Eddard

Het stro op de vloer stonk naar urine. Er was geen raam, geen bed en zelfs geen emmer voor uitwerpselen. Hij herinnerde zich lichtrode stenen muren, wit uitgeslagen van de salpeter, een grauwe deur van ongeschaafd hout, vier duim dik en met ijzer beslagen. Dat had hij in de gauwigheid gezien, een kortstondige glimp, toen ze hem naar binnen duwden. Nu de deur eenmaal dicht was zag hij niets meer. De duisternis was volledig. Hij kon net zo goed blind zijn.

Of dood. Samen met zijn koning begraven. ‘Ach Robert,’ mompelde hij toen zijn tastende hand op een kille stenen muur stuitte, terwijl zijn been bij elke beweging stak en bonsde. Hij dacht aan de grap die de koning hem had verteld in de crypten van Winterfel, onder de koude stenen blikken van de Winterkoningen. De koning eet, had Robert gezegd, en de hand vangt de stront op. Wat had hij gelachen. Maar hij had het mis gehad. De koning sterft, dacht Ned Stark, en de Hand wordt begraven.

De kerker lag onder de Rode Burcht. Hoe diep, daar dacht hij liever niet aan. Hij herinnerde zich de oude verhalen over Maegor de Wrede, die alle metselaars van dit kasteel had gedood opdat ze zijn geheimen nimmer zouden verraden.

Hij vervloekte alles en iedereen: Pinkje, Janos Slink en zijn goudmantels, de koningin, de Koningsmoordenaar, Pycelle, Varys en ser Barristan, en zelfs heer Renling, Roberts eigen bloedverwant, die de benen had genomen toen hij het hardst nodig was. Maar uiteindelijk verweet hij het zichzelf. ‘Dwaas!’ riep hij het donker in, ‘Driewerf vervloekte, blinde dwaas!’

Het gezicht van Cersei Lannister leek in de duisternis voor hem te zweven. Haar haren waren een en al zonlicht, maar haar glimlach had iets spottends. ‘Wie om een troon speelt wint of verliest,’ fluisterde ze. Ned had gespeeld en verloren, en zijn mannen hadden zijn dwaasheid met hun bloed betaald.

Als hij aan zijn dochters dacht kon hij wel huilen, maar de tranen wilden niet komen. Ook nu nog was hij een Stark van Winterfel, en in zijn hart bevroren verdriet en woede tot ijs. Zolang hij maar heel stil lag deed zijn been niet zo’n pijn, dus deed hij zijn best zich niet te verroeren. Hoe lang wist hij niet. Er was geen zon en geen maan. Hij kon de muren niet zien. Ned sloot zijn ogen en opende ze weer. Het maakte niet uit. Hij sliep in, ontwaakte en sliep weer in, niet wetend wat pijnlijker was: waken of slapen. Als hij sliep droomde hij, duistere, verontrustende dromen vol bloed en verbroken beloften. Als hij wakker lag kon hij alleen maar denken, en zijn wakende gedachten waren erger dan nachtmerries. Denken aan Cat was even pijnlijk als een bed van brandnetels. Hij vroeg zich af waar ze was, wat ze deed. Hij vroeg zich af of hij haar ooit terug zou zien.

De uren werden dagen, of zo leek het althans. Hij voelde een doffe pijn in zijn verbrijzelde been. Onder het gips jeukte het. Als hij zijn dij aanraakte voelde zijn huid heet aan onder zijn vingers. Het enige geluid was van zijn ademhaling afkomstig. Na verloop van tijd begon hij hardop te praten, alleen om een stem te horen. Om niet gek te worden maakte hij plannen, bouwde hij in het donker kastelen van hoop. Roberts broers waren ergens in de buitenwereld. Ze brachten in Drakensteen en Stormeinde legers op de been. Alyn en Harwin zouden met de rest van zijn wacht naar Koningslanding teruggaan zodra ze met ser Gregor hadden afgerekend. Catelyn zou het noorden onder de wapens roepen als het bericht haar bereikte, en de heren van rivier, berg en Vallei zouden zichxbij haar aansluiten. Hij betrapte zich erop dat hij steeds vaker aan Robert dacht. Hij zag de koning voor zich zoals hij in de bloei van zijn jeugd was geweest, rijzig en knap, zijn grote helm met de geweistangen op zijn hoofd, zijn strijdhamer in de hand, als een gehoornde god op zijn paard gezeten. Hij hoorde in het donker zijn lach en zag zijn ogen, blauw en helder als bergmeren. ‘Kijk ons nou toch, Ned,’ zei Robert. ‘Alle goden, hoe heeft het zo ver met ons kunnen komen? Jij hier, en ik om zeep geholpen door een varken. En we hebben samen nog wel een troon veroverd…’

