Daenerys

De vliegen zoemden traag om Khal Drogo heen, een laag gedruis op de rand van het gehoor dat Dany met vrees vervulde. De onbarmhartige zon stond hoog in de lucht. De rotsige uitlopers van de lage heuvels trilden in de hitte. Zweet sijpelde als een dunne vinger traag tussen Dany’s gezwollen borsten omlaag. Er klonken geen andere geluiden dan de gestage hoefslag van hun paarden, het ritmische tinkeien van de belletjes in Drogo’s haar en de stemmen in de verte achter hen. < Dany keek naar de vliegen.

Ze waren even groot als bijen, vet, paarsblauw en glanzend. Bloedvliegen, noemden de Dothraki ze. Ze leefden in moerassen en stilstaande poelen, streken als bloedzuigers op mensen én paarden neer en legden hun eieren in stervenden en doden. Drogo haatte ze. Telkens als er eentje bij hem in de buurt kwam schoot zijn hand uit, snel als een toeslaande slang, en sloot die zich eromheen. Ze had hem nog nooit zien missen. Hij hield elke vlieg zo lang in zijn grote vuist vast dat het verwoede gezoem te horen was. Dan knepen zijn vingers zich dicht, en als hij zijn hand weer opende was de vlieg nog slechts een rode veeg op zijn handpalm.

Nu kroop er een over de romp van zijn hengst en het paard zwiepte boos met zijn staart om hem weg te slaan. De andere dansten om Drogo heen, steeds dichterbij. De khal reageerde niet. Zijn ogen waren op verre bruine heuvels gericht, de teugels lagen losjes in zijn handen. Onder zijn beschilderde vest bedekte een plakkaat van vijgenbladeren en gedroogde blauwe modder de wond op zijn borst. Dat hadden de kruiden vrouwen voor hem gemaakt. Het brij omslag van Mirri Maz Duur had gejeukt en gebrand, en zes dagen geleden had hij het afgerukt en haar voor maegi uitgevloekt. Het modderplakkaat was verzachtender, en de kruidenvrouwen hadden ook papaverwijn voor hem gemaakt. Hij had er de afgelopen drie dagen stevig van gedronken, en als het geen papaverwijn was, dan wel gegiste merriemelk of peperbier. Toch raakte hij zijn eten nauwelijks aan, en ’s nachts lag hij te woelen en te kreunen. Dany kon zien dat zijn gezicht hol was geworden. Rhaego bewoog rusteloos in haar buik. Hij trapte als een hengst, maar zelfs dat vermocht Drogo’s belangstelling niet meer te wekken zoals eerst. Telkens als hij ’s ochtends uit zijn onrustige slaap ontwaakte troffen haar ogen verse groeven van pijn op zijn gezicht aan. En nu dit stilzwijgen. Het maakte haar bang. Sinds ze met het ochtendgloren waren opgestegen had hij nog geen woord gezegd. Als zij sprak kreeg ze alleen maar een grom als antwoord, en sinds het middaguur zelfs dat niet meer.

Een van de bloedvliegen landde op de naakte schouder van de khal. Een andere maakte een cirkel, daalde op zijn nek neer en kroop naar zijn mond. Khal Drogo deinde in het zadel heen en weer, zodat zijn belletjes rinkelden, terwijl zijn hengst met gestage tred stapvoets voortliep. Dany drukte haar hielen in de flanken van haar zilveren en ging dichter naast hem rijden. ‘Heer,’ zei ze zachtjes. ‘Drogo. Mijn zon-en-sterren.’

Hij scheen het niet te horen. De bloedvlieg kroop tot onder zijn hangsnor en nestelde zich op zijn wang, in de gleuf naast zijn neus. Dany hapte naar adem. ‘Drogo!’ Onhandig reikte ze met haar hand naar hem en raakte zijn arm aan.

Khal Drogo zwaaide in het zadel, kantelde traag opzij en viel met een plof van zijn paard. Even schoten de vliegen alle kanten op. Toen kwamen ze weer aancirkelen en streken op zijn liggende gestalte neer.

‘Nee,’ zei Dany en hield in. Nu klauterde ze zonder rekening met haar buik te houden van haar paard en rende naar hem toe. Het gras onder hem was bruin en droog. Drogo schreeuwde het uit van de pijn toen Dany naast hem knielde. Hij haalde rochelend adem en keek haar zonder teken van herkenning aan. ‘Mijn paard,’ hijgde hij. Dany streek de vliegen van zijn borst en drukte er een dood, zoals hij zou gedaan hebben. Zijn huid brandde onder haar vingers. De bloedruiters van de khal reden achter hen aan. Toen ze kwamen aangalopperen hoorde ze Haggo roepen. Cohollo sprong van zijn paard. ‘Bloed van mijn bloed,’ zei hij terwijl hij zich op zijn knieën liet vallen. De andere twee bleven op hun rijdieren zitten.

