Eddard Stark was voor de dageraad vertrokken, lichtte Septa Mordane Sansa tijdens het ontbijt in. ‘De koning had hem ontboden. Ik geloof dat ze weer op jacht gingen. Ze zeggen dat er in deze streken nog wilde oerossen leven.’
‘Ik heb nooit een oeros gezien,’ zei Sansa terwijl ze Dame onder tafel een stuk spek voerde. Verfijnd als een koningin nam de schrikwolf het uit haar hand. Septa Mordane snoof afkeurend. ‘Een edele jonkvrouw zit aan tafel geen honden te voeren,’ zei ze, brak nog een stuk honingraat af en liet de honing op haar brood druipen.
‘Ze is geen hond, ze is een schrikwolf,’ merkte Sansa op terwijl Dame met een ruwe tong haar vingers aflikte. ‘En vader zegt dat we ze bij ons mogen houden als we willen.’
Daar nam de septa geen genoegen mee. ‘Je bent een lief kind, Sansa, maar wat dat beest betreft ben je net zo eigengereid als je zuster Arya, dat zweer ik.’ Ze trok een gezicht. ‘Waar is Arya vanmorgen eigenlijk?’
‘Die had geen honger,’ zei Sansa, in de stellige overtuiging dat haar zuster al uren geleden naar de keuken was geslopen om bij een van de keukenjongens een ontbijt te bietsen.
‘Herinner haar eraan dat ze zich vandaag netjes moet aankleden. Die jurk van grijs fluweel misschien. We zijn allemaal uitgenodigd om met de koningin en prinses Myrcella mee te rijden in de koninklijke huiswagen, en we moeten er op ons best uitzien.’
Sansa zag er al op haar best uit. Ze had haar lange, kastanjekleurige haar geborsteld tot het glansde en haar fraaiste japon uitgezocht, die van blauwe zij. Ze keek al meer dan een week naar deze dag uit. Het was een grote eer om met de koningin mee te rijden, en bovendien zou prins Joffry er misschien bij zijn. Haar verloofde. Bij het idee alleen al kreeg ze vlinders in haar buik, al zouden ze nog in geen jaren trouwen. Sansa kende Joffry nog niet echt, maar ze was nu al verliefd op hem. Hij was precies zoals ze zich haar droomprins had voorgesteld, lang, knap en sterk, en met gouden haar. Ze koesterde iedere kans om in zijn nabijheid te verkeren, al deed die zich nog zo zelden voor. Het enige waar ze zich wat vandaag betrof zorgen over maakte was Arya. Arya had er een handje van om alles te bederven. Je wist nooit wat ze zou doen. ‘Ik zal het tegen haar zeggen,’ zei Sansa onzeker, ‘maar ze zal zich wel net zo kleden als altijd.’ Ze hoopte dat ze zich niet te veel voor haar zou hoeven schamen. ‘Wilt u mij excuseren?’
‘Jawel.’ Septa Mordane nam nog wat brood met honing, en Sansa liet zich van de bank glijden. Toen ze de gelagkamer van de herberg uitrende volgde Dame haar op de voet. Buiten bleef ze even staan te midden van het geschreeuw en gevloek en het gekraak van houten wielen. De mannen waren bezig de tenten en paviljoens af te breken en de karren in te laden voor de volgende dagreis. De herberg was een slordig gebouw van kleurloze steen, drie verdiepingen hoog en groter dan Sansa ooit had gezien, maar toch kon er niet meer dan een derde van het koninklijke gezelschap in ondergebracht worden. Dat was inmiddels uitgegroeid tot meer dan vierhonderd mensen, haar vaders hofhouding en de vrijruiters die zich onderweg bij hen hadden aangesloten incluis. Ze trof Arya op de oever van de Drietand aan, waar ze probeerde Nymeria stil te houden, zodat ze de opgedroogde modder uit haar vacht kon borstelen. De schrikwolf vond het niet prettig. Arya had weer dezelfde leren rij kleding aan die ze gisteren en de dag daarvoor had gedragen.
‘Je kunt beter iets moois aantrekken,’ zei Sansa tegen haar. ‘Dat heeft Septa Mordane gezegd. We rijden vandaag mee in de huiswagen van de koningin en prinses Myrcella.’
‘Ik niet,’ zei Arya terwijl ze probeerde een klit uit Nymeria’s verwarde grijze vacht te borstelen. ‘Mycah en ik zijn van plan stroomopwaarts naar de voorde te rijden om daar naar robijnen te zoeken.’
‘Robijnen?’ zei Sansa niet-begrijpend. ‘Wat voor robijnen?’
