Eddard

Hij trof Pinkje aan in de gelagkamer van het bordeel, waar hij gezellig zat te kletsen met een lange, elegante vrouw met een veren jurk over haar inktzwarte huid. Bij de haard was Huard met een wulpse deern aan het pandverbeuren. Zo op het oog had hij tot dusverre zijn riem, zijn mantel, zijn maliënhemd en zijn rechterlaars verbeurd, terwijl het meisje haar hemd tot aan de taille had moeten openknopen. Jory Cassel stond naast een beregende ruit met een wrang lachje op zijn gezicht te kijken hoe Huard zijn stenen omkeerde en van zijn uitzicht genoot.

Beneden aan de trap bleef Ned staan en trok zijn handschoenen aan. ‘Tijd om te vertrekken. Mijn zaken hier zijn afgehandeld.’

Huard kwam zwaaiend overeind en graaide gehaast zijn spullen bij elkaar. ‘Zoals u wenst, heer,’ zei Jory. ‘Ik ga wel met Wyl mee om de paarden te halen.’ Hij beende naar de deur.

Pinkje nam de tijd om afscheid te nemen. Hij kuste de hand van de zwarte vrouw, fluisterde haar iets grappigs toe waarom ze hardop moest lachen en slenterde naar Ned. ‘Uw zaken,’ zei hij luchtig, ‘of die van Robert? Ze zeggen dat de Hand ’s konings dromen droomt, met de stem des konings spreekt en met het zwaard des konings regeert. Houdt dat in dat u ook naait met ’s konings…’

‘Heer Baelish,’ onderbrak Ned hem, ‘u gaat te ver. Ik ben u niet ondankbaar voor uw hulp. Zonder u had het misschien jaren geduurd voor we dit bordeel hadden gevonden. Maar dat houdt nog niet in dat ik van plan ben uw spotternijen te ondergaan. En ik ben de Hand des Konings niet meer.’

‘Zo’n schrikwolf moet een prikkelbaar beest zijn,’ zei Pinkje, en een van zijn mondhoeken wees scherp omlaag.

Terwijl ze naar de stallen liepen viel er een warme plensregen uit een loodgrijze hemel. Ned zette de kap van zijn mantel op. Jory leidde zijn paard naar buiten. De jonge Wyl kwam vlak achter hem aan. Hij voerde met één hand Pinkjes merrie mee terwijl hij met zijn andere hand aan zijn riem en de koorden van zijn broek frummelde. Een hoertje op blote voeten leunde over de staldeur en giechelde tegen hem.

‘Gaan we nu terug naar het kasteel, heer?’ vroeg Jory. Ned knikte en zwaaide zich in het zadel. Naast hem steeg Pinkje op. Jory en de overigen volgden.

‘Chataya houdt er een uitgelezen etablissement op na,’ zei Pinkje terwijl ze wegreden. ‘Ik overweeg het te kopen. Je kunt veel beter in bordelen dan in schepen investeren, heb ik ontdekt. Hoeren zinken maar zelden, en als ze door piraten geënterd worden betalen die net als ieder ander met klinkende munt.’ Heer Petyr grinnikte om zijn eigen geestigheid.

Ned liet hem maar kletsen. Na een poosje hield hij zijn mond en reden ze in stilte verder. De straten van Koningslanding waren leeg. De regen had iedereen naar binnen gejaagd. Hij roffelde op Neds hoofd neer, warm als bloed en aanhoudend als een oud schuldgevoel. Dikke waterdruppels biggelden over zijn gezicht.

‘Robert zal zich nooit tot één bed beperken,’ had Lyanna op een lang vervlogen avond in Winterfel tegen hem gezegd nadat hun vader de jeugdige heer van Stormeinde haar hand had beloofd. ‘Ik heb gehoord dat hij bij een meisje uit de Vallei een kind heeft verwekt.’

Ned had Mya vastgehouden en kon haar bestaan nauwelijks ontkennen, en evenmin wilde hij zijn zuster voorliegen, maar hij had haar verzekerd dat het niet uitmaakte wat Robert voor hun verloving had uitgevoerd, dat hij een goed en oprecht man was die haar van ganser harte zou liefhebben. Lyanna had slechts geglimlacht.

‘Liefde is zoet, beste Ned, maar de aard van het beestje verandert er niet door.’