‘Nee,’ kreunde Khal Drogo, worstelend in Dany’s armen. ‘Moet rijden. Rijden. Nee.’

‘Hij is van zijn paard gevallen,’ zei Haggo en staarde op hem neer. Zijn brede gezicht was ondoorgrondelijk, maar zijn toon was loodzwaar.

‘Zeg dat niet,’ zei Dany tegen hem. ‘We hebben voor vandaag lang genoeg gereden. We slaan hier ons kamp op.’

‘Hier?’ Haggo keek rond. Het land was bruin en dor, ongastvrij.

‘Dit is geen terrein voor een kamp.’

‘Het is niet aan een vrouw om te zeggen: stop,’ zei Qotho. ‘Zelfs niet aan een khaleesi.’

‘We slaan hier ons kamp op,’ herhaalde Dany. ‘Haggo, ga zeggen dat Khal Drogo heeft laten halt houden. Als iemand vraagt waarom, zeg dan dat mijn tijd nabij is en dat ik niet meer verder kon. Cohollo, haal de slaven, ze moeten onmiddellijk de tent van de khal opslaan. Qotho…’

‘U hebt mij niet te bevelen, khaleesi,’ zei Qotho.

‘Zoek Mirri Maz Duur,’ zei ze tegen hem. De godsvrouw liep met de overige lammermensen mee, in de lange stoet slaven. ‘Breng haar hier met haar kist.’

Qotho keek boos op haar neer, zijn ogen hard als vuursteen. ‘De maegi.’ Hij spuwde. ‘Dat doe ik niet.’

‘Zeker wel,’ zei Dany. ‘Of Drogo krijgt meteen als hij wakker wordt te horen waarom je me hebt getrotseerd.’

Woedend wendde Qotho zijn hengst en galoppeerde kwaad weg… maar Dany wist dat hij zou terugkomen met Mirri Maz Duur, hoe weinig het hem ook zinde. De slaven zetten Khal Drogo’s tent op onder een overhangende zwarte rotspunt waarvan de schaduw enige beschutting tegen de hitte, van de namiddagzon bood. Toch was het smoorheet onder de zandzij toen Dany Drogo naar binnen leidde, geholpen door Irri en Doreah. Dikke siertapijten lagen op de grond uitgespreid en in de hoeken waren kussens gestrooid. Eroeh, het verlegen meisje dat Dany buiten de lemen muren van de lammermensen had gered, zette een komfoor op. Ze legden Drogo neer op een geweven mat. ‘Nee,’ prevelde hij in de gewone omgangstaal.

‘Nee, nee.’ Meer zei hij niet, meer kon hij blijkbaar niet zeggen. Doreah gespte zijn penningengordel los en trok hem zijn vest en leggings uit, terwijl Jhiqui bij zijn voeten knielde om de veters van zijn rijsandalen los te knopen. Irri wilde de tentflappen openlaten om de wind toe te laten, maar dat stond Dany niet toe. Ze wilde niet dat iemand Drogo zo zou zien, zo verzwakt en in die koortstoestand. Toen haar khas arriveerde zette ze hen buiten op wacht.

‘Laat niemand zonder mijn toestemming binnen,’ beval ze Jhogo.

‘Niemand.’

Eroeh staarde bevreesd naar de liggende Drogo. ‘Hij sterft,’ fluisterde ze. Dany gaf haar een klap. ‘De khal kan niet sterven. Hij is de vader van de hengst die de wereld bestijgt. Zijn haar is nog nooit afgesneden. Hij draagt nog steeds de belletjes die zijn vader hem heeft gegeven.’

‘Khaleesi,’ zei Jhiqui, ‘hij is van zijn paard gevallen.’

Trillend, haar ogen vol plotselinge tranen, keerde Dany zich van hen af. Hij is van zijn paard gevallen! Dat was zo, ze had het gezien, en de bloedruiters ook, en haar dienstmaagden en de mannen van haar khas ongetwijfeld eveneens. En hoeveel anderen nog? Ze konden het niet geheimhouden, en Dany wist wat dat betekende. Een khal die niet kon rijden kon niet heersen, en Drogo was van zijn paard gevallen.

‘We moeten hem baden,’ zei ze koppig. Ze mocht niet aan wanhoop ten prooi raken. ‘Irri, laat meteen de kuip brengen. Doreah, Eroeh, ga water zoeken, koel water, hij is zo warm.’ Hij was een vuur met een menselijk vel erom.

De slaven zetten de zware koperen badkuip in de hoek van de tent neer. Toen Doreah de eerste kruik water bracht bevochtigde Dany een strook zij om op Drogo’s voorhoofd te leggen, over zijn gloeiende huid heen. Zijn ogen keken haar aan, maar hij zag niets. Toen zijn lippen zich openden kwam er geen woord overheen, slechts gekreun. ‘Waar is Mirri Maz Duur?’ wilde ze weten, haar geduld rauw geschuurd door haar angst.