Arya keek haar aan alsof ze inderdaad zo dom was. ‘Rhaegars robijnen. Dat is waar koning Robert hem heeft gedood en de kroon heeft veroverd.’
Sansa keek haar magere zusje ongelovig aan. ‘Je kunt geen robijnen gaan zoeken, de prinses verwacht ons. De koningin heeft ons allebei uitgenodigd.’
‘Mij een zorg,’ zei Arya. ‘Die huiswagen heeft niet eens ramen, je ziet niks.’
‘Waarom zou je iets willen zien?’ zei Sansa geërgerd. Zij was helemaal opgewonden dat ze waren uitgenodigd, en nu zou die stompzinnige zus van haar alles bederven, precies zoals ze had gevreesd.
‘Hier zijn alleen maar velden, boerderijen en ridderhoven.’
‘Niet waar,’ zei Arya koppig. ‘Als je zo nu en dan met ons meekwam zou je het zelf zien.’
‘Ik heb een hekel aan rijden,’ zei Sansa heftig. ‘Je wordt er alleen maar smerig, stoffig en stijf van.’
Arya haalde haar schouders op. ‘Stilzitten!’ snauwde ze tegen Nymeria. ‘Ik doe je geen pijn.’ Toen zei ze tegen Sansa: ‘Tijdens de tocht door de Nek heb ik zesendertig bloemen geteld die ik nog nooit had gezien, en Myca heeft me een leeuwhagedis aangewezen.’
Sansa huiverde. Ze hadden er twaalf dagen over gedaan om de Nek door te trekken, hobbelend over een bochtige, verhoogde weg door een eindeloos zwart moeras, en ze had het van het begin tot het einde vreselijk gevonden. De lucht was er vochtig en klam geweest, de weg zo smal dat ze ’s nachts niet eens een fatsoenlijk kamp konden opslaan en midden op de Koningsweg moesten blijven staan. Rondom hen groeiden dichte kluwens half verdronken boompjes, de takken behangen met gordijnen van bleke zwammen. Reusachtige bloemen bloeiden in de modder en dreven in poelen met stilstaand water, maar als je zo dom was van de weg af te wijken om ze te plukken wachtte het drijfzand om je naar beneden te trekken, loerden de slangen in de bomen en dobberden de leeuwhagedissen in het water, half ondergedoken zwarte houtblokken met ogen en tanden.
Natuurlijk was Arya door niets van dat alles te stuiten. Op een dag was ze teruggekomen met die paardengrijns op haar gezicht, haren in de war, kleren onder de modder en een slordige bos purperen en groene bloemen voor vader in haar vingers geklemd. Sansa bleef maar hopen dat hij tegen Arya zou zeggen dat ze zich hoorde te gedragen als de hooggeboren jonkvrouw die ze geacht werd te zijn, maar hij deed niets van dat alles. Alles wat hij deed was haar omhelzen en haar bedanken voor de bloemen. Dat maakte haar nog onuitstaanbaarder. Toen bleken de purperen bloemen gifkussen te heten en kreeg Arya uitslag op haar armen. Sansa dacht dat dat een goede les voor haar zou zijn, maar Arya lachte erom, en de dag daarop wreef ze haar armen helemaal met modder in, als zo’n moeraswijf, alleen maar omdat haar vriendje Myca haar had gezegd dat de jeuk daar minder van werd. Ze had ook schrammen op haar armen en schouders, donkerpaarse striemen en vage, geelgroene vlekken. Sansa had ze gezien toen haar zuster zich uitkleedde om naar bed te gaan. Hoe ze daaraan kwam wisten alleen de zeven goden.
Arya was nog steeds bezig met het uitborstelen van Nymeria’s klitten en het kletsen over dingen die ze onderweg naar het zuiden had gezien. ‘Vorige week vonden we die spooktoren, en de dag daarvoor hebben we op een kudde wilde paarden gejaagd. Je had ze moeten zien rennen toen ze Nymeria’s lucht roken.’ De wolf kronkelde in haar greep en Arya foeterde: ‘Ophouden, ik moet de andere kant nog doen, je zit helemaal onder de modder.’
‘Je hoort de stoet niet te verlaten,’ bracht Sansa haar in herinnering. ‘Dat heeft vader gezegd.’
Arya haalde haar schouders op. ‘Ik ben niet ver weg geweest. En Nymeria was trouwens al die tijd bij me. Ik ben ook niet de hele tijd weg. Soms is het leuk om gewoon tussen de wagens in te rijden en met mensen te praten.’