Het meisje was zo jong geweest dat Ned niet naar haar leeftijd had durven vragen. Ze was ongetwijfeld nog maagd geweest. Als je beurs maar dik genoeg was wisten de betere bordelen altijd wel een maagd op te duikelen. Ze had lichtrood haar en over de brug van haar neus liep een spoor van sproeten, en toen ze een borst ontblootte om de baby aan te leggen zag hij dat die ook vol sproeten zat. ‘Ik heb haar Barra genoemd,’ zei ze terwijl het kind dronk. ‘Ze lijkt zo op hem, vindt u ook niet, heer? Ze heeft zijn neus, en zijn haar…’

‘Ja, dat is zo.’ Eddard Stark had het fijne, donkere haar van de baby gestreeld, dat als zwarte zij door zijn vingers vloeide. Roberts eerstgeborene had net zulk fijn haar gehad, voor zover hij het zich herinnerde. ‘Wilt u hem dat zeggen als u hem ziet, heer, als… als het u behaagt. Vertel hem hoe mooi ze is.’

‘Ik zal het doen,’ had Ned beloofd. Dat was nu juist de ellende. Robert zwoer hun eeuwige liefde en was hen vergeten vóór de avond viel, maar Ned Stark hield woord. Hij dacht aan wat hij Lyanna op haar sterfbed had beloofd, en aan de prijs die hij had betaald om die beloften te houden.

‘En zeg hem dat ik met niemand anders ben geweest. Ik zweer het, heer, bij de oude goden en de nieuwe. Chataya wilde me die zes maanden wel schenken, vanwege de baby en omdat hij hopelijk terugkomt. Dus u wilt hem vast wel zeggen dat ik op hem wacht. Ik hoef geen juwelen of zo, alleen hem. Hij is altijd goed voor me geweest, echt waar.’

Goed voor je, dacht Ned hol. ‘Ik zal het hem zeggen, kind, en ik beloof je dat het Barra aan niets zal ontbreken.’ Toen glimlachte ze, zo’n beverig en lief lachje dat het hem wee om het hart werd. En nu, terwijl hij wegreed, zag Ned het gezicht van Jon Sneeuw, dat zo op een jongere versie van het zijne leek, voor zijn geestesoog. Als de goden zo onwelgevallig op bastaarden neerzagen, dacht hij dof, waarom hebben ze mannen dan zoveel begeerte meegegeven? ‘Heer Baelish, wat weet u van Roberts bastaarden?’

‘Om te beginnen dat hij er meer heeft dan u.’

‘Hoeveel?’

Pinkje haalde zijn schouders op. Vochtige stroompjes biggelden over de rug van zijn mantel omlaag. ‘Doet het er wat toe? Als je maar genoeg vrouwen in je bed haalt zitten er altijd wel een paar tussen die je een cadeautje geven, en Zijne Genade is wat dat betreft nooit terughoudend geweest. Ik weet dat hij die jongen in Stormeinde erkend heeft, dat kind dat hij heeft verwekt op de avond dat heer Stannis trouwde. Hij kon ook moeilijk anders. De moeder was een Florens, het nichtje van vrouwe Selyse, een van haar kameniers. Renling zegt dat Robert het meisje tijdens het feest naar boven droeg en zich meester maakte van het bruidsbed toen Stannis en bruid nog aan het dansen waren. Heer Stannis scheen dat een smet op het blazoen van zijn vrouws huis te vinden, dus toen de jongen geboren was stuurde hij hem per schip naar Renling.’ Hij gluurde opzij naar Ned. ‘Ik heb ook horen fluisteren dat Robert een tweeling heeft verwekt bij een dienstmeid op de Rots van Casterling, drie jaar geleden, toen hij voor het toernooi van heer Tywin in het westen was. Cersei heeft de zuigelingen laten doden en de moeder aan een passerende slavenhandelaar verkocht. Te affreus voor de Lannisters, zo dicht bij huis.’

Ned Stark trok een gezicht. Zulke afschuwelijke verhalen werden over alle hoge heren in het rijk verteld. Van Cersei Lannister wilde hij het wel geloven… maar zou de koning zoiets zomaar over zijn kant hebben laten gaan?

De Robert die hij had gekend niet, maar de Robert die hij had gekend had ook niet zo makkelijk zijn ogen gesloten voor ongewenste zaken. ‘Waarom zou Jon Arryn plotseling zo’n belangstelling hebben gekregen voor de onwettige kinderen van de koning?’

Het mannetje haalde zijn drijfnatte schouders op. ‘Hij was de Hand des Konings. Robert heeft hem ongetwijfeld gevraagd te zorgen dat er in hun behoeften werd voorzien.’

Ned was tot op het bot doorweekt, en zijn ziel was verkild. ‘Er moet meer aan de hand zijn geweest. Waarom zou hij anders vermoord zijn?’