‘Qotho zal haar wel vinden,’ zei Irri.

Haar dienstmaagden vulden de kuip met lauw water dat naar zwavel stonk en voegden er kruiken bittere olie en handenvol verpulverde muntbladeren aan toe om het beter te laten ruiken. Terwijl het bad werd bereid knielde Dany naast haar heer gemaal, moeizaam, vanwege de enorme buik met het kind. Ze vlocht met nerveuze vingers zijn haar los, zoals ze had gedaan in die nacht dat hij haar voor het eerst had genomen, onder de sterren. Zijn belletjes legde ze zorgvuldig een voor een weg. Hij zou ze weer nodig hebben zodra hij beter was, hield ze zichzelf voor.

Een luchtvlaag stroomde de tent binnen toen Aggo zijn hoofd door de zijde stak. ‘Khaleesi,’ zei hij, ‘de Andaal is hier en vraagt verlof om binnen te gaan.’

‘De Andaal’ — zo noemden de Dothraki ser Jorah. ‘Ja,’ zei ze en stond onhandig op, ‘laat hem binnen.’ Ze vertrouwde de riddder. Als iemand wist wat er moest gebeuren, dan hij wel.

Ser Jorah Mormont dook door de deurflap en wachtte even tot zijn ogen aan de schemering gewend waren. In de felle zuidelijke hitte droeg hij een wijde broek van gespikkelde zandzij en rij sandalen met open tenen, tot zijn knieën met veters omwonden. Zijn schede hing aan een riem van gedraaid paardenhaar. Onder een gebleekt wit vest was zijn borst naakt, de huid roodverbrand door de zon.

‘Het gerucht gaat van mond tot mond, de hele khalasar door,’ zei hij. ‘Ze zeggen dat Khal Drogo van zijn paard gevallen is.’

‘Help hem,’ smeekte Dany. ‘Omwille van de liefde die u mij zegt toe te dragen, help hem nu.’

De ridder knielde naast haar neer. Hij keek Drogo lang en strak aan, en toen keek hij naar Dany. ‘Stuur je dienstmaagden weg.’

Woordeloos, haar keel dichtgeschroeid van angst, maakte Dany een gebaar. Irri dreef de andere meisjes de tent uit. Toen ze alleen waren trok ser Jorah zijn dolk. Handig, met een voor iemand van zijn omvang verbazende vingervlugheid, begon hij de zwarte bladeren en de opgedroogde blauwe modder van Drogo’s borst te schrapen. Het plakkaat was even hard geworden als de lemen muren van de lammermensen, en net als die muren verbrokkelde het gemakkelijk. Ser Jorah brak de modderkoek weg met zijn mes, pulkte de klonters uit de huid en pelde de bladeren een voor een af. Van de wond steeg een wee zoete stank op, zo doordringend dat ze bijna stikte. De bladeren waren stijf van het bloed en de pus, en Drogo’s borst was zwart en glinsterde van verrotting.

‘Nee,’ fluisterde Dany, en de tranen liepen haar over de wangen.

‘Nee, alstublieft, goden verhoor mij, nee!’

Khal Drogo lag te woelen, vechtend met een onzichtbare vijand. Zwart bloed vloeide traag en dik uit zijn open wond.

‘Uw khal is zo goed als dood, prinses.’

‘Nee, hij kan niet sterven, dat mag niet, het was maar een snee.’

Dany nam zijn grote, eeltige hand in haar kleine handen en hield hem stevig vast. ‘Ik laat hem niet sterven…’

Ser Jorah lachte bitter. ‘Khaleesi of koningin, dat bevel gaat je macht te boven. Spaar je tranen, kind. Beween hem morgen, of over een jaar. We hebben geen tijd om te treuren. We moeten weg, en snel ook, voordat hij sterft.’

Dany kon het niet volgen. ‘Weg? Waarheen?’

‘Asshai, zou ik zeggen. Dat ligt ver weg in het zuiden, aan de rand van de bekende wereld, maar toch schijnt het een grote havenstad te zijn. Daar vinden we wel een schip dat ons terugbrengt naar Pentos. Het zal een vermoeiende reis worden, vergis je niet. Vertrouw je je khasl Denk je dat ze met ons meegaan?’

‘Khal Drogo heeft hun bevolen mij te beschermen,’ antwoordde Dany onzeker, ‘maar als hij sterft…’ Ze raakte de zwelling van haar buik aan. ‘Ik snap het niet. Waarom zouden we vluchten? Ik ben de khaleesi. Ik draag Drogo’s erfgenaam. Hij zal khal zijn na Drogo…’

Ser Jorah fronste zijn voorhoofd. ‘Prinses, luister naar mij. De Dothraki volgen geen zuigeling. Ze bogen voor Drogo’s kracht, en enkel en alleen daarvoor. Als hij er niet meer is zullen Jhaqo en Pono en de andere ko’s om zijn positie vechten, en deze khalasar zal zichzelf verslinden. De winnaar zal geen rivalen meer dulden. De jongen zal meteen na zijn geboorte van je borst gehaald worden. Ze zullen hem voor de honden gooien…’

Dany sloeg haar armen om zich heen. ‘Maar waaróm dan?’ huilde ze klaaglijk. ‘Waarom zouden ze een kleine baby doden?’