Ik heb je vertrouwen beschaamd, Robert, dacht Ned. Hij kon de woorden niet over zijn lippen krijgen. Ik heb je voorgelogen, de waarheid achtergehouden, ik heb je laten vermoorden. De koning hoorde hem. ‘Eigenwijze dwaas die je bent,’ pruttelde hij, ‘te trots om te luisteren. Kun je trots opeten, Stark? Kun je je kinderen met eer beschermen?’ In zijn gezicht kwamen scheuren, kloven openden zich in zijn huid, en hij stak een hand op en rukte het masker af. Het was Robert helemaal niet, het was Pinkje die grijnzend de spot met hem dreef. Toen hij zijn mond opende om iets te zeggen veranderden zijn leugens in fletse grijze motten en fladderden weg.

Ned sliep half toen er over de gang voetstappen naderden. Eerst dacht hij dat hij had gedroomd, zo lang geleden was het dat hij iets anders had gehoord dan de klank van zijn eigen stem. Ned had koorts gekregen, zijn been was één en al doffe pijn, zijn lippen waren droog en gebarsten. Toen de zware houten deur openknarste deed het plotselinge licht hem pijn aan de ogen. Een gevangenbewaarder stak hem een kruik toe. De klei was koel en parelde van het vocht. Ned greep de kruik met beide handen en dronk met gretige teugen. Het water liep uit zijn mond en droop in zijn baard. Hij dronk tot hij bijna misselijk werd. ‘Hoe lang…?’ vroeg hij zwakjes toen hij niet meer kon.

De gevangenbewaarder was een vogelverschrikker van een kerel met een rattensnuit en een uitgeplozen baard, gehuld in een maliënhemd en een korte leren mantel. ‘Geen gepraat,’ zei hij terwijl hij Ned de kruik uit handen trok.

‘Alsjeblieft…’ zei Ned, ‘mijn dochters…’ De deur sloeg met een klap dicht. Hij knipperde met zijn ogen toen het licht verdween, liet zijn hoofd op zijn borst zinken en krulde zich op in het stro. Het stonk niet meer naar pis en stront. Het stonk helemaal niet meer. Hij merkte het verschil tussen waken en slapen niet langer. De herinnering besloop hem in het donker, levendig als een droom. Het was het jaar van de valse lente. Hij was weer achttien, voor het toernooi in Harrenhal uit het Adelaarsnest afgedaald. Hij zag het felgroene gras en rook de pollen in de wind. Warme dagen, koele nachten en de zoete smaak van wijn. Hij herinnerde zich Brandons gelach en Roberts furieuze moed in de mêlee, zoals hij schaterend links en rechts mannen uit het zadel wierp. Hij herinnerde zich Jaime Lannister, een gulden jongeling in een wit schubbenpantser die voor het koninklijk paviljoen neerknielde en de gelofte aflegde om koning Aerys te beschermen en te verdedigen. Na afloop hielp ser Oswel Whent Jaime overeind, waarna de Witte Stier zelf, bevelhebber ser Gerold Hoogtoren, hem de sneeuwwitte mantel om zijn schouders gespte. Alle zes de Witte Zwaarden waren aanwezig om hun jongste broeder welkom te heten. Maar toen het steekspel begon was Rhaegar Targaryen de kampioen van de dag. De kroonprins was gehuld in de wapenrusting waarin hij zou sneuvelen: een glanzend zwart harnas met de driekoppige draak van zijn Huis in robijnen op de borst aangebracht. Een scharlakenrode zijden pluim wapperde achter hem aan als hij reed, en het leek of geen lans hem kon raken. Brandon dolf het onderspit tegen hem, en Bronzen Yan Roys, en zelfs de voortreffelijke ser Arthur Dayn, het Zwaard van de Morgen.

