik uit het oog. Laat geen vijand tussen ons en de rivier komen. Als ze ons water bevuilen, hak dan hun pik af en voer die aan de vissen.’

Shagga had een bijl in beide handen. Hij sloeg ze dreunend tegen elkaar. ‘Halfman!’ schreeuwde hij. Andere Steenkraaien namen de kreet over, en de Zwartoren en Maanbroeders eveneens. De Verbrande Mannen schreeuwden niet, maar lieten hun zwaarden en speren galmen. ‘Halfman! Halfman! Halfmanf Tyrion beschreef een cirkel met zijn ros en overzag het veld. Het terrein was hier golvend en oneffen. Bij de rivier was het zacht en drassig, vandaar liep het met een flauwe helling naar de Koningsweg omhoog en daarachter, aan de oostkant, was het ruw en rotsig. Op de flanken van de heuvels groeide wat geboomte, maar de grond was voor het merendeel ontgonnen en in cultuur gebracht. Zijn hart bonsde op het ritme van de trommen, en onder de lagen leer en staal was zijn voorhoofd klam van het zweet. Hij sloeg ser Gregor gade terwijl de Berg langs de linies af en aan reed, schreeuwend en gesticulerend. Ook deze vleugel bestond geheel uit cavalerie, maar terwijl de rechter een gemaliede vuist van ridders en zwaargewapende lansknechten was bestond de voorhoede uit een westelijk allegaartje: boogschutters te paard met leren wambuizen, een krioelende menigte ongedisciplineerde vrijruiters en huurlingen, landarbeiders op ploegpaarden, gewapend met zeisen en het roestige zwaard van hun vader, slechts half geoefende knapen uit de sloppen van Lannispoort… en Tyrion en zijn bereden clanstrijders.

‘Kraaienvoer,’ pruttelde Bronn naast hem, waarmee hij uitsprak wat Tyrion ongezegd had gelaten. Hij kon alleen maar knikken. Was zijn vader buiten zinnen? Geen pieken, te weinig boogschutters, slechts een handjevol ridders, lieden met slechte wapens of helemaal geen wapens, aangevoerd door een hersenloze bruut die leiding gaf door middel van razernij… hoe had zijn vader gedacht met zo’n aanfluiting van een strijdmacht zijn linkerflank te houden?

Hij had geen tijd om daarover na te denken. De trommen waren zo dichtbij dat het ritme bezit van hem nam en zijn handen onwillekeurig begonnen te bewegen. Bronn trok zijn zwaard, en ineens was de vijand er, hij welde over de heuveltop heen en rukte achter een muur van schilden en pieken met afgemeten passen op. Goden, vervloekt, kijk toch eens wat veel, dacht Tyrion, al wist hij dat zijn vader meer mannen in het veld had. Hun aanvoerders reden op gepantserde strijdrossen voorop, geflankeerd door hun vaandrigs met de banieren. Hij zag de elandstier van de Hoornwouds, de zonnebundel van de Karstarks, heer Cerwyns strijdbijl en de gemaliede vuist van de Hanscoes… én de tweelingtoren van Frey, blauw op grijs. Daar ging zijn vaders zekerheid dat heer Walder geen vin zou verroeren. Het wit van het huis Stark was overal, en als de banieren aan de lange staven golfden en wapperden leek het of de schrikwolven renden en sprongen. Waar is de jongen? vroeg Tyrion zich af.

Er werd een oorlogshoorn gestoken. Haroooooooooooooooooo-oo, klonk hij, lang, laag en huiveringwekkkend als een koude noordenwind. De trompetten van Lannister antwoordden, ta-TA ta-TA ta-TAAAAAAAAAA, schel en uitdagend, maar om een of andere reden had Tyrion het gevoel dat ze dunner en nerveuzer klonken. Het fladderde in zijn ingewanden, een misselijkmakend, vloeibaar gevoel, en hij hoopte dat hij niet al kotsend zou sneuvelen. Toen het geluid van de hoorns wegstierf werd de lucht met gefluit vervuld: aan zijn rechterkant, waar de boogschutters de weg flankeerden, vloog een enorme zwerm pijlen met een boog omhoog. De noorderlingen begonnen te rennen en naderden al schreeuwend, maar de pijlen van de Lannister s daalden als hagel op hen neer, honderden pijlen, duizenden. Mannen struikelden en vielen, en geschreeuw verkeerde in gekrijs. Inmiddels was er al een tweede zwerm in de lucht en legden de schutters een derde pijl op hun boogpees. De trompetten schetterden opnieuw, ta-TAAA ta-TAAA ta-TA ta-TA ta-TAAAAAA. Ser Gregor zwaaide met zijn enorme zwaard en bulderde een bevel, en een duizendtal andere stemmen schreeuwde terug. Tyrion gaf zijn paard de sporen en voegde nog een stem aan de kakofonie toe, en de voorhoede golfde naar voren. ‘De rivier!’ riep hij onderweg tegen zijn clanstrijders. ‘Denk eraan, baan je een weg naar de rivier.’ Hij reed nog steeds voorop toen ze in draf overgingen, totdat Chella een bloedstollende kreet slaakte en hem voorbijgaloppeerde. Shagga hief een gehuil aan en volgde haar. De clanstrijders stoven achter hen aan zodat Tyrion in hun stofwolk achterbleef.