En wat voor mensen. Sansa wist er alles van: pages en paardenknechten en dienstmeisjes, oude mannen en naakte kindertjes, vrijruiters van onduidelijke afkomst die grof in de mond waren. Arya papte met iedereen aan. Die Myca was nog het ergst: een slagerszoon, een ongetemde dertienjarige die in de vleeswagen sliep en naar het slachtblok stonk. Sansa werd al misselijk als ze hem alleen maar zag, maar Arya leek zijn gezelschap boven het hare te verkiezen. Sansa’s geduld was inmiddels op. ‘Je moet meekomen,’ zei ze op ferme toon tegen haar zusje. ‘Je kunt geen nee zeggen tegen de koningin. Septa Mordane verwacht je.’
Arya negeerde haar. Ze gaf een harde ruk met de borstel. Nymeria gromde en dook beledigd weg. ‘Kom terug!’
‘We krijgen citroenkoeken en thee,’ vervolgde Sansa, een en al volwassen redelijkheid. Dame streek langs haar been. Sansa krabde haar achter de oren op de manier die ze zo lekker vond, en Dame ging naast haar op haar achterpoten zitten en keek toe hoe Arya Nymeria achternazat. ‘Waarom zou je op zo’n vies ruikend oud paard willen rijden en overal pijn krijgen en bezweet raken, als je op veren kussens kunt liggen en koeken kunt eten met de koningin?’
‘Ik moet de koningin niet,’ zei Arya nonchalant. Sansa hapte naar adem, want dat was zelfs voor Arya’s doen schokkend. Maar haar zuster ratelde verder zonder iets te merken. ‘Ik mag Nymeria niet eens van haar meenemen.’ Ze schoof haar borstel onder haar gordel en sloop op haar wolf af. Nymeria keek toe hoe ze dichterbij kwam, op haar hoede.
‘Een koninklijke huiswagen is geen plaats voor een wolf,’ zei Sansa. ‘En prinses Myrcella is bang voor ze, dat weet je.’
‘Myrcella is een klein kind.’ Arya greep Nymeria bij de nek, maar zodra ze haar borstel weer trok worstelde de schrikwolf zich los en rende ervandoor. Gefrustreerd smeet Arya de borstel op de grond.
‘Stoute wolf!’ schreeuwde ze.
Onwillekeurig moest Sansa een beetje glimlachen. De kennelmeester had eens tegen haar gezegd dat een dier op zijn baas leek. Snel drukte ze Dame even tegen zich aan. Dame likte haar over haar wang. Sansa giechelde. Arya hoorde het, draaide zich met een ruk om en keek haar boos aan. ‘Het kan me niet schelen wat je zegt, ik ga uit rijden.’ Op haar lange paardengezicht verscheen de koppige uitdrukking die inhield dat ze iets eigengereids ging doen.
‘Goden, waarachtig, Arya, soms ben je toch zó kinderachtig,’ zei Sansa. ‘Dan ga ik alleen, dat is wél zo aangenaam. Dame en ik zullen de citroenkoeken allemaal opeten en ons kostelijk amuseren zonder jou.’
Ze draaide zich om en liep weg, maar Arya schreeuwde haar achterna: ‘Ze zullen ook niet goedvinden dat jij Dame meeneemt.’ Voordat Sansa een antwoord kon bedenken was ze weg, langs de rivier achter Nymeria aan.
Alleen en vernederd aanvaardde Sansa de lange terugweg naar de herberg, waar Septa Mordane op haar zou zitten wachten. Dame trippelde rustig met haar mee. Ze was bijna in tranen. Het enige dat ze wilde was dat alles prettig en aangenaam was, zoals in de liederen. Waarom kon Arya niet lief, verfijnd en vriendelijk zijn, zoals prinses Myrcella?
Sansa kon er met haar verstand niet bij hoe twee zusjes die maar twee jaar scheelden zo verschillend konden zijn. Het zou makkelijker zijn als Arya een bastaard was, net als hun halfbroer Jon. Ze leek zelfs op Jon, met dat lange hoofd en dat bruine Stark-haar, zonder een zweem van hun moeders trekken of teint. En Jons moeder was van gewone komaf geweest, dat werd althans gefluisterd. Eens, toen ze nog klein was, had Sansa haar moeder zelfs gevraagd of er soms een vergissing in het spel was. Wie weet hadden de gnurkers haar echte zusje wel gestolen. Maar moeder had alleen maar gelachen en nee gezegd: Arya was haar dochter en Sansa’s wettig geboren zuster, bloed van hun bloed. Sansa zou niet weten waarom haar moeder daarover zou liegen, dus nam ze aan dat het waar was. Toen ze het midden van het kamp naderde vergat ze al snel haar ellende. Rond de huiswagen van de koningin had zich een menigte verzameld. Sansa hoorde opgewonden stemmen zoemen als een bijenkorf. De deuren waren opengegooid, zag ze, en boven aan de houten trap stond de koningin glimlachend op iemand neer te kijken. Ze hoorde haar zeggen: ‘De Raad bewijst ons een grote eer, waarde heren.’