‘Hij is Drogo’s zoon, en de oude wijfjes zeggen dat hij de hengst zal zijn die de wereld bestijgt. Dat was voorspeld. Dus is het beter het kind te doden dan zijn woede te riskeren als hij tot wasdom komt.’

Het kind schopte in haar schoot, alsof hij het had gehoord. Dany herinnerde zich het verhaal dat Viserys haar had verteld, over wat de honden van de usurpator met Rhaegars kinderen hadden gedaan. Zijn zoon was ook een baby geweest, en toch hadden ze hem van zijn moeders borst gerukt en zijn hoofd tegen een muur ingeslagen. Zo waren mannen. ‘Ze mogen mijn zoon niets doen!’ huilde ze. ‘Ik zal mijn khas bevelen hem te beschermen, en Drogo’s bloedruiters zullen…’

Ser Jorah greep haar bij haar schouders. ‘Een bloedruiter sterft met zijn khal, en dat weet je, kind. Ze zullen je naar Vaes Dothrak brengen, naar de oude wijfjes, dat is de laatste plicht die ze hem tijdens hun leven verschuldigd zijn… als dat gebeurd is zullen ze zich bij Drogo in de nachtlanden voegen.’

Dany wilde niet terug naar Vaes Dothrak om de rest van haar leven te midden van die vreselijke oude vrouwen door te brengen, maar ze wist dat de ridder de waarheid sprak. Drogo was meer dan haar zon-en-sterren: hij was het schild dat haar beschermde. ‘Ik verlaat hem niet,’ zei ze koppig, doodongelukkig. Ze greep opnieuw zijn hand. ‘Dat doe ik niet.’

Bij de tentflap bewoog iets, en ze keek opzij. Mirri Maz Duur kwam binnen met een diepe buiging. Na dagenlang achter de khalasar aan gesjokt te hebben was ze kreupel en afgetobd. Haar voeten waren bloedig en vol blaren, en ze had wallen onder haar ogen. Achter haar kwamen Qotho en Haggo, met de kist van de godsvrouw tussen zich in. Toen de bloedruiters Drogo’s wond zagen glipte de kist uit Haggo’s vingers en viel met een klap op de tentvloer, en Qotho uitte zo’n gemene vloek dat de lucht ervan schroeide. Mirri Maz Duur bestudeerde Drogo, haar gezicht roerloos en doods. ‘De wond is gaan zweren.’

‘Dit is jouw werk, maegi,’ zei Qotho. Haggo plantte zijn vuist met een vlezige smak in Mirri’s wang, zodat ze tegen de grond sloeg. Toen schopte hij de liggende vrouw.

‘Ophouden!’ schreeuwde Dany.

Qotho trok Haggo weg en zei: ‘Trappen zijn nog te genadig voor een maegi. Breng haar naar buiten en bind haar aan staken op de grond, zodat iedere voorbijganger haar kan bestijgen. En als zij klaar zijn kunnen de honden haar nog gebruiken. Wezels zullen haar ingewanden uitrukken en zwarte kraaien zullen zich aan haar ogen te goed doen. De vliegen van de rivier zullen hun eieren in haar schoot leggen en pus drinken uit de restanten van haar borsten…’ Hij boorde ijzerharde vingers in het zachte, slappe vlees onder de arm van de godsvrouw en rukte haar overeind.

‘Nee,’ zei Dany. ‘Ik wil niet dat haar iets overkomt.’

Qotho’s lippen schoven van zijn scheve bruine tanden weg in een gruwelijke imitatie van een glimlach. ‘Nee? Jij zegt nee tegen mij?

Bid maar liever dat we jou niet buiten naast je maegi vastbinden. Dit is evenzeer jouw werk als het hare.’

Ser Jorah ging tussen hen in staan en trok zijn zwaard een eindje uit de schede. ‘Beteugel je tong, bloedruiter. De prinses is nog altijd je khaleesi.’

‘Alleen zolang het bloed-van-mijn-bloed nog leeft,’ zei Qotho tegen de ridder. ‘Als hij sterft is ze niets.’

Dany had een strak gesnoerd gevoel in haar binnenste. ‘Voordat ik khaleesi werd was ik het bloed van de Draak. Ser Jorah, ontbied mijn khas.’

‘Nee,’ zei Qotho. ‘Wij gaan. Voorlopig… khaleesi.’ Haggo volgde hem met een sombere blik de tent uit.