Voor hem had zich een halvemaanvormige formatie van vijandelijke speerdragers gevormd, een dubbele egel met zijn stalen stekels recht overeind die stond te wachten achter hoge eikenhouten schilden met de zonnebundel van de Karstarks. Gregor Clegane bereikte hen als eerste, met een wig van gewapende veteranen in zijn kielzog. De helft van de paarden bokte op het laatste moment, zodat hun aanval stukliep op de rij speren. De rest vond de dood, hun borst opengereten door scherpe stalen punten. Tyrion zag een man of twaalf vallen. De hengst van de Berg steigerde en maaide met zijn met ijzer beslagen hoeven toen een speerpunt met weerhaken zijn nek openreet. Als een dolle stortte het beest zich op de linies. Speren staken van alle kanten op hem in, maar de schildmuur bezweek onder zijn gewicht en de noorderlingen strompelden bij het stuiptrekkende dier vandaan. Het gevallen paard brieste bloed en blies al bijtend zijn laatste, rode adem uit, maar de Berg stond ongedeerd op en maaide met zijn tweehands-slagzwaard om zich heen. Shagga brak door het gat voordat de schilden zich weer aaneen konden sluiten, op de voet gevolgd door andere Steenkraaien. Tyrion riep: ‘Verbrande Mannen! Maanbroeders! Volg mij!’ maar de meesten waren hem vooruit. Hij ving een glimp op van Timet zoon van Timet, die in volle vaart van zijn dodelijk getroffen paard sprong, zag dat een Maanbroeder aan een speer van de Karstarks werd geregen, keek toe hoe Conns paard iemands ribben met één trap verbrijzelde. Een zwerm pijlen daalde op hen neer. Waar ze vandaan kwamen wist hij niet, maar ze vielen zowel op de Starks als op de Lannisters en kletterden van wapenrustingen af of troffen vlees. Tyrion stak zijn schild omhoog en verborg zich eronder. De egel verbrokkelde en de noorderlingen wankelden achteruit onder het gewicht van de aanstormende ruiterij. Tyrion zag hoe Shagga een speerdrager voluit in de borst trof toen de dwaas halsoverkop aan kwam rennen, zag hoe zijn bijl door maliën en leer, spieren en longen kliefde. De man was al dood toen hij nog overeind stond, met het blad van de bijl in zijn borst begraven, maar Shagga reed gewoon door en hieuw met de strijdbijl in zijn linkerhand een schild doormidden, terwijl het lijk willoos stuiterend en bonkend aan zijn rechterkant werd meegesleept. Ten slotte gleed de dode op de grond. Shagga sloeg zijn twee bijlen tegen elkaar en brulde.

Ondertussen had de vijand hemzelf bereikt, en Tyrions veldslag vernauwde zich tot de kleine ruimte rondom zijn paard. Een wapenknecht mikte op zijn borst en zijn bijl haalde uit en sloeg de speer weg. De man danste achteruit om een nieuwe poging te wagen, maar Tyrion gaf zijn paard de sporen en reed hem omver. Bronn werd door drie vijanden omringd, maar de punt van de eerste speer die op hem afkwam hakte hij af en op de terugweg haalde zijn kling het gezicht van een tweede man open.