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg ze aan een page die ze kende.
‘De Raad heeft ruiters uit Koningslanding gezonden om ons de rest van de weg te escorteren,’ zei hij tegen haar. ‘Een erewacht voor de koning.’
Sansa, die dolgraag wilde kijken, liet Dame een pad door de menigte banen. Haastig deinsden de mensen voor de schrikwolf naar achteren. Toen ze dichterbij kwam zag ze twee ridders voor de koningin neerknielen, in zulke fraaie en rijkversierde wapenrustingen dat ze met haar ogen knipperde.
Eén ridder droeg een ingewikkeld schubbenjak van wit email, glinsterend als versgevallen sneeuw, met zilveren drijfwerk en gespen die blonken in de zon. Toen hij zijn helm afzette zag Sansa dat het een oude man was, met haar dat even wit was als zijn wapenrusting, maar toch zag hij er sterk en elegant uit. Van zijn schouders hing de zuiver witte mantel van de koningsgarde.
Zijn metgezel was een jongeman van tegen de twintig met een harnas van mosgroene stalen platen. Hij was de knapste man die Sansa ooit had gezien, rijzig en krachtig gebouwd, met gitzwart haar dat tot op zijn schouders viel en een gladgeschoren gezicht omlijstte, en lachende groene ogen in de kleur van zijn harnas. Onder één arm hield hij een helm met geweistangen waarvan de top glansde als goud.
De derde vreemdeling had Sansa niet meteen gezien. Anders dan de anderen knielde hij niet. Hij stond aan een kant, naast de paarden, een broodmagere, grimmige man die het gebeuren in stilte gadesloeg. Zijn gezicht was pokdalig en baardeloos, met diepliggende ogen en holle wangen. Ook al was hij niet oud, hij had alleen nog wat haar slierten boven zijn oren groeien, maar die waren dan ook lang als bij een vrouw. Hij droeg een grauwe maliënkolder over vele lagen verhard leer, eenvoudig en onopgesmukt en getuigend van een jarenlang intensief gebruik. Boven zijn rechterschouder stak het bevlekte leren gevest uit van het wapen dat op zijn rug was vastgesnoerd, een tweehandig slagzwaard dat te lang was om opzij gedragen te worden.
‘De koning is op jacht, maar ik weet dat hij verheugd zal zijn u te zien als hij terugkeert,’ zei de koningin net tegen de twee ridders die voor haar neerknielden, maar Sansa kon haar ogen niet van de derde man afhouden. Hij leek het gewicht van haar blikken te bespeuren en draaide langzaam zijn hoofd haar kant op. Dame gromde. Sansa werd plotseling van een ongekende ontzetting vervuld. Ze deinsde achteruit en botste tegen iemand op.
Sterke handen grepen haar bij haar schouders. Even dacht Sansa dat het haar vader was, maar toen ze zich omdraaide keek het verbrande gezicht van Sandor Clegane op haar neer, zijn mond verwrongen in een afschuwelijke karikatuur van een glimlach. ‘Je staat te trillen op je benen, meisje,’ zei hij met knarsende stem. ‘Jaag ik je zoveel schrik aan?’
Dat deed hij, al sinds ze voor het eerst de puinhoop had gezien die het vuur van zijn gezicht had gemaakt, ook al vond ze hem op dit moment niet half zo angstaanjagend als die ander. Toch rukte Sansa zich los uit zijn greep. De Jachthond lachte, en Dame ging tussen hen in staan en gromde een waarschuwing. Sansa zonk op haar knieën en sloeg haar armen om de wolf heen. Iedereen stond met open mond om haar heen, ze voelde hoe ze naar haar staarden, en hier en daar hoorde ze gemompeld commentaar en onderdrukt gelach.
‘Een wolf,’ zei een man, en iemand anders zei: ‘Bij de zevenvoudige hel, dat is een schrikwolf,’ en de eerste man zei: ‘Wat doet die hier in het kamp?’ en de knarsende stem van de Jachthond antwoordde: ‘Die gebruiken de Starks als min,’ en Sansa besefte dat de twee vreemde ridders op haar en Dame neerkeken, hun zwaarden getrokken, en weer was ze bang, en beschaamd. De tranen sprongen haar in de ogen. Ze hoorde de koningin zeggen: ‘Joffry, ga naar haar toe.’
En daar was haar prins.
