Eddard

‘Pijn is een geschenk van de goden, heer Eddard,’ zei grootmaester Pycelle. ‘Het betekent dat het bot weer aan elkaar groeit en het vlees geneest. Wees dankbaar.’

‘Ik zal dankbaar zijn als die steken in mijn been ophouden.’

Pycelle zette een stopfles op de tafel naast het bed. ‘Melksap van de papaver, voor als de pijn u te veel kwelt.’

‘Ik slaap nu al te veel.’

‘Slaap is de grote heelmeester.’

‘Ik had gehoopt dat u dat was.’

Pycelle glimlachte mat. ‘Blij om te zien dat u zo scherp van geest bent, heer.’ Hij boog zich voorover en dempte zijn stem. ‘Er is vanochtend een raaf aangekomen, een brief voor de koningin van haar vader. Het leek mij beter dat u dat wist.’

‘Duistere wieken, duistere woorden,’ zei Ned grimmig. ‘En?’

‘Heer Tywin is ten zeerste verbolgen over het feit dat u mannen op ser Gregor Clegane hebt afgestuurd,’ vertrouwde de maester hem toe. ‘Zoals ik al vreesde. U zult zich herinneren dat ik dat in de raad met zoveel woorden heb gezegd.’

‘Laat hem gerust verbolgen zijn,’ zei Ned. Bij iedere steek in zijn been zag hij de glimlach van Jaime Lannister voor zich, en Jory, dood in zijn armen. ‘Laat hem maar net zoveel brieven aan de koningin schrijven als hij wil. Heer Beric rijdt onder de banier van de koning zelf. Als heer Tywin de gerechtigheid des konings tracht te dwarsbomen zal hij zich tegenover Robert moeten verantwoorden. Zijne Genade doet maar één ding liever dan jagen, en dat is ten strijde trekken tegen heren die hem trotseren.’

Pycelle schuifelde achteruit, en zijn maestersketen rammelde. ‘Wat u zegt. Morgenochtend kom ik weer langs.’ De oude man graaide haastig zijn spullen bijeen en vertrok. Ned twijfelde er nauwelijks aan of hij ging rechtstreeks naar de koninklijke vertrekken om met de koningin te konkelen. Het leek mij beter dat u dat wist, ja, ja… Alsof Cersei hem niet had opgedragen haar vaders dreigementen door te geven. Hopelijk zou zijn reactie die volmaakte rij tanden van haar aan het klapperen brengen. Ned was lang niet zo zeker van Robert als hij het deed voorkomen, maar dat hoefde Cersei niet te weten. Toen Pycelle weg was riep Ned om een beker honingwijn. Ook die benevelde zijn brein, maar niet zo erg. Hij moest kunnen denken. Hij had zichzelf wel duizend keer afgevraagd wat Jon Arryn gedaan zou hebben als hij lang genoeg was blijven leven om zijn kennis in daden om te zetten. Of misschien had hij dat wel gedaan en was hij daarom gestorven.

Vreemd hoe onschuldige kinderogen soms dingen zien waar volwassenen blind voor zijn. Als Sansa volwassen was zou hij haar op een dag moeten vertellen hoe zij hem een licht had doen opgaan. Hij lijkt geen zier op die ouwe, dronken koning, had ze in haar boosheid en onwetendheid uitgeroepen, en bij die simpele waarheid, kil als de dood, kromp zijn hart ineen. Dit is het zwaard dat Jon Arryn heeft geveld, dacht Ned toen, en ook Robert zal erdoor sterven, langzamer, maar niet minder zeker. Verbrijzelde benen genezen misschien op den duur, maar er is een verraad dat de ziel aanvreet en vergiftigt. Een uur nadat de grootmaester was vertrokken diende Pinkje zich aan, gekleed in een pruimkleurig wambuis met een zwarte spotvogel op de borst geborduurd en een zwart-wit gestreepte mantel. ‘Ik kan niet lang blijven, heer,’ kondigde hij aan. ‘Vrouwe Tanda verwacht mij voor het middagmaal. Ze roostert ongetwijfeld het gemeste kalf voor me. Als dat ook maar enigszins op haar dochter lijkt zal ik straks nog barsten en erin blijven. En hoe is het met uw been?’