Een werpspies kwam van links op Tyrion afsuizen en boorde zich met een doffe klap in zijn schild. Hij wendde abrupt zijn paard en haastte zich achter de werper aan, maar de man hief op zijn beurt zijn schild op om zijn gezicht te beschermen. Tyrion cirkelde om hem heen en liet het slagen regenen op het hout. Splinters eikenhout vlogen in het rond, tot de noorderling zijn evenwicht verloor, uitgleed en plat op zijn rug viel met zijn schild boven op zich. Daar was hij buiten bereik van Tyrions bijl, en het was te veel moeite om af te stijgen, dus liet hij hem liggen en reed op een ander af, die hij in de rug trof met een zwiepende slag van bovenaf, zo hard dat zijn arm ervan trilde. Dat bezorgde hem een ogenblik respijt. Hij hield de teugels in en zocht naar de rivier. Daar was hij, verderop aan zijn rechterkant. Op de een of andere manier was hij een halve slag gedraaid. Een Verbrande Man kwam langs. Hij hing over zijn paard heen: een speer was in zijn buik gedrongen en via zijn rug naar buiten gekomen. Hij was niet meer te helpen, maar toen Tyrion zag dat een van de noorderlingen kwam aanrennen en naar zijn teugels graaide ging hij in de aanval.

Zijn prooi trad hem met het zwaard in de hand tegemoet. Hij was lang en dun en droeg een lange maliënkolder en stalen handschoenen, maar hij was zijn helm kwijt en uit een snee in zijn voorhoofd liep bloed in zijn ogen. Tyrion haalde naar zijn gezicht uit, maar de man mepte zijn bijl weg. ‘Dwerg,’ schreeuwde hij. ‘Sterf!’ Hij draaide in een kringetje rond toen Tyrion om hem heen reed en op zijn hoofd en schouders inbeukte. Staal galmde tegen staal, en het drong algauw tot Tyrion door dat de lange man sneller en sterker was dan hij. Waar in de zevenvoudige hel was Bronn? ‘Sterf,’ gromde de man en hakte woest op hem in. Tyrion bracht maar net op tijd zijn schild omhoog, en het hout leek onder de kracht van de slag naar binnen te ontploffen. De verbrijzelde fragmenten vielen van zijn arm. ‘Sterf!’ bulderde de zwaardvechter terwijl hij opdrong en Tyrion zo hard tegen zijn slaap mepte dat zijn hoofd ervan galmde. De kling maakte een afschuwelijk schrapend geluid toen hij hem over het staal naar zich toehaalde. De lange man grijnsde… totdat Tyrions strijdros toehapte, snel als een slang, en zijn wang tot op het bot openhaalde. Toen schreeuwde hij. Tyrion begroef zijn bijl in ’s mans hoofd. ‘Jij sterft,’ zei hij, en zo was het ook.

Terwijl hij het blad loswrikte hoorde hij een kreet. ‘Eddard!’ galmde een stem. ‘Voor Eddard en Winterfel!’ De ridder die op hem afstormde zwaaide de gepunte bal van een morgenster boven zijn hoofd. Hun strij drossen dreunden tegen elkaar voordat Tyrion zelfs maar zijn mond had kunnen openen om Bronn te roepen. Pijn straalde vanuit zijn elleboog naar alle kanten uit toen de punten zich door het dunne metaal rond het gewricht boorden. Zijn bijl was in een ommezien verdwenen. Hij graaide naar zijn zwaard, maar de morgenster cirkelde al weer rond en dook op zijn gezicht af. Een misselijkmakend geknars, en hij viel. Het stond hem niet bij dat hij de grond raakte, maar toen hij opkeek zag hij boven zich alleen maar lucht. Hij rolde op zijn zij en wilde opstaan, maar een rilling van pijn doorvoer hem, en de wereld bonsde. Boven hem hield de ridder die hem had geveld zijn paard in. ‘Tyrion de Kobold,’ dreunde zijn stem vanuit de hoogte. ‘Je behoort mij toe. Genade, Lannister?’