‘Laat haar met rust,’ zei Joffry. Hij rees boven haar uit en bood een fraaie aanblik met die blauwe wol en dat zwarte leer en zijn gouden krullen die in de zon fonkelden als een kroon. Hij reikte haar de hand en hielp haar overeind. ‘Wat is er, lieflijke jonkvrouw? Waarom bent u bevreesd? Niemand zal u kwaad doen. Steekt u allemaal uw zwaard weg. Die wolf is haar huisdier, meer niet.’ Hij keek naar Sandor Clegane. ‘Af, hond, je maakt mijn verloofde bang.’
De Jachthond, immer getrouw, boog en verdween onopvallend in de menigte. Sansa deed haar best zich te beheersen. Ze voelde zich een dwaas. Zij was een Stark van Winterfel, een edele vrouwe, en op een dag zou ze koningin zijn. ‘Het kwam niet door hem, mijn lieve prins,’ probeerde ze te verklaren. ‘Het was die ander.’
De twee vreemde ridders wisselden een blik. ‘Peyn?’ grinnikte de jongeman in het groene harnas.
De oudere man in het wit zei vriendelijk tegen Sansa: ‘Ser Ilyn jaagt mij ook vaak angst aan, lieflijke jonkvrouw. Zijn aanblik is vreeswekkend.’
‘En zo hoort het ook.’ De koningin was uit haar huiswagen afgedaald. De omstanders weken voor haar uiteen. ‘Als de verdorvenen de gerechtigheid des konings niet vrezen hebt u de verkeerde man tot dat ambt beroepen.’
Eindelijk vond Sansa haar tong terug. ‘Dan hebt u zeker de juiste man gekozen, Uwe Genade,’ zei ze, en rondom haar barstte een storm van gelach los.
‘Goed gezegd, kind,’ zei de oude man in het wit. ‘Zoals het de dochter van Eddard Stark betaamt. Het is mij een eer je te leren kennen, al vindt onze ontmoeting dan niet volgens de regels plaats. Ik ben ser Barristan Selmy, van de koningsgarde.’ Hij boog. Sansa kende de naam, en nu schoten de hoofse manieren die Septa Mordane haar door de jaren heen had bijgebracht haar weer te binnen. ‘De bevelhebber van de koningsgarde,’ zei ze, ‘en de raadgever van onze koning Robert en van Aerys Targaryen vóór hem. De eer is geheel aan mij, waarde ridder. Zelfs in het verre noorden prijzen de zangers de daden van Barristan de Boude.’
De groene ridder lachte nogmaals. ‘Barristan de Oude, zul je bedoelen. Vlei hem niet te zeer, kind, hij heeft toch al zo’n hoge dunk van zichzelf.’ Hij glimlachte haar toe. ‘Welaan, wolvenmeisje, als je ook mij een naam kunt geven zal ik moeten toegeven dat je waarlijk de dochter van onze Hand bent.’
Naast haar verstijfde Joffry. ‘Let op uw woorden… spreekt u zo mijn verloofde toe?’
‘Ik ken het antwoord,’ zei Sansa snel om de woede van haar prins in de kiem te smoren. Ze glimlachte tegen de groene ridder. ‘Uw helm draagt gouden geweistangen, heer. De hertenbok is het zegel van het koninklijk huis. Omdat u nog zo heel jong bent moet u Renling Baratheon zijn, heer van Stormeinde en raadgever van de koning, en zo noem ik u.’
Ser Barristan grinnikte. ‘Omdat hij nog zo heel jong is kan hij niet meer dan een rondspringende snotaap zijn, en zo noem ik hem.’
Iedereen schoot in de lach, heer Renling voorop. De spanning van zoeven was gebroken, en Sansa begon zich net weer op haar gemak te voelen… toen ser Ilyn Peyn twee man opzij schoof en zonder te glimlachen voor haar kwam staan. Hij sprak geen woord. Dame ontblootte haar tanden en begon te grommen, een zacht, dreigend gebrom, maar ditmaal legde Sansa de wolf het zwijgen op door een hand lichtjes op haar kop te leggen. ‘Het spijt me als ik u heb gekwetst, ser Ilyn,’ zei ze. Ze verwachtte een antwoord, maar dat bleef uit. De scherprechter keek op haar neer, en het leek net of zijn fletse, kleurloze ogen de kleren van haar af stroopten, en vervolgens haar huid, zodat haar ziel naakt voor hem stond. Nog steeds zwijgend draaide hij zich om en wandelde weg.
Sansa begreep het niet. Ze keek haar prins aan. ‘Heb ik iets miszegd, Uwe Genade? Waarom spreekt hij niet tegen me?’
‘Ser Ilyn is al veertien jaar niet zo spraakzaam meer,’ merkte heer Renling met een lichtelijk boosaardig lachje op.