‘Ontstoken en pijnlijk, en ik word gek van de jeuk.’

Pinkje trok een wenkbrauw op. ‘Probeer er voortaan geen paarden meer op te laten vallen. Ik raad u dringend aan om snel te genezen. Het rijk wordt roerig. Varys heeft dreigende fluisteringen uit het westen opgevangen. Vrijruiters en huurlingen verzamelen zich in groten getale rond de Rots van Casterling, en niet omdat ze om een praatje met heer Tywin verlegen zitten.’

‘Is er nieuws van de koning?’ wilde Ned weten. ‘Hoe lang is Robert eigenlijk van plan te blijven jagen?’

‘Zijn prioriteiten in aanmerking genomen lijkt het me dat hij het liefst in het bos zou blijven totdat u en de koningin allebei van ouderdom gestorven zijn,’ antwoordde heer Petyr met een flauw lachje. ‘Nu dat niet gaat stel ik me zo voor dat hij terugkomt zodra hij een prooi heeft gedood. Ze schijnen het witte hert gevonden te hebben… of liever gezegd, wat ervan over was. Een paar wolven waren hen voor geweest, en die hebben weinig meer voor Zijne Genade overgelaten dan een hoef en een geweistang. Robert was razend, tot hij hoorde dat er nog dieper in het bos een monsterlijk everzwijn zou zitten. Toen moest en zou hij dat hebben. Prins Joffry is vanochtend teruggekomen met de gebroeders Roys, ser Balon Swaan en nog zo’n twintig andere leden van het gezelschap. De rest is bij de koning gebleven.’

‘De Jachthond?’ vroeg Ned met gefronste wenkbrauwen. Van de hele Lannister-kliek was Sandor Clegane degene die hem het meeste zorgen baarde nu ser Jaime de stad was ontvlucht om zich bij zijn vader te voegen.

‘O, met Joffry mee teruggekomen en rechtstreeks naar de koningin gegaan.’ Pinkje meesmuilde. ‘Ik zou er honderd zilveren hertenbokken voor hebben gegeven om als beestje in de biezen te zitten toen hij hoorde dat heer Beric op pad was gegaan om zijn broer een kopje kleiner te maken.’

‘Zelfs een blinde kan zien dat de Jachthond een hekel aan zijn broer heeft.’

‘O, maar dat hij Gregor verafschuwt houdt nog niet in dat u Gregor mag doden! Zodra Dondarrion de top van onze Berg afkapt gaan grondgebied en inkomen van de Cleganes op Sandor over, maar ik zou er geen vergif op innemen dat hij dank je wel zegt. Hij niet. En neemt u me niet kwalijk, maar vrouwe Tanda wacht met haar gemeste kalveren.’

Op weg naar de deur viel heer Petyrs oog op grootmaester Malleons pil op de tafel. Hij bleef even staan en sloeg het met een nonchalant gebaar open. l De afstamming en geschiedenis van de Grote Huizen van de Zeven Koninkrijken, met beschrijvingen van vele Grote Heren en Edele Dames en hun Kinderen,’ las hij. ‘Dat is nog eens saaie lectuur. Een slaapmuts j e, heer?’

Heel even overwoog Ned het hem allemaal te vertellen, maar iets aan Pinkjes grappenmakerij stond hem tegen. De man was al te slim, en zijn spottende lachje was nooit ver weg. ‘Jon Arryn was dit boek aan het bestuderen toen hij ziek werd,’ zei Ned behoedzaam om te zien hoe Pinkje zou reageren.