Ja, dacht Tyrion, maar het woord bleef in zijn keel steken. Hij maakte een krassend geluid en werkte zich op zijn knieën overeind, tastend naar een wapen. Zijn zwaard, zijn ponjaard, wat dan ook…

‘Vraag je om genade?’ De ridder torende op zijn gepantserde paard boven hem uit. Man en paard leken allebei onmetelijk groot. De gepunte bal beschreef een trage cirkel. Tyrions handen waren gevoelloos, zijn blik was vertroebeld, zijn schede leeg. ‘Smeek om genade of sterf,’ sprak de ridder, en zijn vlegel wervelde steeds sneller rond. Tyrion kwam zwaaiend overeind en stiet zijn hoofd in de buik van het paard. Het dier slaakte een ijselijke kreet en steigerde. Het probeerde van die afschuwelijke pijn weg te lopen. Een stroom van bloed en ingewanden droop over Tyrions gezicht en het paard stortte neer als een lawine. Het volgende moment zat zijn vizier dichtgeplakt met modder en was zijn voet ergens onder bekneld geraakt. Hij rukte hem los, zijn keel dermate dichtgesnoerd dat hij bijna geen woord kon uitbrengen. ‘… genade…’ wist hij met schorre stem te krassen.

‘Ja,’ kreunde een door pijn omfloerste stem.

Tyrion schraapte de modder van zijn helm zodat hij weer iets kon zien. Het paard was de andere kant op gevallen, boven op de berijder. Het been van de ridder zat klem en de arm waarmee hij zijn val had gebroken was afschuwelijk verdraaid. ‘Genade,’ herhaalde hij, prutste met zijn goede hand aan zijn riem, trok een zwaard en wierp dat Tyrion voor de voeten. ‘Ik smeek u om genade, heer.’

Verdwaasd knielde de dwerg neer en raapte het zwaard op. Toen hij zijn arm bewoog hamerde de pijn door zijn elleboog. De veldslag leek zich naar elders te hebben verplaatst, want op zijn stukje van het slagveld restte nog slechts een groot aantal lijken. De raven streken neer om zich te goed te doen. Hij zag dat ser Kevan met de hoofdmacht de voorhoede was komen ondersteunen, en dat zijn massale hoeveelheid piekeniers de noorderlingen tot aan de heuvels had teruggedrongen. De strijd speelde zich op de hellingen af, waar de pieken op een volgende schildmuur stuitten, ditmaal ovaal en met ijzeren knoppen versterkt. Terwijl hij toekeek werd de lucht weer met pijlen gevuld. De mannen achter de muur van eikenhout gingen ten onder in dat moordende vuur. ‘Ik geloof dat u aan de verliezende hand bent, ser,’ zei hij tegen de ridder onder het paard. De man gaf geen antwoord.

Toen hoorde hij van achteren paardenhoeven naderen en draaide zich met een ruk om, al kon hij het zwaard dat hij vasthield bijna niet optillen van de pijn in zijn elleboog. Bronn hield in en keek op hem neer.

‘Ik heb nogal veel aan je gehad,’ zei Tyrion tegen hem.

‘Ik krijg anders de indruk dat je het best in je eentje afkon,’ antwoordde Bronn. ‘Maar je bent de punt van je helm kwijt.’

Tyrion betastte de top van zijn grote helm. De punt was finaal afgebroken. ‘Ik ben hem niet kwijt. Ik weet precies waar hij is. Zie je mijn paard ook ergens?’

Tegen de tijd dat ze het hadden gevonden schalden de trompetten weer en kwam heer Tywins reserve langs de rivier aandenderen. Tyrion zag zijn vader voorbij stuiven. Met de karmijnrood met gouden banier van de Lannisters wapperend boven zijn hoofd stormde hij het slagveld over, omringd door vijfhonderd ridders wier lanspunten blikkerden in de zon. Onder de moker van hun aanval verbrijzelden de restanten van de Stark-linies als glas. Omdat zijn elleboog dik en pijnlijk was deed Tyrion geen poging zich in de slachtpartij te mengen. Samen met Bronn ging hij op zoek naar zijn mannen. Hij trof er vele onder de doden aan. Ulf, zoon van Umar, lag in een plas geronnen bloed, zijn onderarm af gehouwen. Een twaalftal Maanbroeders lag om hem heen. Shagga hing tegen een boom aan, met pijlen doorzeefd. Het hoofd van Conn rustte in zijn schoot. Tyrion dacht dat ze allebei dood waren, maar toen hij afsteeg opende Shagga zijn ogen en zei: ‘Ze hebben Conn, zoon van Corat, gedood.’ De knappe Conn had geen andere wond dan een rode vlek op zijn borst waar hij door een speer was doorstoken. Toen Bronn Shagga overeind trok leek de enorme kerel voor het eerst de pijlen te zien. Hij haalde ze er een voor een uit, vloekend om de gaten die ze in zijn dikke lagen leer en maliën hadden gemaakt en jengelend als een kind om die paar die in zijn vel waren gedrongen. Chella, dochter van Cheyck, kwam aanrijden toen ze bezig waren de pijlen uit Shagga te trekken en liet hun vier oren zien die ze had afgesneden. Timet troffen ze aan terwijl hij bezig was met zijn Verbrande Mannen de lijken van de gesneuvelden te plunderen. Van de driehonderd clanstrijders die onder Tyrion Lannister ten strijde waren getrokken was misschien de helft nog in leven. Hij liet het aan de overlevenden over om zich verder om de doden te bekommeren en stuurde Bronn erop uit om zich over zijn gevangen ridder te ontfermen. Toen ging hij in zijn eentje op zoek naar zijn vader. Heer Tywin zat bij de rivier warme wijn te drinken uit een met juwelen ingelegde beker, terwijl zijn schildknaap zijn borstharnas losgespte. ‘Een prachtige overwinning,’ zei ser Kevan toen hij Tyrion zag. ‘Die wilden van jou hebben goed gevochten.’