Robert had zitten schertsen met Jon en de oude heer Jager toen de prins, die in zijn laatste tweekamp ser Barristan uit het zadel had gelicht, het veld ronddraafde om de overwinnaarskrans op te eisen. Ned herinnerde zich het moment waarop iedereen ophield met glimlachen. Dat was het moment geweest waarop prins Rhaegar Targaryen zijn paard langs zijn eigen gemalin, prinses Elia Martel van Dorne, stuurde om Lyanna de lauwerkrans van de schoonheidskoningin in de schoot te werpen. Hij zag hem nog voor zich: een krans van ijsblauwe winterrozen.

Ned Stark stak een hand uit om die bloeiende kroon te grijpen, maar onder de bleekblauwe bloemblaadjes scholen de dorens. Hij voelde hoe ze zich in zijn huid boorden, scherp en meedogenloos, zag hoe het bloed traag langs zijn vingers sijpelde en werd sidderend wakker in het donker.

Beloof het me, Ned, had zijn zuster op haar bed vol bloed gefluisterd. Ze was dol geweest op de geur van winterrozen.

‘Goden bewaar me,’ huilde Ned. ‘Ik word gek.’

De goden keurden hem geen antwoord waardig.

Telkens als de gevangenbewaarder hem water bracht zei hij tegen zichzelf dat er weer een dag verstreken was. Aanvankelijk smeekte hij de man nog om nieuws omtrent zijn dochters en de wereld buiten zijn cel. Als antwoord kreeg hij slechts gegrom en trappen. Later, toen de maagkramp kwam, smeekte hij in plaats daarvan om eten. Het maakte niet uit, want er kwam geen voedsel. Misschien wilden de Lannisters hem doodhongeren. ‘Nee,’ zei hij bij zichzelf. Als Cersei op zijn dood uit was geweest, was hij wel met zijn mannen in de troonzaal neergemaaid. Ze wilde hem levend hebben. Zwak, wanhopig, maar levend. Catelyn hield haar broer gevangen. Ze zou het niet wagen hem te doden, anders zou ook de Kobold er het leven bij inschieten.

Buiten zijn cel klonk het gerammel van ijzeren kettingen. Toen de deur openknarste zette Ned zich met een hand tegen de vochtige muur af en werkte zich in de richting van het licht, terwijl hij zijn ogen dichtkneep tegen de vurige gloed van een toorts. ‘Eten,’ kraste hij.

‘Wijn,’ antwoordde een stem. Niet de kerel met de rattensnuit. Deze gevangenbewaarder was dikker en kleiner van stuk, al droeg hij net zo’n korte leren mantel en stalen spijkerhelm. ‘Drink, heer Eddard.’ Hij duwde Ned een wijnzak in handen.

De stem kwam hem merkwaardig bekend voor, maar toch had Ned even tijd nodig voor hij hem kon plaatsen. ‘Varys?’ zei hij toen verdwaasd. Hij raakte het gezicht van de man aan. ‘Ik… ik droom niet. U bent er echt.’ Op de bolle wangen van de eunuch zat een donkere stoppelbaard. Ned betastte het ruige haar met zijn vingers. Varys had zich in een vergrijsde cipier omgetoverd die naar zweet en zure wijn stonk. ‘Hoe hebt u… wat bent u voor een magiër?’

‘Eentje die dorst heeft,’ zei Varys. ‘Drink nu maar, heer.’

Ned betastte de wijnzak. ‘Is dit hetzelfde vergif dat Robert heeft gekregen?’

‘U doet mij onrecht,’ zei Varys bedroefd. ‘Waarlijk, een eunuch wordt door niemand bemind. Geef mij die zak eens.’ Hij dronk, en uit een mollige mondhoek liep een straaltje rood. ‘Haalt het niet bij de uitgelezen wijn die u mij de avond van het toernooi offreerde, maar niet vergiftiger dan normaal,’ besloot hij en veegde zijn lippen af. ‘Hier.’

Ned nam voorzichtig een slok. ‘Bocht.’ Hij had het gevoel dat de wijn zo weer omhoog zou komen.

‘Ieder mens moet het kwade met het goede nemen. Hoge heren net zo goed als eunuchen. Uw uur heeft geslagen, heer.’