En hij reageerde zoals altijd: met een lolletje. ‘In dat geval,’ zei hij, ‘moet de dood als een verlossing zijn gekomen.’ Heer Petyr Baelish boog en vertrok. Eddard Stark veroorloofde zich een vloek. Afgezien van zijn eigen volgelingen vertrouwde hij bijna niemand hier in de stad. Pinkje had Catelyn verborgen en Ned bij zijn onderzoek geholpen, maar de haast waarmee hij zijn eigen huid had gered toen Jaime met zijn zwaarden in de regen was opgedoemd zat Ned nog dwars. Varys was nog erger. Al zijn loyaliteitsbetuigingen ten spijt wist de eunuch te veel en deed hij te weinig. Grootmeester Pycelle leek met de dag meer aan Cerseis leiband te lopen, en ser Barristan was oud en star. Hij zou Ned voorhouden dat hij zijn plicht moest doen. Hij had gevaarlijk weinig tijd. De koning zou binnenkort van zijn jachtpartij terugkeren, en de eer gebood Ned dat hij met alles wat hij had ontdekt naar hem toe ging. Vayon Poel had gezorgd dat Sansa en Arya over drie dagen met de Windheks uit Braavos konden vertrekken. Ze zouden voor de oogst in Winterfel terug zijn. Ned kon zijn bezorgdheid om hun veiligheid niet langer als excuus voor zijn uitstel aanwenden.

Maar vannacht had hij van Rhaegars kinderen gedroomd. Heer Tywin had hun lijkjes onder aan de ijzeren troon gelegd, gewikkeld in de scharlakenrode mantels van zijn hofwacht. Dat was slim van hem: zo stak het bloed minder akelig af tegen de rode stof. De kleine prinses was barrevoets, nog gekleed in haar nachthemd, en het jongetje… het jongetje…

Zoiets kon Ned niet wéér laten gebeuren. Het rijk kon niet nog een krankzinnige koning verduren, niet nog zo’n roes van bloed en wraak. Hij moest een weg zien te vinden om de kinderen te redden. Robert kon barmhartig zijn. Ser Barristan was bij lange na niet de enige die hij had begenadigd. Grootmaester Pycelle, Varys de Spin, heer Balon Grauwvreugd, allemaal werden ze eens tot Roberts vijanden gerekend, en allemaal waren ze als vrienden verwelkomd en hadden ze hun ambt en aanzien mogen behouden in ruil voor hun eed van trouw. Zolang een man dapper en oprecht was behandelde Robert hem met alle eer en respect die hij een fiere vijand verschuldigd was. Dit was iets anders: vergif in het donker, een dolksteek in de ziel. Dit kon hij nimmer vergeven, net zomin als hij Rhaegar ooit had vergeven. Hij vermoordt ze allemaal, besefte Ned. En toch wist hij dat hij niet kon blijven zwijgen. Hij had zijn plicht tegenover Robert, tegenover het rijk, tegenover de schim van Jon Arryn… en tegenover Bran, die over een deel van de waarheid moest zijn gestruikeld. Waarom zouden ze anders hebben geprobeerd hem te doden?

Laat in de middag ontbood hij Tomard, de gezette wachter met de gemberkleurige bakkebaarden die de kinderen Dikke Torn noemden. Nu Jory dood en Alyn weg was voerde Torn het bevel over zijn hofwacht. De gedachte maakte Ned vagelijk ongerust. Tomard was betrouwbaar, welwillend, loyaal, onvermoeibaar en tot op zekere hoogte bekwaam, maar hij liep tegen de vijftig en was zelfs in zijn jeugd nooit erg energiek geweest. Misschien had Ned niet halsoverkop de helft van zijn wacht moeten wegsturen, onder wie bovendien al zijn beste zwaard vechters.

‘Ik heb je hulp nodig,’ zei Ned toen Tomard verscheen met een lichtelijk gespannen blik in de ogen, zoals altijd wanneer hij bij zijn heer werd geroepen. ‘Breng me naar het godenwoud.’

‘Is dat wel verstandig, heer Eddard? Met uw been en zo?’

‘Misschien niet. Maar wél nodig.’