‘Die heeft niet veel goeds met u voor, prinses,’ zei Mormont. ‘De Dothraki zeggen dat een man en zijn bloedruiters samen één leven hebben, en Qotho ziet het einde naderen. Een dode is de vrees voorbij.’

‘Er is nog niemand dood,’ zei Dany. ‘Ser Jorah, het kan zijn dat ik uw zwaard nodig heb. U kunt beter uw wapenrusting aantrekken.’ Ze was banger dan ze zelfs inwendig durfde toegeven. De ridder boog. ‘Zoals u zegt.’ Hij beende de tent uit. Dany keerde zich weer naar Mirri Maz Duur. De ogen van de vrouw stonden waakzaam. ‘Dus nu hebt u me nogmaals gered.’

‘En nu moet je hem redden,’ zei Dany. ‘Alsjeblieft…’

‘Een slavin vraag je niet,’ antwoordde Mirri op scherpe toon. ‘Je beveelt haar.’ Ze liep naar Drogo, die gloeide op zijn mat, en staarde lange tijd naar zijn wond. ‘Het maakt niet uit of u vraagt of beveelt. Hij heeft nu geen baat meer bij de bekwaamheid van genezers.’ De ogen van de khal waren dicht. Ze opende er een met haar vingers. ‘Hij heeft de pijn verdoofd met melksap van de papaver.’

‘Ja,’ gaf Dany toe.

‘Ik had een kompres van vuurpeul en prik-me-niet gemaakt en dat in een lamsvel gebonden.’

‘Het brandde, zei hij. Hij rukte het af. De kruidenvrouwen hebben een nieuw gemaakt, vochtig en verzachtend.’

‘Het brandde, ja. In vuur schuilt grote geneeskracht, dat weten zelfs jullie haarloze mannen.’

‘Maak een nieuw kompres voor hem,’ smeekte Dany. ‘Ditmaal zorg ik er beslist voor dat het blijft zitten.’

‘Daar is het te laat voor, vrouwe,’ zei Mirri. ‘Het enige dat ik nu nog kan doen is de donkere weg vóór hem begaanbaarder maken, zodat hij pijnloos naar de nachtlanden kan rijden. Hij zal voor de morgen gaan.’

Haar woorden waren als een mes in Dany’s borst. Wat had ze gedaan dat de goden zo wreed waren? Eindelijk had ze een plaats gevonden waar ze veilig was, eindelijk had ze liefde gekend, en hoop. Eindelijk ging ze naar huis. En om dat nu allemaal te verliezen…

‘Nee,’ smeekte ze. ‘Red hem, en ik laat u vrij, dat zweer ik. U moet een weg weten… een of andere magie, iets…’

Mirri Maz Duur hurkte neer en bestudeerde Dany met ogen zo zwart als de nacht. ‘Er bestaat een bezwering.’ Haar stem was zacht, niet veel meer dan een fluistering. ‘Maar die is moeilijk, vrouwe, en duister. Sommigen zouden zeggen dat de dood zuiverder is. Ik heb haar in Asshai geleerd en duur voor die les betaald. Mijn leraar was een bloedmagiër uit de Schaduwlanden.’

Dany werd ijskoud. ‘Dan bent u echt een maegi…’

‘Ben ik dat?’ Mirri Maz Duur glimlachte. ‘Alleen een maegi kan uw ruiter nu nog redden, zilvervrouwe.’

‘Is er geen andere weg?’

‘Die is er niet.’

Khal Drogo hapte sidderend naar adem.

‘Doe het,’ gooide Dany eruit. Ze mocht niet bang zijn. Zij was het bloed van de Draak. ‘Red hem.’

‘Dat heeft een prijs.’

‘Je krijgt goud, paarden, wat je maar wilt.’

‘Het gaat niet om goud of paarden. Dit is bloedmagie, vrouwe. Leven kan slechts met de dood worden gekocht.’

‘De dood?’ Dany sloeg beschermend haar armen om haar lichaam en wiegde op haar hielen heen en weer. ‘Mijn dood?’ Ze zei bij zichzelf dat ze desnoods voor hem zou sterven. Zij was het bloed van de Draak, ze zou niet bang zijn. Haar broer Rhaegar was gestorven voor de vrouw die hij liefhad.

‘Nee,’ beloofde Mirri Maz Duur. ‘Niet uw dood, khaleesi.’

Dany beefde van opluchting. ‘Doe het.’

De maegi knikte plechtig. ‘Alnaar u spreekt zal het geschieden. Roep uw dienaren.’

Khal Drogo wentelde zich zwakjes heen en weer toen Rakharo en Quaro hem in het bad lieten zakken. ‘Nee,’ prevelde hij, ‘nee. Moet rijden.’ Eenmaal in het water leek alle kracht uit hem te vloeien.