Joffry wierp zijn oom een blik vol pure afkeer toe en nam toen Sansa’s hand in de hare. ‘Aerys Targaryen heeft met gloeiende tangen zijn tong laten uitrukken.’
‘Maar hij spreekt duidelijke taal met zijn zwaard,’ zei de koningin, ‘en zijn toewijding aan ons rijk is boven alle twijfel verheven.’
Toen glimlachte ze aanvallig en zei: ‘Sansa, onze waarde raadslieden en ik hebben samen het een en ander te bespreken voordat de koning en jouw vader terugkomen. Ik vrees dat we je dagje met Myrcella moeten uitstellen. Wees zo goed je lieve zusje mijn verontschuldigingen over te brengen. Joffry, misschien wil jij zo goed zijn onze gast vandaag bezig te houden?’
‘Het zal me een genoegen zijn, moeder,’ zei Joffry vormelijk. Hij nam haar bij de arm en leidde haar bij de huiswagen vandaan, en Sansa’s humeur kreeg vleugels. Een hele dag met haar prins! Ze keek Joffry vol aanbidding aan. Hij was zo dapper, dacht ze. De manier waarop hij haar van ser Ilyn en de Jachthond had gered — waarachtig, het was net als in de liederen, zoals toen Serwyn van het Spiegelschild prinses Daeryssa van de reuzen bevrijdde, of toen prins Aemon de Drakenridder de eer van Koningin Naerys gewapenderhand tegen de laster van de boze ser Morgil verdedigde.
De aanraking van Joffry’s hand op haar mouw deed haar hart sneller kloppen. ‘Wat wilt u het liefst?’
Bij jou zijn, dacht Sansa, maar ze zei: ‘Wat u maar wilt, mijn prins.’
Joffry dacht even na. ‘We kunnen uit rijden gaan.’
‘Oh, ik ben dol op rijden,’ zei Sansa.
Joffry keek achterom naar Dame, die hun op de voet volgde. ‘Die wolf van u zal hoogstwaarschijnlijk de paarden bang maken, en mijn hond maakt u blijkbaar bang. Laten we ze allebei achterlaten en er samen op uitgaan, wat vindt u?’
Sansa aarzelde. ‘Als u dat wilt,’ zei ze onzeker. ‘Ik kan Dame wel vastbinden, denk ik.’ Maar ze begreep het niet helemaal. ‘Ik wist niet dat u een hond had…’
Joffry lachte. ‘Om eerlijk te zijn is het mijn moeders hond. Ze heeft hem opgedragen mij te bewaken, en dat doet hij ook.’
‘U bedoelt de Jachthond,’ zei ze. Ze kon zich wel voor haar kop slaan dat ze zo traag van begrip was. Haar prins zou nooit van haar gaan houden als ze een domme indruk maakte. ‘Is het veilig om hem achter te laten?’
Het leek prins Joffry te ergeren dat ze dat zelfs maar vroeg. ‘Weest u maar niet bang, jonkvrouwe. Ik ben bijna volwassen en ik vecht niet met hout, zoals uw broers. Ik heb Clegane niet nodig. Alles wat ik nodig heb is dit.’ Hij trok zijn zwaard en toonde het haar: een slagzwaard dat op handige wijze was verkort om geschikt te zijn voor een jongen van twaalf, glanzend blauw staal, gesmeed in een slotsmidse, tweesnijdend, met een leren gevest en een gouden knop in de vorm van een leeuwenkop. Sansa slaakte een bewonderende kreet, en Joffry keek vergenoegd. ‘Ik noem het Leeuwentand,’ zei hij.
En zo lieten ze haar schrikwolf en zijn lijfwacht achter en reden langs de noordelijke oever van de Drietand naar het oosten, slechts vergezeld door Leeuwentand.
Het was een prachtige dag, een betoverende dag. De lucht was warm en zwaar, vol bloemengeuren, en de bossen hier waren van een lieflijke schoonheid die Sansa in het noorden nooit had gezien. Prins Joffry’s rijdier was een volbloed vossenhengst, snel als de wind. Hij liet hem met roekeloze overgave voortstuiven, zo snel dat Sansa grote moeite had het tempo op haar merrie bij te houden. De dag leek gemaakt voor avonturen. Ze onderzochten de grotten langs de rivieroever en volgden de sporen van een schaduwkat tot aan zijn leger, en toen ze honger kregen vond Joffry door op de rook af te gaan een hofstede, waar hij bevel gaf de prins en zijn jonkvrouw van voedsel en wijn te voorzien. Ze aten verse forel uit de rivier, en Sansa dronk meer wijn dan ze ooit tevoren had gedaan. ‘Mijn vader laat ons maar één beker drinken, en dan alleen nog maar op feesten,’ bekende ze tegen haar prins.