‘Mijn dochters…’

‘Het jongste meisje is ser Meryn ontsnapt en gevlucht,’ vertelde Varys. ‘Ik heb haar niet kunnen vinden. De Lannisters al evenmin. Een goede zaak. Onze nieuwe koning mag haar niet. Uw oudste dochter is nog steeds met Joffry verloofd. Cersei houdt haar onder toezicht. Een paar dagen geleden verscheen ze aan het hof om te smeken dat u gespaard zou worden. Jammer dat u er niet kon zijn, u was diep geroerd geweest.’ Hij boog zich naar voren en zei op dringende toon: ‘U bent er geweest, heer Eddard, dat beseft u toch wel?’

‘De koningin zal me niet doden,’ zei Ned. Hij voelde zich licht in het hoofd: de wijn was sterk, en het was te lang geleden dat hij iets gegeten had. ‘Cat… Cat heeft haar broer…’

‘De verkeerde broer,’ zuchtte Varys. ‘En ze is hem trouwens al kwijt. Ze heeft de Kobold door haar vingers laten glippen. Ik vermoed dat hij inmiddels ergens in de Maanbergen is omgekomen.’

‘Als dat zo is, snij me dan maar meteen de keel door.’ Hij was duizelig van de wijn, moe en diep ongelukkig.

‘Uw bloed is wel het laatste dat ik wil.’

Ned fronste zijn voorhoofd. ‘Toen ze mijn wacht afslachtten stond u bij de koningin en keek ernaar, en u sprak geen woord.’

‘En dat zou ik wéér doen. Ik meen te weten dat ik ongewapend was, zonder harnas, en omringd door Lannister-zwaarden.’ De eunuch keek hem eigenaardig aan, zijn hoofd scheef. ‘Toen ik een jongen was, voordat ik gesneden werd, reisde ik met een troep toneelspelers de Vrijsteden rond. Van hen heb ik geleerd dat iedereen een rol speelt, zowel in het echt als op het toneel. Dat geldt ook aan het hof. De koninklijke scherprechter moet vreeswekkend zijn, de muntmeester vrijgevig, de bevelhebber van de koningsgarde moedig… en de meester der fluisteraars sluw, slaafs en wars van scrupules. Een moedige verklikker zou even onnut zijn als een laffe ridder.’

Hij nam de wijnzak weer terug en dronk.

Ned keek onderzoekend naar het gezicht van de eunuch, zoekend naar de waarheid onder de littekens en de valse toneelspelersbaard. Hij probeerde de wijn nog eens uit. Die ging nu makkelijker naar binnen. ‘Kunt u mij uit dit hol bevrijden?’

‘Kunnen wel, maar willen? Nee. Er zouden vragen worden gesteld, en de antwoorden zouden naar mij terugvoeren.’

Ned had niet anders verwacht. ‘U bent wél bot.’

‘Een eunuch heeft geen eer, en een spin kan zich de luxe van scrupules niet veroorloven, heer.’

‘Wilt u dan ten minste een boodschap voor me overbrengen?’

‘Dat hangt van de boodschap af. Als u dat wilt zal ik u gaarne van papier en inkt voorzien. En als u hebt geschreven wat u wilt zal ik de brief lezen en hem bezorgen of niet, al naar gelang mijn eigen doeleinden ermee gediend zijn.’

‘Uw eigen doeleinden. Wat voor doeleinden, heer Varys?’

‘Vrede,’ antwoordde Varys zonder aarzeling. ‘Als iemand in Koningslanding koning Robert wanhopig graag in leven wilde houden, dan was ik het wel.’ Hij zuchtte. ‘Twaalf jaar heb ik hem tegen zijn vijanden beschermd, maar tegen zijn vrienden kon ik hem niet beschermen. Wat was dat voor waanzin om de koningin te vertellen dat u de waarheid omtrent Joffry’s geboorte had ontdekt?’

‘De waanzin van de barmhartigheid,’ gaf Ned toe.

‘Ach,’ zei Varys. ‘Natuurlijk. U bent een eerlijk man en een man van eer, heer Eddard. Dat vergeet ik iedere keer weer. Ik heb er zo weinig ontmoet in mijn leven.’ Hij blikte de cel rond. ‘En als ik zie wat eerlijkheid en eer u hebben opgeleverd begrijp ik waarom.’