‘Breng zijn paard,’ beval Mirri Maz Duur, en zo gebeurde het. Jhogo leidde de grote rode hengst de tent binnen. Toen het dier de geur van de dood opsnoof begon het te schreeuwen en te steigeren en met de ogen te rollen. Er waren drie mannen nodig om het in bedwang te houden.

‘Wat ben je van plan?’ vroeg Dany.

‘We hebben het bloed nodig,’ antwoordde Mirri Maz Duur. ‘Dat is de weg.’

Jhogo schoof voorzichtig achteruit, zijn hand aan zijn arakh. Hij was jong, zestien jaar, slank als een zweep, onbevreesd en goedlachs, met het eerste waas van een snor op zijn bovenlip. Hij viel voor haar op zijn knieën. ‘Khaleesi,’ smeekte hij, ‘dit moet u niet doen. Laat mij deze maegi doden.’

‘Dood haar, en je doodt je khal,’ zei Dany.

‘Dit is bloedmagie,’ zei hij. ‘Het is verboden.’

‘Ik ben khaleesi en ik zeg dat het niet verboden is. In Vaes Dothrak heeft Khal Drogo een hengst geslacht en ik heb zijn hart gegeten om onze zoon kracht en moed te geven. Dit is hetzelfde. Hetzelfde.’

De hengst trapte en steigerde toen Rakharo, Quaro en Aggo hem naar de badkuip sleurden waarin de khal dobberde alsof hij al dood was. Pus en bloed sijpelden uit zijn wond en besmeurden het badwater. Mirri Maz Duur zong woorden in een taal die Dany niet kende, en in haar hand verscheen een mes. Dany had niet gezien waar dat zo snel vandaan kwam. Het zag er oud uit, bronzen smeedwerk, bladvormig, het lemmet bedekt met eeuwenoude schrifttekens. De maegi haalde het over de keel van de hengst, onder het edele hoofd, en het paard schreeuwde en sidderde toen het bloed in een rode waterval uit hem stroomde. Het zou door de benen gezakt zijn als de mannen van haar khas het niet overeind hadden gehouden. ‘Kracht van het rijdier, ga op de ruiter over,’ zong Mirri terwijl het paardenbloed Drogo’s badwater in klaterde. ‘Kracht van het dier, ga op de man over.’

Met ontzetting in zijn blik stond Jhogo met het gewicht van de hengst te worstelen, bang om het dode vlees aan te raken, maar even bang om het los te laten. Alleen maar een paard, dacht Dany. Als ze met de dood van een paard het leven van Drogo kon kopen zou ze dat wel duizendmaal doen.

Toen ze de hengst lieten vallen was het bad donkerrood, en was alleen Drogo’s gezicht nog te zien. Het kadaver kon Mirri Maz Duur niet gebruiken, ‘Verbrand het,’ beval Dany hun. Dat was de gewoonte, wist ze. Als een man stierf werd zijn rijdier gedood en onder hem op de brandstapel gelegd om hem naar de nachtlanden te dragen. De mannen van haar khas sleepten het kadaver de tent uit. Het bloed was overal beland. Zelfs de wanden van zandzij zaten onder de rode spetters, en de tapijten op de vloer waren zwart en vochtigEr werden komfoortjes aangestoken. Mirri Maz Duur strooide rood poeder over de kooltjes, waardoor de rook naar kruiden ging ruiken. Bepaald geen onaangename lucht, maar toch sloeg Eroeh snikkend op de vlucht en werd Dany door vrees bevangen. Maar ze was al te ver gegaan om nu nog terug te krabbelen. Ze stuurde haar dienstmaagden weg. ‘Gaat u met hen mee, Zilvervrouwe,’ zei Mirri Maz Duur tegen haar.

‘Ik blijf,’ zei Dany. ‘De man heeft me onder de sterren genomen en leven geschonken aan het kind in mijn schoot. Ik verlaat hem niet.’

‘U moet weg. Als ik eenmaal ga zingen mag niemand deze tent in. Mijn lied zal oude en duistere machten opwekken. Vannacht zullen de doden hier dansen. Geen levend mens mag hen aanschouwen.’

Dany boog machteloos haar hoofd. ‘Er zal niemand binnenkomen.’ Ze boog zich over de kuip heen, over Drogo in zijn bloedige bad, en kuste hem vluchtig op zijn voorhoofd. ‘Breng hem bij me terug,’ fluisterde ze tegen Mirri Maz Duur voor ze de uit de tent vluchtte.

Buiten hing de zon laag boven de horizon in een hemel met de kleur van een kneuzing. De khalasar had zijn kamp opgeslagen. Zover het oog reikte waren tenten en slaapmatten. Er stond een warme wind. Jhogo en Aggo groeven een vuurkuil om de dode hengst te verbranden. Een samengestroomde menigte staarde naar Dany met harde zwarte ogen en gezichten als maskers van gedreven koper. Ze zag ser Jorah Mormont, nu in leer en maliën gehuld. Het zweet parelde op zijn brede, kalende voorhoofd. Hij baande zich tussen de Dothraki door een weg naar Dany. Toen hij de scharlakenrode voetafdrukken zag die haar laarzen op de grond hadden achtergelaten week alle kleur uit zijn gezicht. ‘Wat heb je gedaan, kleine dwaas?’ vroeg hij schor.