‘Mijn verloofde kan drinken zoveel ze wil,’ zei Joffry en vulde haar beker bij.
Na de maaltijd gingen ze wat langzamer. Joffry zong voor haar onder het rijden, zijn stem hoog, lieflijk en zuiver. Sansa was een beetje duizelig van de wijn, ‘Moeten we zo langzamerhand niet terug?’ vroeg ze.
‘Zo meteen,’ zei Joffry. ‘Het slagveld ligt vlak voor ons, bij de bocht in de rivier. Daar heeft mijn vader Rhaegar Targaryen gedood, je weet wel. Hij heeft zijn borst ingeslagen, krak, dwars door zijn wapenrusting heen.’ Joffry zwaaide met een denkbeeldige strijdhamer om haar te laten zien hoe dat in zijn werk ging. ‘Daarna sloeg mijn oom Jaime de ouwe Aerys dood en werd mijn vader koning. Wat is dat voor geluid?’
Sansa hoorde het ook. Het kwam aanzweven door het geboomte, een soort geratel van hout, klak, klak, klak. ‘Ik weet het niet,’ zei ze. Maar ze werd er nerveus van. ‘Laten we teruggaan, Joffry?’
‘Ik wil weten wat het is.’ Joffry keerde zijn paard in de richting van de geluiden, dus Sansa was wel gedwongen hem te volgen. De geluiden werden luider en duidelijker, het geklak van hout op hout, en toen ze nog dichterbij kwamen hoorden ze ook een zwaar gehijg, en zo nu en dan gegrom.
‘Er is daar iemand,’ zei Sansa nerveus. Ze merkte dat ze aan Dame dacht en wenste dat de schrikwolf bij haar was.
‘Bij mij ben je veilig.’ Joffry trok zijn Leeuwentand uit de schede. De klank van staal tegen leer bezorgde haar de rillingen. ‘Deze kant op,’ zei hij en reed een bosje door.
Daarachter, op een open plek met uitzicht over de rivier, troffen ze een jongen en een meisje aan die riddertje speelden. Hun zwaarden waren houten stokken, zo te zien bezemstelen, en ze draafden over het gras en hakten met verve op elkaar in. De jongen was jaren ouder, een kop groter en een stuk sterker, en hij was in de aanval. Het meisje, een spichtig geval, in smerig leer gehuld, week telkens uit en wist met haar stok de meeste klappen van de jongen af te weren, maar niet allemaal. Toen ze naar hem wilde uithalen ving hij haar stok op met de zijne, zwiepte hem opzij en liet zijn hout hard op haar vingers neerkomen. Ze slaakte een kreet en liet haar wapen los.
Prins Joffry lachte. Geschrokken en met grote ogen keek de jongen om en liet zijn stok in het gras vallen. Het meisje keek hen woedend aan terwijl ze op haar knokkels zoog om de pijn te verzachten, en Sansa was ontzet. ‘Arya?’ riep ze ongelovig.
‘Ga weg!’ schreeuwde Arya terug met tranen van boosheid in haar ogen. ‘Wat doen jullie hier? Laat ons met rust!’
Joffry keek van Arya naar Sansa en terug. ‘Jouw zusje?’ Ze knikte en kreeg een kleur. Joffry bestudeerde de jongen, een lompe knaap met een grof sproetengezicht en dik rood haar. ‘En wie ben jij, jongen?’ vroeg hij op een bevelende toon die geen rekening hield met het feit dat de ander verscheidene jaren ouder was dan hij.
‘Myca,’ prevelde de jongen. Hij had de prins herkend en wendde zijn blik af. ‘Heer.’
‘Hij is de zoon van de slager,’ zei Sansa.
‘Hij is mijn vriend,’ zei Arya vinnig. ‘Laat hem met rust.’
‘Een slagersjongen die ridder wil worden, hè?’ Joffry sprong van zijn paard met zijn zwaard in de hand. ‘Raap dat zwaard op, slagerszoon,’ zei hij, en zijn ogen glommen van plezier. ‘We zullen eens zien wat je kunt.’
Versteend van schrik bleef Myca staan.
Joffry liep op hem af. ‘Toe dan, raap op. Of vecht je alleen met kleine meisjes?’
‘Ik dee ‘et omdat zij ‘et wou, heer,’ zei Myca. ‘Zij wou ‘t.’
Sansa hoefde Arya maar aan te kijken en de blos op het gezicht van haar zusje te zien om te weten dat de jongen de waarheid sprak, maar Joffry was niet in de stemming om te luisteren. De wijn had hem wild gemaakt. ‘Raap je dat zwaard nog op of hoe zit dat?’