Pinkje schudde de regen uit zijn haar en lachte. ‘Nu snap ik het!

Heer Arryn kwam erachter dat Zijne Genade een paar hoeren en viswijven een baby in hun buik had gesplitst, en dus moesten ze hem het zwijgen opleggen. Geen wonder. Als je zo’n man in leven laat gaat hij straks nog rondbazuinen dat de zon in het oosten opgaat.’

Daar kon Ned slechts zijn wenkbrauwen over fronsen. Hij betrapte zich erop dat hij voor het eerst in jaren aan Rhaegar Targaryen dacht. Hij vroeg zich af of Rhaegar vaak bordelen had bezocht. Om de een of andere reden betwijfelde hij dat.

De regen viel nu met bakken uit de hemel. Hij priemde in hun ogen en kletterde op de grond. Rivieren van bruin water stroomden de heuvel af toen Jory plotseling riep: ‘Heer.’ Zijn stem was schor van schrik, en het volgende moment was de straat vol soldaten. Ned ving een glimp op van maliën over leer, handschoenen en scheenplaten, stalen helmen met een gouden leeuw erop. Karmozijnrode mantels plakten tegen hun ruggen, doornat van de regen. Hij had geen tijd om ze te tellen, maar er waren er minstens tien, een linie die te voet de straat blokkeerde, met zwaarden en speren met ijzeren punten. ‘Van achteren!’ hoorde hij Wyl roepen, en toen hij zijn paard wendde doken er achter hen nog meer op die hun de terugweg versperden. Jory’s zwaard schoot zingend uit de schede.

‘Ga opzij of sterf!’

‘De wolven huilen,’ zei de aanvoerder van de roodmantels tegen zijn mannen. De regen stroomde over zijn gezicht. ‘Maar wat een klein troepje.’

Pinkje bracht zijn paard voorzichtig naar voren, stapje voor stapje. ‘Wat heeft dit te betekenen? Dit is de Hand des Konings.’

‘Hij was de Hand des Konings.’ De modder dempte de hoefslagen van zijn volbloed hengst. De linie week voor hem uiteen. Op een gouden borstharnas brulde de leeuw van Lannister uitdagend. ‘Eerlijk gezegd weet ik niet precies wat hij is.’

‘Lannister, dit is waanzin,’ zei Pinkje. ‘Laat ons erlangs. We worden terugverwacht op het kasteel. Weet je wel wat je doet?’

‘Hij weet wat hij doet,’ zei Ned kalm.

Jaime Lannister glimlachte. Zelfs op een dag zo grijs en nat als deze scheen zijn haar fel als de zon. ‘Heel juist. Ik zoek mijn broer. U herinnert zich mijn broer toch nog wel, heer Stark? Hij was er ook bij in Winterfel. Blond haar, ongelijke ogen, scherpe tong. Een kleine man.’

‘Hij staat me nog helder voor de geest,’ antwoordde Ned.

‘Het schijnt dat hij onderweg op moeilijkheden is gestuit. Mijn edele vader is ten zeerste vertoornd. U weet zeker niet toevallig wie mijn broer een kwrad hart toedraagt?’

‘Uw broer is op mvijn bevel gegrepen om rekenschap van zijn misdaden af te leggen,’ zei Ned Stark. Pinkje kreunde van ontzetting. ‘Mijne heren…’

Ser Jaime rukte zijn zwaard uit de schede en dreef zijn hengst naar voren. ‘Ontbloot uw staal, heer Eddard. Desnoods slacht ik u af zoals Aerys, maar ik heb liever dat u sterft met een wapen in de hand.’

Hij keek Pinkje koel en minachtend aan. ‘Heer Baelish, als ik u was vertrok ik met gezwinde spoed, als u tenminste geen bloedvlekken op uw kostbare kledij wilt.’

Die aansporing had Pinkje niet nodig. ‘Ik ga de stadswacht halen,’ beloofde hij Ned. De Lannister-linie week uiteen om hem door te laten en sloot zich weer achter hem. Pinkje dreef zijn hielen in de flanken van zijn merrie en verdween om een hoek.

Neds mannen hadden hun zwaard getrokken, maar het was drie tegen twintig. Ogen keken toe vanuit omringende ramen en deuren, maar geen mens maakte aanstalten om in te grijpen. Zijn gezelschap was te paard, de Lannisters waren te voet, op Jaime zelf na. Misschien zou een charge redding brengen, maar Eddard Stark meende over een zekerder en veiliger tactiek te beschikken. ‘Als je mij doodt,’ waarschuwde hij de Koningsmoordenaar, ‘maakt Catelyn ongetwijfeld een eind aan Tyrions leven.’