‘Ik moest hem redden.’

‘We hadden kunnen vluchten,’ zei hij. ‘Ik zou u veilig naar Asshai hebben gebracht, prinses. Het was niet nodig…’

‘Ben ik echt uw prinses?’ vroeg ze hem.

‘Goden, bewaar ons, u weet dat u dat bent.’

‘Help me dan nu.’

Ser Jorah trok een gezicht. ‘Ik wou dat ik wist hoe.’

De stem van Mirri Maz Duur hief een hoog, klaaglijk gejammer aan, en de rillingen liepen Dany over de rug. Sommige Dothraki begonnen mompelend achteruit te deinzen. Het schijnsel van de komforen binnen zette de tent in een gloed. Door de met bloed bespatte zandzij heen ving ze iets van bewegende schaduwen op. Mirri Maz Duur danste, en niet alleen.

Dany zag onverholen vrees op de gezichten van de Dothraki. ‘Dit mag niet gebeuren!’ bulderde Qotho.

Ze had de bloedruiter niet zien terugkomen. Haggo en Cohollo waren bij hem. Ze hadden de haarloze mannen meegebracht, de eunuchen die genazen met behulp van mes, naald en vuur.

‘Dit gebeurt wél,’ kaatste Dany terug.

‘Maegi,’ gromde Haggo. En de oude Cohollo — Cohollo, die zijn leven met dat van Drogo had verbonden op de dag van zijn geboorte, Cohollo, die altijd aardig voor haar was geweest — Cohollo spuwde haar voluit in het gezicht.

‘Je zult sterven, maegi,’ beloofde Qotho haar, ‘maar die andere gaat er eerst aan.’ Hij trok zijn arakh en wilde op de tent aflopen.

‘Nee,’ riep ze, ‘dat mag niet.’ Ze greep hem bij zijn schouder, maar Qotho duwde haar opzij. Dany viel op haar knieën en kruiste haar armen voor haar buik om het kind te beschermen. ‘Hou hem tegen,’ beval ze haar khas. ‘Dood hem.’

Rakharo en Quaro stonden naast de tentflap. Quaro deed een stap naar voren en reikte naar de handgreep van zijn zweep, maar Qotho draaide weg, sierlijk als een danser, terwijl zijn gekromde arakh omhoogkwam. Die trof Quaro laag onder de arm, en het blikkerende, scherpe staal beet door leer en huid, door spier en rib. Bloed spoot als een fontein omhoog en de jonge ruiter wankelde achteruit, happend naar adem. Qotho wrikte de kling los. ‘Paardenheer!’ riep ser Jorah Mormont, ‘probeer het eens met mij.’ Zijn zwaard gleed uit de schede. Vloekend cirkelde Qotho rond. De arakh bewoog zo snel dat Quaro’s bloed er in een fijne stuifnevel vanaf vloog, als regendruppels in een warme wind. Het zwaard onderschepte het wapen één voet van ser Jorahs gezicht, en even bleef het daar doortrillen terwijl Qotho huilde van woede. De ridder was in maliën gekleed, met handschoenen en beenplaten van over elkaar vallende stroken staal en een zware halsberg over zijn keel, maar hij was vergeten zijn helm op te zetten.

Qotho danste achteruit. Zijn arakh wervelde in een blinkend waas boven zijn hoofd en zoefde als een bliksemschicht op de aanstormende ridder af. Ser Jorah weerde zijn slagen zo goed mogelijk af, maar ze kwamen zo snel dat het leek of Qotho vier arakhs en evenzovele armen had. Ze hoorde een zwaard tegen maliën knarsen en zag een regen van vonken toen de lange, kromme kling van een handschoen afketste. Ineens was het Mormont die naar achteren wankelde en Qotho die toeschoot en aanviel. Het gezicht van de ridder was aan de linkerkant rood van het bloed en een uithaal naar zijn heup sneed door zijn maliën heen en maakte hem kreupel. Qotho schreeuwde hem beledigingen toe en schold hem uit voor lafaard, voor melkmuil, voor eunuch in een ijzeren pak. ‘Nu sterf je!’ verzekerde hij hem, en zijn arakh sidderde door de rode schemering. Dany’s zoon ging als een wilde tekeer in haar schoot. De kromme kling dook onder de rechte door en groef zich door het gapende gat in de maliën diep in de heup van de ridder.