Ned Stark leunde met zijn hoofd tegen de vochtige stenen muur en sloot zijn ogen. Zijn been bonsde. ‘De wijn van de koning… hebt u Lancel ondervraagd?’

‘O, zeker. Cersei had hem die wijnzakken gegeven en hem gezegd dat het Roberts lievelingswijn was.’ De eunuch haalde zijn schouders op. ‘Een jager leeft gevaarlijk. Als die ever Robert niet aan zijn eind had gebracht was het wel een val van zijn paard geweest, de beet van een bosadder, een verdwaalde pijl… het woud is het slachthuis der goden. De koning is niet aan wijn ten onder gegaan, maar aan uw barmhartigheid.’

Daar was Ned al bang voor geweest. ‘Moge de goden me vergeven.’

‘Als ze bestaan,’ zei Varys. ‘Ik neem aan van wel. De koningin zou trouwens toch niet lang hebben gewacht. Robert begon onhandelbaar te worden. Ze moest hem kwijt, zodat ze haar handen vrij zou hebben om met zijn broers af te rekenen. Wat een stel, die Stannis en Renling. De ijzeren hand en de zijden handschoen.’ Hij veegde zijn mond af met de rug van zijn hand. ‘U hebt dwaas gehandeld, heer. U had naar Pinkje moeten luisteren toen hij erop aandrong dat u Joffry’s opvolging zou ondersteunen.’

‘Hoe… hoe weet u daarvan?’

Varys glimlachte. ‘Ik weet het, meer hoeft u niet te weten. Ik weet ook dat de koningin morgen bij u op bezoek komt.’

Langzaam sloeg Ned zijn ogen op. ‘Waarom?’

‘Cersei is bang voor u, heer… maar er zijn vijanden die ze nog meer vreest. Lysa Arryn heeft zich in het Adelaarsnest achter staal en steen verschanst, en zij en de koningin zijn elkaar bepaald niet toegenegen. In Dorne koesteren de Martels hun wrok over de moord op prinses Elia en haar kinderen. En op dit moment marcheert uw zoon aan het hoofd van een noordelijk leger door de Nek.’

‘Rob is nog maar een jongen,’ zei Ned, diep geschokt.

‘Een jongen met een leger,’ zei Varys. ‘Maar een jongen, zoals u zegt. Het zijn de broers van de koning die Cersei slapeloze nachten bezorgen… met name heer Stannis. Zijn aanspraak is rechtmatig, hij staat bekend als een bekwaam legeraanvoerder en hij is meedogenloos. Niemand is ook maar half zo beangstigend als een waarlijk rechtvaardig man. Geen mens weet wat Stannis zoal op Drakensteen heeft uitgevoerd, maar wedden dat hij meer zwaarden dan schelpen heeft verzameld? Dus dit is Cerseis nachtmerrie: terwijl haar vader en broer zich uitputten in de strijd tegen de Starks en de Tullings landt heer Stannis hier, roept zichzelf tot koning uit en hakt de blonde krullenkop van haar zoon eraf… en haar hoofd erbij, al geloof ik oprecht dat de jongen haar meer ter harte gaat.’

‘Stannis Baratheon is Roberts ware erfgenaam,’ zei Ned. ‘Hij heeft recht op de troon. Ik zou zijn troonsbestijging verwelkomen.’

‘Tsss,’ zei Varys. ‘Dat zal Cersei niet graag horen, dat geef ik u op een briefje. Stannis zal dan misschien de troon veroveren, als u die tong van u niet in bedwang houdt, is straks alleen uw rottende hoofd nog over om hem toe te juichen. Sansa heeft zo prachtig voor u gepleit dat het een schande zou zijn als u dat naast u neerlegde. U krijgt uw leven terug, als u het tenminste wilt hebben. Cersei is niet gek. Ze weet dat een tamme wolf nuttiger is dan een dode.’

‘U wilt dat ik de vrouw die mijn koning heeft vermoord, mijn mannen heeft afgeslacht en mijn zoon heeft verminkt, ga dienen?’

Neds stem was schor van ongeloof.