Jaime Lannister porde Ned in de borst met het vergulde zwaard dat van het bloed van de laatste der drakenkoningen had gedronken. ‘O ja? De edele Catelyn Tulling van Stroomvliet, die een gijzelaar vermoordt? Ik denk… van niet.’ Hij zuchtte. ‘Maar ik laat het leven van mijn broer liever niet van de eer van een vrouw afhangen.’

Jaime liet het gouden zwaard in de schede glijden. ‘Dus kan ik je denk ik beter naar Robert laten rennen om hem te vertellen hoe bang ik je heb gemaakt. Ik vraag me af of het hem zal interesseren.’ Jaime streek zijn natte haar met zijn vingers naar achteren en wendde met een ruk zijn paard. Toen hij zich achter de linie zwaardvechters, bevond keek hij achterom naar zijn aanvoerder. ‘Tregar, zorg dat heer Stark geen kwaad geschiedt.’

‘Zoals u wilt, heer.’

‘Maar toch… het gaat niet aan dat hij er helemaal ongestraft afkomt, dus…’ Zelfs in de regen was de glimlach van ser Jaime oogverblindend. ‘… dood zijn mannen.’

‘Nee!’ schreeuwde Ned Stark en graaide naar zijn zwaard. Jaime reed al op een sukkeldrafje de straat uit toen hij Wyls kreet hoorde. De mannen drongen van beide kanten op. Ned reed er een tegen de grond en hakte op fantomen in rode mantels in die voor hem achteruitweken. Jory Cassel dreef zijn paard aan en ging in de aanval. Een met staal beslagen hoef trof met een misselijkmakend gekraak een Lannister-wachter in het gezicht. Een tweede man wankelde opzij, en even had Jory vrij baan. Vloekend werd Wyl van zijn stervende paard getrokken. Hun zwaarden maaiden door de regen. Ned galoppeerde naar hem toe en liet zijn slagzwaard zo hard op Tregars helm neerdalen dat hij op zijn tanden moest bijten. Tregar zonk op zijn knieën, de leeuw op zijn helm in tweeën gekliefd. Het bloed stroomde over zijn gezicht. Huard hakte net op de handen in die zijn teugels hadden gegrepen toen een speer hem in de buik trof. Ineens was Jory er weer, en een rode regen spatte van zijn zwaard. ‘Neer riep Ned. ‘Jory, weg!’ Neds paard gleed onder hem uit en plofte met een dreun in de modder. Even werd hij verblind door de pijn, en hij proefde de smaak van bloed op zijn tong.

Hij zag hoe ze de benen onder Jory’s paard vandaan sloegen en hem op de grond trokken. Ze sloten hem in, en hun zwaarden rezen en daalden. Toen Neds paard overeind krabbelde probeerde hij op te staan, alleen maar om weer te vallen. Toen hij het wilde uitschreeuwen stikte hij bijna. Hij zag het versplinterde bot door zijn kuit steken, en dat was voorlopig het laatste dat hij zag. De regen bleef maar vallen.

Toen hij zijn ogen weer opende was heer Eddard Stark alleen met zijn doden. Zijn paard kwam aanlopen, snoof de ranzige lucht van bloed op en galoppeerde ervandoor. Ned begon zich door de modder te slepen, zich verbijtend tegen de gruwelijke pijn in zijn been. Het leek jaren te duren. Van achter beregende ramen keken gezichten toe en uit stegen en deuren doken mensen op, maar niemand stak een hand uit om hem te helpen.

Pinkje en de stadswacht troffen hem daar op straat aan terwijl hij het lijk van Jory Cassel in zijn armen wiegde.

De goudmantels haalden ergens een draagbaar vandaan, maar de terugtocht naar het kasteel was één doffe kwelling, en Ned verloor meer dan eens het bewustzijn. Het stond hem nog bij dat hij de Rode Burcht voor zich zag opdoemen. De regen had de lichtroze steen van de massieve muren bloedrood geverfd.

Het volgende moment boog grootmaester Pycelle zich met een beker over hem heen en fluisterde: ‘Drink dit, heer. Hier. Het melksap van de papaver, tegen de pijn.’ Hij herinnerde zich dat hij slikte en dat Pycelle iemand opdroeg de wijn tot het kookpunt te verhitten en schone zij voor hem te halen, en dat was het laatste dat hij wist.

Загрузка...