Mormont gromde en struikelde. Dany voelde een scherpe pijn in haar buik en iets nats op haar dijen. Qotho krijste zijn triomf uit, maar zijn arakh was op bot gestuit en bleef een halve hartslag steken. Dat was genoeg. Met alle kracht die hem restte bracht ser Jorah zijn zwaard omlaag, dwars door spier en bot heen, en Qotho’s onderarm bungelde nog slechts aan een dunne reep huid en pees. De volgende slag van de ridder trof het oor van de Dothraki, zo fel dat Qotho’s gezicht bijna leek te exploderen.

De Dothraki schreeuwden. Het gehuil van Mirri Maz Duur in de tent had niets menselijks meer. De stervende Quaro smeekte om water. Dany riep luidkeels om hulp, maar niemand hoorde het. Rakharo vocht met Haggo en arakh danste met arakh totdat Jhogo’s zweep knalde als een donderslag en de lus zich rond Haggo’s keel wikkelde. Een ruk, en de bloedruiter struikelde achterwaarts en verloor zijn evenwicht en zijn zwaard. Rakharo sprong huilend naar voren en dreef met beide handen zijn arakh van bovenaf in Haggo’s kruin. De punt bleef tussen Haggo’s ogen steken, rood en trillend. Iemand gooide een steen, en toen Dany keek was haar schouder opengehaald en bebloed. ‘Nee,’ huilde ze, ‘nee, alsjeblieft, hou op, te hoog, de prijs is te hoog.’ Er kwamen nog meer stenen aanvliegen. Ze probeerde naar de tent te kruipen, maar Cohollo kreeg haar te pakken. Met zijn vingers in haar haren trok hij haar hoofd naar achteren, en ze voelde de kilte van zijn mes op haar keel. ‘Mijn kind,’ gilde ze, en misschien hoorden de goden dat, want binnen de kortste keren was Cohollo dood. Aggo’s pijl had hem onder zijn arm getroffen en zijn longen en hart doorboord. Toen Daenerys eindelijk de kracht opbracht om haar hoofd op te tillen zag ze dat de menigte zich verspreidde. Stilletjes slopen de Dothraki naar hun tenten en slaapmatten terug. Sommigen zadelden hun paard en reden weg. De zon was ondergegaan. Door de gehele khalasar heen brandden vuren, grote, oranje vlammen die knetterden van woede en hun sintels naar de hemel spuwden. Ze probeerde op te staan, maar een felle pijn overviel haar en perste haar samen als een reuzenvuist. Ze kreeg geen adem meer en kon alleen nog maar hijgen. Het stemgeluid van Mirri Maz Duur klonk als een begrafenislitanie. In de tent wervelden de schaduwen rond. Een arm werd onder haar middel geschoven, en het volgende mo-ment tilde ser Jorah haar op. Zijn gezicht plakte van het bloed en Dany zag dat de helft van zijn oor eraf was. Ze verkrampte in zijn armen toen de pijn weer over haar kwam en hoorde hoe de ridder haar dienstmaagden toeschreeuwde dat ze hem moesten helpen. Zijn ze allemaal zo bang? Ze wist het antwoord. Een nieuwe wee overviel haar, en Dany slikte een kreet in. Het leek wel of haar zoon in beide handen een mes had, alsof hij op haar inhakte om zich een uitweg te kappen. ‘Ellendige Doreah!’ brulde ser Jorah. ‘Kom hier. Ga de vroedvrouwen halen.’

‘Die zullen niet komen. Ze zeggen dat ze vervloekt is.’

‘Ze zullen komen, of ik sla hun hoofd eraf.’

‘Ze zijn weg, heer,’ huilde Doreah.

‘De maegi,’ zei iemand anders. Was dat Aggo? ‘Breng haar naar de maegi.’

Nee, wilde Dany zeggen, nee, nee, niet doen, maar toen ze haar mond opende ontsnapte haar een langgerekte jammerklacht, en het zweet brak haar uit. Wat mankeerde hun, zagen ze bet niet? Binnen de tent dansten de gedaanten in een cirkel rond het komfoor en het bloedige bad. Ze staken donker af tegen de zandzij, en sommigen zagen er niet menselijk uit. Ze ontwaarde het silhouet van een grote wolf, en dat van een man die met vlammen omkranst was.

‘De lammervrouw kent de geheimen van het kraambed,’ zei Irri.

‘Dat heeft ze gezegd, ik heb het gehoord.’

‘Ja,’ beaamde Doreah. ‘Ik heb het ook gehoord.’

Nee, riep ze, of misschien dacht ze het alleen maar, want er kwam zelfs geen fluistering over haar lippen. Ze werd gedragen. Toen ze haar ogen opsloeg zag ze een roerloze, doodse hemel, zwart, somber en zonder sterren. Alsjeblieft niet. Het stemgeluid van Mirri Maz Duur werd luider, totdat de hele wereld er vol van was. De gedaanten! gilde ze. De dansers’.

Ser Jorah droeg haar de tent binnen.

Загрузка...