Tomard riep Varling. Met een arm om de schouders van elk van beide mannen geslagen slaagde Ned erin de steile torentrap af te dalen en over het binnenplein te strompelen. ‘Ik wil dat de wacht verdubbeld wordt,’ zei hij tegen Dikke Tom. ‘Niemand mag zonder mijn toestemming de Toren van de Hand in of uit.’

Tom knipperde met zijn ogen. ‘Heer, nu Alyn en de anderen weg zijn hebben we het al zo druk…’

‘Het is maar voor even. Verleng de wachtdiensten.’

‘Zoals u zegt, heer,’ antwoordde Tom. ‘Mag ik vragen waarom…’

‘Beter van niet,’ antwoordde Ned kort maar krachtig. Zoals altijd in deze citadel van de zuidelijke goden was het godenwoud leeg. Ned verging van de pijn in zijn been toen ze hem in het gras naast de hartboom lieten zakken. ‘Bedankt.’ Hij trok een papier uit zijn mouw, verzegeld met het wapenteken van zijn huis.

‘Wees zo vriendelijk dit meteen te bezorgen.’

Tomard keek naar de naam die Ned op het papier had geschreven en likte nerveus zijn lippen. ‘Heer…’

‘Doe wat ik zeg, Tom,’ zei Ned.

Hij had geen idee hoe lang hij in de stilte van het godenwoud zat te wachten. Het was hier vredig. De dikke muren sloten het rumoer van het kasteel buiten en hij hoorde vogels kwinkeleren, krekels zoemen en bladeren ritselen in de lichte koelte. De hartboom was een eik, bruin en zonder gezicht, maar toch voelde Ned Stark de aanwezigheid van zijn goden. Zijn been leek niet meer zoveel pijn te doen.

Ze kwam met zonsondergang, toen de wolken boven muren en torens zich rood kleurden. Ze kwam alleen, zoals hij had verzocht. Voor deze ene keer was ze eenvoudig gekleed, in leren laarzen en een groen jachtkostuum. Toen ze de kap van haar bruine mantel afdeed zag hij de blauwe plek, afkomstig van de klap van de koning. De vurige pruimkleur was tot geel vervaagd en de zwelling was geslonken, maar over de aard ervan was geen twijfel mogelijk.

‘Waarom hier?’ vroeg Cersei Lannister toen ze hoog opgericht naast hem stond.

‘Zodat de goden het kunnen zien.’

Ze ging naast hem in het gras zitten. Al haar bewegingen waren gracieus. De wind speelde met haar blonde krullen, en haar ogen waren groen als zomers lover. Ned had al heel lang geen oog meer gehad voor haar schoonheid. Nu wel. ‘Ik ken de waarheid die Jon Arryn noodlottig is geworden,’ zei hij tegen haar.

‘O ja?’ De koningin observeerde zijn gezicht, behoedzaam als een kat. ‘Hebt u me daarom hier laten komen, heer Stark? Om me raadseltjes op te geven? Of wilt u mij gevangen nemen, zoals uw vrouw mijn broer gevangen genomen heeft?’

‘Als u dat echt dacht was u niet gekomen.’ Ned raakte zachtjes haar wang aan. ‘Heeft hij dat wel eens eerder gedaan?’

‘Een of twee keer.’ Ze dook onder zijn hand weg. ‘Nog nooit op mijn gezicht. Jaime zou hem vermoord hebben, ook al had het hem zijn leven gekost.’ Cersei keek hem uitdagend aan. ‘Mijn broer is honderd keer zoveel waard als uw vriend.’

‘Uw broer?’ zei Ned. ‘Of uw minnaar?’

‘Allebei.’ Ze deinsde niet voor de waarheid terug. ‘Al sinds onze kindertijd. En waarom niet? De Targaryens hebben driehonderd jaar lang broer en zuster in de echt verbonden om het bloed zuiver te houden. En Jaime en ik zijn meer dan broer en zuster. Wij zijn één persoon in twee lichamen. We hebben samen in de moederschoot gezeten. Hij kwam ter wereld met mijn voet in zijn hand, heeft onze oude maester gezegd. Wanneer hij in me is voel ik me… heel.’ De schaduw van een glimlach streek over haar lippen.