‘Ik wil dat u het rijk dient,’ zei Varys. ‘Zeg tegen de koningin dat u uw laaghartige verraad zult bekennen, uw zoon zult bevelen zijn zwaard neer te leggen en Joffry tot de ware erfgenaam zult uitroepen. Bied haar aan om Stannis en Renling als trouweloze usurpatoren aan de kaak te stellen. Onze groenogige leeuwin kent u als een man van eer. Geef haar de vrede die ze nodig heeft en de tijd om met Stannis af te rekenen en beloof haar plechtig dat u haar geheim zult meenemen in het graf, dan staat ze u vermoedelijk wel toe het zwart aan te nemen en de rest van uw levensdagen op de Muur te slijten, bij uw broer en die bastaardzoon van u.’

De gedachte aan Jon vervulde Ned met schaamte, en met een smart die woorden te boven ging. Kon hij maar naar de jongen toe om hem weer te zien, om bij hem te gaan zitten en met hem te spreken… onder het smerige gipsomhulsel ging een pijnscheut door zijn gebroken been. Hij kromp ineen en zijn vingers strekten en kromden zich, een machteloos gebaar. ‘Hebt u dit plan zelf uitgebroed,’ hijgde hij tegen Varys, ‘of speelt u onder één hoedje met Pinkje?’

Dat scheen de eunuch te amuseren. ‘Ik trouw nog liever met de Zwarte Geit van Qohor. Pinkje is de op één na doortraptste man in de Zeven Koninkrijken. O ja, ik voer hem een assortiment fluisteringen, net genoeg om hem het idee te geven dat ik zijn man ben… net zoals ik Cersei het idee geef dat ik de hare ben.’

‘En zoals u mij het idee gaf dat u de mijne was. Vertel eens, heer Varys, wie dient u echt?’

Varys glimlachte flauwtjes. ‘Het rijk natuurlijk, mijn waarde. Hoe hebt u daar ooit aan kunnen twijfelen? Ik zweer het, bij mijn verloren gegane manlijkheid. Ik dien het rijk, en het rijk heeft vrede nodig.’ Hij goot het laatste slokje wijn naar binnen en smeet de lege wijnzak weg. ‘Dus wat is uw antwoord, heer Eddard? Geef me uw woord dat als de koningin bij u komt, u haar zult vertellen wat ze horen wil’

‘Als ik dat deed zou mijn woord zo hol zijn als een leeg harnas. Zo dierbaar is mijn leven me niet.’

‘Jammer.’ De eunuch stond op. ‘En dat van uw dochter, heer? Hoe dierbaar is dat u?’

Het werd Ned koud om het hart. ‘Mijn dochter…’

‘U dacht toch niet dat ik uw onschuldige lieveling vergeten was, heer? De koningin is haar zeker niet vergeten.’

‘Nee,’ smeekte Ned, en zijn stem sloeg over. ‘Barmhartige goden, Varys, doe met mij wat u wilt, maar laat mijn dochter buiten uw intriges. Sansa is nog maar een kind.’

‘Rhaenys was ook een kind. Prins Rhaegars dochtertje. Een lief klein ding, nog jonger dan uw dochters. Ze had een klein zwart poesje dat ze Balerion had genoemd, wist u dat? Ik heb me altijd afgevraagd wat er van hem geworden is. Rhaenys vond het leuk om te doen of hij de echte Balerion was, de Zwarte Verschrikking van weleer, maar ik stel me zo voor dat de Lannisters haar het verschil tussen een jong poesje en een draak snel genoeg duidelijk hebben gemaakt, die dag dat ze haar deur insloegen.’ Varys slaakte een lange, vermoeide zucht, de zucht van een man die al het verdriet van de wereld op zijn schouders torst. ‘De Hoge Septon heeft eens tegen me gezegd dat we lijden naar gelang we zondigen. Als dat zo is, heer Eddard, vertel me dan eens… waarom zijn het altijd de onschuldigen die het meest lijden als de hoge heren hun spel der tronen spelen? Als u wilt, denk daar dan maar eens over na terwijl u op de koningin wacht. En sta hier dan ook even bij stil. Uw volgende bezoeker kan u brood, kaas en melksap van de papaver voor uw pijn brengen… of Sansa’s hoofd. De keus, mijn beste heer Hand, is geheel aan u.’

Загрузка...