Zijn vaders ogen waren op hem gericht, lichtgroen met gouden spikkels, zo kil dat Tyrion ervan huiverde. ‘Verbaast dat u, vader?’ vroeg hij. ‘Heeft het uw plannen doorkruist? We werden geacht ons te laten afslachten, nietwaar?’

Heer Tywin leegde met een uitdrukkingsloos gezicht zijn beker.

‘Ik had de minst gedisciplineerde mannen aan de linkerkant opgesteld, ja. Ik ging ervan uit dat ze op de vlucht zouden slaan. Robb Stark is een groentje, eerder dapper dan wijs. Ik had gehoopt dat hij door die bres zou stormen zodra hij zag dat onze linkerflank bezweek, belust op onze nederlaag. Als hij daar eenmaal al zijn strijdkrachten ingezet had zouden ser Kevans pieken rechtsomkeert hebben gemaakt om hem in de flank aan te vallen en hem de rivier in te drijven terwijl ik met de reservetroepen oprukte.’

‘En het leek u het beste dat ik midden in die slachtpartij zou zitten, maar dan wel zonder iets van uw plannen af te weten?’

‘Een geveinsde vlucht is minder overtuigend,’ zei zijn vader, ‘en ik ben niet geneigd om iemand die met huurlingen en wilden verkeert in mijn plannen in te wijden.’

‘Jammer dat mijn wilden uw dansje verstoord hebben.’ Tyrion trok zijn stalen handschoen uit en smeet die op de grond. Pijn vlijmde door zijn elleboog, en hij vertrok zijn gezicht.

‘Die jongen van Stark bleek voorzichtiger dan ik van iemand van zijn leeftijd had verwacht,’ gaf heer Tywin toe, ‘maar een overwinning is een overwinning. Ik krijg de indruk dat je gewond bent.’

Tyrions rechterarm zat onder het bloed. ‘Fijn dat u dat opvalt, vader,’ zei hij met opeengeklemde kaken. ‘Zou ik zo vrij mogen zijn u te verzoeken, een van uw maesters te laten halen? Tenzij u graag een eenarmige dwerg als zoon hebt…’

Een dringend geroep van ‘’Heer Tywin!’ deed zijn vader omkijken voor hij antwoord had kunnen geven. Toen ser Addam Marbrand van zijn ros sprong kwam Tywin Lannister overeind. Het paard was met schuimig zweet overdekt en bloedde uit zijn mond. Ser Addam, een slanke man met koperkleurig haar tot op de schouders, gehuld in gepolijst, bronsrood staal met de vurige boom van zijn huis in zwart op zijn borstharnas geëtst, zonk op één knie. ‘Heer, we hebben enkele van de aanvoerders gevangengenomen. Heer Cerwyn, heer Wylis Manderling, Harrion Karstark, vier Freys. Heer Hoornwoud is dood, en ik vrees dat Rous Bolten ons is ontsnapt.’

‘En de jongen?’

Ser Addam aarzelde. ‘De jonge Stark was er niet bij, heer. Ze zeggen dat hij met het merendeel van zijn ruiterij de Tweeling overgestoken en met grote snelheid naar Stroom vliet gereden is.’

Een groentje, dacht Tyrion. Eerder dapper dan wijs. Als het niet zo’n pijn had gedaan was hij in lachen uitgebarsten.

Загрузка...