Myca schudde zijn hoofd. ‘Het is maar een stok, heer. ’t Is niks geen zwaard, alleen maar een stok.’
‘En jij bent alleen maar een slagerszoon, en geen ridder.’ Joffry hief Leeuwentand op en zette de punt tegen Myca’s wang, vlak onder zijn oog. De jongen stond te beven. ‘Je hebt zojuist de zuster van mijn jonkvrouw geslagen, weet je dat?’ Een helderrode bloesemknop van bloed bloeide op waar zijn zwaard in Myca’s huid prikte, en een trage rode streep sijpelde over de wang van de jongen omlaag.
‘Hou op!’ gilde Arya. Ze greep haar gevallen stok. Sansa was bang. ‘Arya, hou je erbuiten.’
‘Ik zal hem niet… al te veel pijn doen,’ zei prins Joffry tegen Arya, zonder zijn blik ook maar een ogenblik van de slagerszoon af te wenden. Arya ging in de aanval.
Sansa liet zich van haar merrie glijden, maar ze was te langzaam. Arya haalde met beide handen uit. Luid krakend spleet het hout op het achterhoofd van de prins kapot, en toen gebeurde alles tegelijkertijd ten aanschouwen van de ontzette Sansa. Joffry wankelde en draaide zich abrupt om, luid vloekend. Myca rende zo snel zijn voeten hem dragen konden naar het bosje. Arya haalde opnieuw naar de prins uit, maar nu weerde Joffry de slag met Leeuwentand af, zodat de gebroken stok uit haar handen vloog. Zijn achterhoofd zat onder het bloed en zijn ogen spuwden vuur. Sansa krijste: ‘Nee, nee, hou op, hou op, allebei, jullie bederven alles,’ maar niemand luisterde. Arya raapte een steen op en smeet hem naar Joffry’s hoofd. In plaats van hemzelf raakte ze zijn paard, en de volbloed vos steigerde en galoppeerde ervandoor, achter Myca aan. ‘Ophouden, niet doen, ophouden!’ gilde Sansa. Joffry haalde met zijn zwaard naar Arya uit en braakte ondertussen obsceniteiten uit, afschuwelijke woorden, smerige woorden. Arya sprong achteruit, bang geworden, maar Joffry achtervolgde haar en dreef haar naar het bos tot ze met haar rug tegen een boom stond. Sansa wist niet wat ze moest doen. Hulpeloos keek ze toe, bijna verblind door haar tranen. Toen flitste er een grijze vlek voorbij, en plotseling was Nymeria daar. Ze sprong, en haar kaken sloten zich rond Joffry’s zwaardarm. Het staal viel uit zijn vingers toen de wolf hem tegen de grond smeet, en ze rolden door het gras. De wolf gromde en rukte aan hem, de prins krijste het uit van de pijn. ‘Haal dat beest weg,’ schreeuwde hij. ‘Haal hem van me af!’
Arya’s stem knalde als een zweep. ‘Nymeria!’
De schrikwolf liet Joffry los en kwam naast Arya staan. De prins lag in het gras te piepen en hield zijn gehavende arm vast. Zijn wambuis was met bloed doordrenkt. Arya zei: ‘Ze heeft je niet… al te veel pijn gedaan.’ Ze raapte Leeuwentand op en kwam naast hem staan, het zwaard in beide handen.
Joffry keek met een bang piepgeluid naar haar op. ‘Nee,’ zei hij.
‘Je mag me niets doen. Ik zal het tegen mijn moeder zeggen.’
‘Laat hem met rust!’ schreeuwde Sansa tegen haar zuster. Arya keerde zich met een ruk om en smeet met inzet van haar heIe lichaam het zwaard weg. Toen het boven de rivier zeilde blikkerde het blauwe staal in de zon. Het kwam op het water neer en verdween met een plons. Joffry kreunde. Arya rende op haar paard af, op de voet gevolgd door Nymeria.
Toen ze weg waren liep Sansa naar prins Joffry toe. Hij had zijn ogen dichtgeknepen van de pijn en zijn ademhaling gierde. Sansa knielde naast hem neer. ‘Joffry,’ snikte ze. ‘O, kijk toch eens wat ze gedaan hebben, kijk eens wat ze gedaan hebben. Mijn arme prins. Niet bang zijn. Ik zal naar de hofstede rijden om hulp te halen.’ Teder stak ze een hand uit en streek zijn zachte blonde haar opzij. Zijn ogen schoten open en staarden haar aan. Er school niets dan afkeer in, niets dan de diepste verachting. ‘Ga dan,’ beet hij haar toe. ‘En raak me niet aan.’