‘Mijn zoon Bran…’

Het pleitte voor Cersei dat ze haar blikken niet afwendde. ‘Hij zag ons. U houdt toch van uw kinderen, nietwaar?’

Robert had hem precies diezelfde vraag gesteld, de ochtend van de mêlee. Hij gaf haar hetzelfde antwoord. ‘Met heel mijn hart.’

‘Ik heb de mijne niet minder lief.’

Ned dacht: Als het ooit zover zou komen, het leven van een kind dat ik niet kende tegenover dat van Robb en Sansa en Arya en Bran en Rickon, wat zou ik dan doen? En sterker nog, wat zou Catelyn doen als het tussen Jons leven en dat van haar bloedeigen kinderen ging? Hij wist het niet. Hij bad dat hij er nooit achter zou komen.

‘Ze zijn alle drie van Jaime,’ zei hij. Het was geen vraag.

‘De goden zij dank.’

Het zaad is sterk, had Jon Arryn op zijn sterfbed geroepen, en zo was het. Al die bastaarden, allemaal met nachtzwart haar. Grootmaester Malleon had zo’n negentig jaar geleden de laatste verbintenis tussen hertenbok en leeuw opgetekend, toen Tya Lannister met Gowen Baratheon, de derde zoon van de toenmalige heer, in het huwelijk trad. Hun enige nakomeling, een niet met name genoemde jongen die in Malleons boekwerk als een flinke, levenslustige knaap, geboren met een hoofd vol zwart haar werd beschreven, was als baby gestorven. Dertig jaar daarvoor had een Lannister-man een meisje Baratheon tot vrouw genomen. Ze had hem drie dochters en een zoon gebaard, alle drie met zwart haar. Hoe ver Ned ook had teruggebladerd in die broze, vergeelde bladzijden, hij had telkens weer geconstateerd dat het roet prevaleerde boven het goud.

‘Twaalf jaar lang,’ zei Ned. ‘Hoe komt het dat u geen kinderen van de koning hebt?’

Ze stak uitdagend haar kin naar voren. ‘Die Robert van u heeft mij één keer zwanger gemaakt,’ zei ze met een stem waar de minachting duimendik bovenop lag. ‘Mijn broer heeft toen een vrouw gezocht die het weg heeft gehaald. Robert is er nooit achter gekomen. Om eerlijk te zijn kan ik zijn aanraking nauwelijks verdragen, en ik heb hem al jaren niet in me toegelaten. Ik ken andere manieren om hem aan zijn gerief te laten komen, als hij zijn hoeren lang genoeg met rust laat om zich omhoog te slepen naar mijn slaapkamer. Wat we ook doen, de koning is doorgaans zo dronken dat hij de volgende ochtend nergens meer weet van heeft.’

Hoe konden ze allemaal zo blind zijn geweest? Ze hadden de waarheid al die tijd vlak voor hun neus gehad, op de gezichten van de kinderen geëtst. Ned werd er misselijk van. ‘Ik herinner me Robert zoals hij was op de dag dat we de troon veroverden, van top tot teen een koning,’ zei hij zacht. ‘Duizend andere vrouwen zouden hem met heel hun hart hebben liefgehad. Wat heeft hij gedaan, dat u hem zo haat?’

Haar ogen gloeiden, een groen vuur in de schemering, als van de leeuwin die haar wapenteken was. ‘In de nacht van ons huwelijksfeest, de eerste keer dat we het bed deelden, noemde hij me bij uw zusters naam. Hij lag boven op me, hij was m me, hij stonk naar wijn — en hij fluisterde Lyanna.’

Ned Stark dacht aan bleekblauwe rozen, en heel even kon hij wel huilen. ‘Ik weet niet met wie van jullie ik meer medelijden heb.’

Dat leek de koningin te amuseren. ‘Bewaar uw medelijden voor uzelf, heer Stark. Ik heb er geen enkele behoefte aan.’

‘U weet waartoe ik verplicht ben.’

‘Verplicht?’ Ze legde haar hand op zijn goede been, vlak boven de knie. ‘Een echte man doet wat hij wil, niet waartoe hij verplicht is.’ Haar vingers streken vluchtig over zijn dij, een nauwelijks merkbare belofte. ‘Het rijk heeft een sterke Hand nodig. Het duurt nog jaren voordat Joff meerderjarig wordt. Niemand wil weer oorlog, en ik al helemaal niet.’ Haar hand raakte zijn gezicht aan, zijn haar.

‘Als vrienden vijanden kunnen worden kunnen vijanden ook vrienden worden. Uw vrouw is een paar duizend mijl ver weg en mijn broer is gevlucht. Wees lief voor me, Ned. Ik zweer je dat het je nooit zal berouwen.’

‘Hebt u Jon Arryn net zo’n aanbod gedaan?’

Ze gaf hem een klap.

‘Die zal ik als een ereteken dragen,’ zei Ned droogjes.

‘Éér!’ beet ze hem toe. ‘Hoe waag je het om tegenover mij de fatsoensridder uit te hangen! Waar hou je me voor? Je hebt zelf een bastaard, ik heb hem gezien. Ik zou wel eens willen weten wie zijn moeder was. Een of andere boerenmeid uit Dorne die je verkracht hebt terwijl haar hofstede in brand stond? Een hoer? Of de diepbedroefde zuster, vrouwe Ashara? Ze is in zee gesprongen, is mij verteld. Waarom eigenlijk? Vanwege de broer die je hebt gedood of vanwege het kind dat je hebt gestolen? Vertel eens, eerbiedwaardige heer Eddard, waarom zou u zo anders zijn dan Robert, of ik, of Jaime?’

‘Om te beginnen,’ zei Ned, ‘vermoord ik geen kinderen. U zou er goed aan doen om te luisteren, vrouwe. Ik zeg dit maar één keer. Als de koning van de jacht terugkeert ben ik van plan hem de waarheid te vertellen. Op dat moment moet u weg zijn. U en uw kinderen, alle drie, en niet naar de Rots van Casterling. Als ik u was zou ik me inschepen naar de Vrijsteden, of nog verder weg, naar de Zomereilanden of de Haven van Ibben. Zover als de wind waait.’

‘Ballingschap,’ zei ze. ‘Een bittere beker om uit te drinken.’

‘Zoeter dan uw vader aan Rhaegars kinderen voorzette,’ zei Ned, ‘en milder dan u verdient. Uw vader en uw broers zouden er goed aan doen met u mee te gaan. Heer Tywins goud zal u comfort verschaffen, en huurlingzwaarden voor uw veiligheid. Die zult u nodig hebben, dat kan ik u verzekeren. Want waar u ook naartoe vlucht, Roberts toorn zal u achtervolgen, desnoods tot voorbij het einde van de wereld.’

De koningin stond op. ‘En mijn toorn dan, heer Stark?’ vroeg ze liefjes. Haar ogen observeerden zijn gezicht. ‘U had het rijk voor uzelf moeten opeisen. Het lag voor het grijpen. Jaime heeft me verteld hoe u hem op de ijzeren troon aantrof, de dag dat Koningslanding was gevallen, en hem dwong eraf te gaan. Daar lag uw kans. U had slechts die treden hoeven te beklimmen en plaats te nemen. Wat een treurige vergissing.’

‘Ik heb mij vaker vergist dan u zich kunt voorstellen,’ zei Ned, ‘maar die keer niet.’

‘Toch wel, heer,’ hield Cersei vol. ‘Wie om tronen speelt, die wint of sterft. Een tussenweg is er niet.’

Ze sloeg haar kap op om haar gezwollen gezicht te verhullen en liet hem daar in het donker onder de eik achter, in de stilte van het godenwoud, onder een blauwzwarte hemel waaraan zojuist de sterren verschenen.

Загрузка...